In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Havensteder en twee gedaagden, die niet hebben gereageerd op de dagvaarding. Havensteder vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van een huurachterstand van € 2.922,96. De kantonrechter heeft de eis van Havensteder afgewezen.
De kern van de zaak betreft de huurprijswijzigingsbepaling die door Havensteder was toegepast. De kantonrechter oordeelde dat deze bepaling oneerlijk was, ondanks het feit dat Havensteder de huur niet met het maximale percentage had verhoogd. De rechter stelde vast dat de mogelijkheid om de huur jaarlijks te verhogen, het evenwicht tussen de partijen had verstoord, wat in strijd is met artikel 6:233 van het Burgerlijk Wetboek. Hierdoor werd de huurprijswijzigingsbepaling vernietigd, wat leidde tot het vervallen van alle huurverhogingen.
Aangezien de huurprijswijzigingsbepaling werd vernietigd, kwam de kantonrechter tot de conclusie dat er geen huurachterstand meer was. Dit leidde tot de afwijzing van de vordering van Havensteder. Bovendien werd Havensteder veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de gedaagden op € 0,- werden vastgesteld, omdat zij niet verschenen waren. De uitspraak benadrukt het belang van eerlijke contractuele bepalingen in huurcontracten.