ECLI:NL:RBROT:2024:893

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
83/239399-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Accijnsfraude in georganiseerd verband met valse facturen en vrachtbrieven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij georganiseerde accijnsfraude. De verdachte, die als bestuurder van een zogenaamd 'plofbedrijf' fungeerde, heeft gedurende een periode van drie maanden smeerolie ingekocht in België. Deze smeerolie werd in Nederland op papier omgezet naar diesel en verkocht aan tankstations zonder dat de verschuldigde accijns was afgedragen. Het benadelingsbedrag werd geschat op ongeveer € 300.000,-. De verdachte maakte gebruik van valse verkoopfacturen en CMR-vrachtbrieven om de fraude te faciliteren. Tijdens de rechtszittingen op 29 en 30 november 2023 en 6 december 2023 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van drie maanden, maar de rechtbank oordeelde dat, gezien de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn en de meewerkende houding van de verdachte, een geldboete van € 5.000,- en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden meer passend waren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan deelname aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, valsheid in geschrift en het opzettelijk voorhanden hebben van valse documenten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete en een voorwaardelijke gevangenisstraf, met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/239399-20
Datum uitspraak: 30 januari 2024
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] .

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 29 en 30 november 2023, 6 december 2023 en 30 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. F.B.W. Groendijk en V.A.M.G. van de Bilt (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode vanaf 1 december 2015 tot en met 31 maart 2016 in Nederland en België, heeft deelgenomen, aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en [medeverdachte01] en [medeverdachte rechtspersoon01] en [medeverdachte02] en [medeverdachte03] en [medeverdachte04] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- Accijnsfraude (art. 5 jo. art. 97 Wet op de Accijns);
2.
de rechtspersoon [bedrijf01] in de periode vanaf 1 december 2015 tot en met 31 maart 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk accijnsgoederen, te weten 633.733 liter,- Lubriform en/of
- lubricant oil Hantlom en/of
- lubricant oil Kayla en/of
- Hantsynth ,
die bestemd zijn voor gebruik en worden aangeboden voor verkoop en worden gebruikt als motorbrandstof
voorhanden heeft gehad terwijl die goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing
zijnbetrokken, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
hij in de periode vanaf 1 januari 2016 tot en met 28 februari 2016 in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen
CMR-vrachtbrieven met betrekking tot zendingen (winter)diesel aan [bedrijf02] van
- 26 januari 2016 (DOC-910-3) en- 25 februari 2016 (DOC-911-5) en zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
a. a) telkens valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om
dezeals echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken enb)
opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware
nzij echt en onvervalst bestaande die valsheid hierin dat op deze CMR-vrachtbrieven telkens valselijk in strijd met de waarheid is vermeld dat er een hoeveelheid (winter)diesel, een goed
vallendeonder de ADR-gevarenklassen code 30/1202 is vervoerd en afgeleverd;
4.
hij in de periode vanaf 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, facturen van [bedrijf01] aan [bedrijf02] van
- 26 januari 2016 (DOC-910-5) en- 25 februari 2016 (DOC-911-7) en- 8 maart 2016 (DOC-912-5)
zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
a. a) telkens valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om
dezeals echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken en deze geschriften
b) opzettelijk heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware
nzij echt en onvervalst bestaande die valsheid hierin dat op deze facturen telkens valselijk in strijd met de waarheid is vermeld – zakelijk weergegeven – dat door [bedrijf01] een hoeveelheid winterdiesel is geleverd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

2.

feitelijke leiding geven aan het medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

3.

medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;

en
medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;

4.

medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;

