ECLI:NL:RBROT:2024:8923

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
C/10/643859 / HA ZA 22-698
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na deskundigenbericht in een civiele zaak tussen vader en zoon over handtekeningen op overeenkomsten

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft de rechtbank op 11 september 2024 een eindvonnis uitgesproken na een deskundigenbericht. De zaak betreft een geschil tussen een vader en zijn zoon over de handtekeningen op twee overeenkomsten, gedateerd 4 november 2018 en 28 oktober 2020. De vader, eiser in deze procedure, stelt dat zijn zoon de overeenkomsten heeft ondertekend en heeft bewijs geleverd in de vorm van een deskundigenrapport van een forensisch schriftexpert. Dit rapport concludeert dat het waarschijnlijker is dat de handtekeningen door de zoon zijn geplaatst dan door een ander persoon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de deskundige de handtekeningen heeft onderzocht en de bevindingen zijn in het deskundigenbericht vastgelegd. De zoon heeft niet gereageerd op het deskundigenbericht, wat de rechtbank in haar beoordeling heeft meegenomen. De rechtbank oordeelt dat de vader zijn stelling heeft bewezen en dat de zoon een totaalbedrag van € 155.995,61 aan zijn vader heeft geleend, waarvan een deel al is terugbetaald.

De rechtbank heeft de vordering van de vader toegewezen, waarbij de zoon wordt veroordeeld tot betaling van € 146.085,31 en € 9.910,30, vermeerderd met contractuele rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak in het kader van verbintenissenrecht en de bewijsvoering in civiele zaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/643859 / HA ZA 22-698
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. D.R.D. van Lenningh te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.R. Feenstra te Amsterdam.
Partijen worden hierna vader en zoon genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 februari 2024 van deze rechtbank en de daarin vermelde processtukken;
  • het deskundigenbericht van 6 juni 2024;
  • de conclusie na deskundigenbericht van vader;
  • de loonbepaling van 2 juli 2024, waarbij de schadeloosstelling en het loon van de deskundige is bepaald op € 3.218,60.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Het tussenvonnis

2.1.
In het tussenvonnis van 21 februari 2024 is [naam], forensisch schriftexpert, als deskundige benoemd. Aan de deskundige zijn de volgende vragen voorgelegd:
Kunt u vaststellen of en zo ja met welke mate van waarschijnlijkheid de handtekening boven de naam van zoon op de laatste pagina van de overeenkomsten van 4 november 2018 en 28 oktober 2020 door zoon zijn geplaatst? Kunt u uiteenzetten hoe u tot uw antwoord bent gekomen?
Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
Het deskundigenbericht
2.2.
Het deskundigenbericht van 6 juni 2024 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Aan de hand van het mij ter beschikking gestelde materiaal ben ik van mening:
1. Dat het
waarschijnlijkeris dat de betwiste handtekening op de overeenkomst van 4 november 2018 (deelonderzoek 1) is geplaatst door zoon [gedaagde] dan dat de handtekening is geplaatst door een willekeurig ander persoon.
2. Dat het
veel waarschijnlijkeris dat de betwiste handtekening op de overeenkomst van 28 oktober 2020 (deelonderzoek 2) is geplaatst door zoon [gedaagde] dan dat de handtekening is geplaatst door een willekeurig ander persoon.
Van de gelegenheid opmerkingen te maken die nog van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de zaak, maak ik geen gebruik.”
De standpunten van partijen
2.3.
Vader stelt zich op het standpunt dat hij geslaagd is in het leveren van bewijs van zijn stelling dat beide overeenkomsten door zoon zijn ondertekend.
2.4.
Zoon heeft niet op het deskundigenbericht gereageerd.
De beoordeling van de rechtbank
2.5.
In het deskundigenbericht heeft de deskundige verslag gedaan van het door hem verrichte onderzoek, zijn bevindingen en de daaruit door hem getrokken conclusies. De deskundige heeft beide partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op het conceptrapport. Alleen door zoon zijn vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. De deskundige heeft op deze vragen en opmerkingen gereageerd in het definitieve rapport.
2.6.
De rechtbank constateert dat de deskundige de opmerkingen van zoon over het conceptrapport heeft gelezen en in het definitieve deskundigenbericht daarmee rekening heeft gehouden voor zover relevant.
2.7.
Uit het deskundigenbericht blijkt dat en op welke manier de deskundige de handtekeningen heeft onderzocht. Met betrekking tot de overeenkomst van 4 november 2018 concludeert de deskundige dat het waarschijnlijker is dat de betwiste handtekening is geplaatst door zoon dan dat een willekeurig ander persoon deze handtekening heeft geplaatst. Met betrekking tot de overeenkomst van 28 oktober 2020 concludeert de deskundige dat het veel waarschijnlijker is dat de betwiste handtekening is geplaatst door zoon dan dat een willekeurig ander persoon deze handtekening heeft
geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat vader hiermee zijn stelling dat de handtekening onder de overeenkomsten van 4 november 2018 en 28 oktober 2020 van zoon
afkomstig is, heeft bewezen. Zoals reeds in het tussenvonnis van 28 juni 2023 is overwogen, betekent dit dat vader een totaalbedrag van € 155.995,61 (€ 146.085,31 + € 9.910,30) aan zoon heeft uitgeleend. Verder is reeds door de rechtbank vastgesteld dat zoon op 15 december 2021 een betaling heeft gedaan op de eerste lening van een bedrag van € 20.000,00, die met inachtneming van artikel 6:44 BW zal worden toegerekend. Het resterende bedrag van de twee leningen is door zoon nog niet voldaan.
2.8.
Voor beide overeenkomsten geldt dat een contractuele rente is overeengekomen van 3% per jaar over het geleende of het restant daarvan. Deze rente zal ook worden toegekend.
2.9.
De vordering van vader zal dan ook worden toegewezen als in het dictum bepaald.
De proceskosten
2.10.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt zoon om aan vader te betalen een bedrag van € 146.085,31, vermeerderd met de contractuele rente van 3% per jaar daarover vanaf 4 november 2018 tot de dag van volledige betaling, en te verminderen met een betaling van € 20.000,00 op 15 december 2021 welk bedrag conform artikel 6:44 BW dient te worden toegerekend;
3.2.
veroordeelt zoon om aan vader te betalen een bedrag van € 9.910,30, vermeerderd met de contractuele rente van 3% per jaar daarover vanaf 28 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.
(3304/1885)