en
medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft gedurende een periode van vier maanden samen met anderen in georganiseerd verband accijnsfraude gepleegd. Daarbij werd niet onder de accijnsregeling betrokken smeerolie ingekocht in België, waarna deze in Nederland op papier werd ‘omgekat’ tot diesel en als zodanig aan de pomp verkocht, zonder dat daarover accijns was afgedragen. Binnen dit verband zijn tevens valse facturen en CMR-vrachtbrieven opgesteld, voorhanden geweest en afgeleverd.
De verdachte was bestuurder van [bedrijf01], een zogenoemd ‘plofbedrijf’, dat deel uitmaakte van de opgezette fraudeconstructie. Hij bestelde de smeerolie op naam van zijn bedrijf, verkocht die als veraccijnsde diesel, maakte hiervoor valse verkoopfacturen op en voor het vervoer van de smeerolie valse CMR-vrachtbrieven. Na betaling door de afnemer nam hij de ‘winst’, waaronder begrepen de niet afgedragen accijns, contant op, die vervolgens werd verdeeld onder de deelnemers van het samenwerkingsverband. De verdachte had daarmee een belangrijke rol binnen de opgezette fraudeconstructie en vormde daarin een onmisbare schakel.
Met de heffing van accijns wordt beoogd de Staat der Nederlanden financiële middelen te verschaffen die voor zijn instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. De verdachte heeft door zijn handelwijze dit gemeenschapsbelang geschonden en de Nederlandse Staat benadeeld voor een bedrag van ruim € 300.000,-.
Dergelijk strafbaar gedrag leidt er uiteindelijk toe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen. Ook is bonafide bedrijven, die wel aan hun verplichtingen in het kader van de accijnsheffingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan.
Daarnaast heeft de verdachte eraan bijgedragen dat automobilisten die in de veronderstelling verkeerden diesel te tanken bij de twee tankstations waar de smeerolie werd afgeleverd, zijn benadeeld.
Verder heeft de verdachte door het opmaken en verstrekken van valse verkoopfacturen en CMR-vrachtbrieven misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer wordt en moet kunnen worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
4 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank acht het niet passend om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals de officier van justitie heeft geëist, omdat het oude feiten betreft, de verdachte een relatief korte periode heeft deelgenomen aan de fraudeconstructie en er daarnaast sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn (zie hierna). Ook wordt rekening gehouden met de meewerkende houding van de verdachte en de openheid van zaken die hij heeft gegeven tijdens het FIOD-onderzoek. Alles overziend wordt het opleggen van een geldboete van € 5.000,- passend geacht en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank gaat daarbij in deze zaak uit van de datum van het eerste verhoor van de verdachte bij de FIOD op 14 november 2018.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 14 november 2018 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim vijf jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 2 jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim 3 jaar en 2 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden en worden een geldboete en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd in plaats van zwaardere strafmodaliteiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hiervoor genoemde straffen passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 47, 51, 57, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van Wet op de Accijns.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden,
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde, dat hij zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken, niet naleeft;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. A.S. Flikweert en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K. Aagaard en S.T.C.J.M. de Jongh, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 30 januari 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 1 december 2015 tot en met 31 maart 2016 te Amsterdam en/of Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente Lansingerland en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas en/of Papendrecht en/of Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon en/of Breda en/of Hemiksem en/of Gent en/of elders in Nederland en/of België, heeft deelgenomen, aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en/of [medeverdachte01] en/of [medeverdachte rechtspersoon01] en/of [medeverdachte rechtspersoon02] en/of [medeverdachte02] en/of [medeverdachte03] en/of [medeverdachte04] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- Accijnsfraude (art. 5 jo. art. 97 Wet op de Accijns) en/of
- Valsheid in geschrift (art. 225 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht);
2.
de rechtspersoon [bedrijf01] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 1 december 2015 tot en met 31 maart 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente Lansingerland en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas en/of Papendrecht en/of Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon en/of Breda en/of elders in Nederland en/of België tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk (een) accijnsgoed(eren), te weten 633.733 liter,
althans een hoeveelheid,
- Lubriform en/of
- lubricant oil Hantlom (GN-code 2710) en/of
- lubricant oil Kayla (GN-code 2710) en/of
- Hantsynth (GN-code 3403),
zijnde minerale oliën (als bedoeld in artikel 25 lid 1 ahf/ond b en g van de Wet op de Accijns) die bestemd zijn voor gebruik en/of worden aangeboden voor verkoop en/of worden gebruikt als motorbrandstof en/of additief en/of als vulstof in motorbrandstof
a. a) heeft/hebben vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats die voor dat soort
accijnsgoed(eren) als zodanig is aangewezen en/of
b) voorhanden heeft/hebben gehad terwijl dat/die goed(eren) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing is betrokken tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen
(telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2016 tot en met 28 februari 2016 te Amsterdam en/of Papendrecht en/of elders in Nederland en/of België tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen één of meer valse en/of vervalste CMR-vrachtbrieven met betrekking tot zendingen (winter)diesel aan [bedrijf02] van
- 26 januari 2016 (DOC-910-13) en/of
- 25 februari 2016 (DOC-911-5) en/of
zijnde (elk) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te
dienen,
a. a) (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken en/of
b) Opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij echt en onvervalst bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat op deze CMR-vrachtbrief/vrachtbrieven (telkens) valselijk in strijd met de waarheid is vermeld dat er een hoeveelheid (winter)diesel, een goed onder de
ADR-gevarenklassen code 30/1202, althans een goed onder de ADR-gevarenklasse code 30/1202 is vervoerd en/of afgeleverd (terwijl – in werkelijkheid – Lubriform en/of lubricant oil Hantlom en/of lubricant oil Kayla en/of Hantsynth, zijnde één of meer goed(eren) als bedoeld onder de ADR-gevarenklasse code 90/3082 is vervoerden/of afgeleverd);
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Nieuwe Niedorp,
gemeente Hollands Kroon en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
één of meer valse en/of vervalste factu(u)r(en) van [bedrijf01] aan [bedrijf02] en/of [bedrijf03] van
- 26 januari 2016 (DOC-910-5) en/of
- 25 februari 2016 (DOC-911-7) en/of
- 8 maart 2016 (DOC-912-5)
zijnde (elk) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
a. a) (telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken en/of van één of meer van dit/deze geschrift(en)
b) opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij/zij en/of zijn/haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij echt en onvervalst
bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat op deze (valse of vervalste)
factu(u)r(en) (telkens) valselijk in strijd met de waarheid is vermeld – zakelijk weergegeven – dat door [bedrijf01] een hoeveelheid winterdiesel is geleverd (terwijl – in werkelijkheid - Lubriform en/of lubricant oil Hantlom en/of lubricant oil Kayla en/of Hantsynth is geleverd).