ECLI:NL:RBROT:2024:891

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
83/105467-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Accijnsfraude in georganiseerd verband met valse facturen en vrachtbrieven

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een grootschalige accijnsfraude. Gedurende een periode van 1,5 jaar, van april 2015 tot september 2016, heeft de verdachte samen met anderen smeerolie ingekocht in België, die niet onder de accijnsregeling viel. Deze smeerolie werd vervolgens in Nederland op papier omgekat tot diesel en verkocht aan tankstations, zonder dat er accijns was afgedragen. Het benadelingsbedrag wordt geschat op ongeveer € 1.700.000,-. De verdachte vervulde een actieve rol in het transport en de organisatie van deze fraude, waarbij ook valse facturen en CMR-vrachtbrieven werden gebruikt. De rechtbank overwoog dat, hoewel de verdachte een belangrijke schakel was in de organisatie, hij niet als leider kon worden aangemerkt. Vanwege de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, werd er afgezien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan werd een taakstraf van 240 uur opgelegd, samen met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/105467-22
Datum uitspraak: 30 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. R.A. Kaarls, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 29 en 30 november 2023, 6, 7 en 11 december 2023 en 30 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 29 november 2023 overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie mrs. F.B.W. Groendijk en V.A.M.G. van de Bilt (hierna: de officier van justitie) is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, en 4 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van alle op de beslaglijst genoemde bescheiden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
4.1.1.
Algemeen
In de periode van 1 april 2015 tot en met 30 september 2016 hebben de bedrijven [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ), [bedrijf02] (hierna: [bedrijf02] ) en [bedrijf03] (hierna: [bedrijf03] ), opvolgend op elkaar, smeerolie ingekocht bij [bedrijf04] gevestigd in Tsjechië. Het betrof zogenaamde designer fuels, die werden verhandeld onder de namen Lubriform, Lubricant oil Hantlom, Lubricant oil Kayla en Hantsynth. Deze designer fuels werden geproduceerd door twee verschillende Belgische bedrijven, te weten [bedrijf05] in Gent en [bedrijf06] in Hemiksem. De term "designer fuels" is een verzamelnaam voor samengestelde (designed) olieproducten die in dit geval bestemd waren voor het gebruik als anti-kleef vloeistof, smeermiddel of additief bij betonmix. Deze producten zijn door [bedrijf05] en [bedrijf06] vrij van accijns geleverd.
De door [bedrijf01] , [bedrijf02] , en [bedrijf03] ingekochte smeerolie is door hen als dieselbrandstof verkocht aan [bedrijf07] , die het op zijn beurt als dieselbrandstof verkocht aan [medeverdachte rechtspersoon01] (hierna: [medeverdachte rechtspersoon01]
). Door laatstgenoemde werd het als dieselbrandstof aan de pomp verkocht bij de tankstations in Lijnden en Nieuwe Niedorp.
Door de Belgische producenten is bij afgifte van de ladingen smeerolie aan de chauffeurs ten behoeve van het transport daarvan een CMR-vrachtbrief verstrekt. Daarop stond onder meer vermeld de commerciële benaming van de smeerolie alsmede de daarbij behorende ADR-gevarencode: klasse 9 / UN-3082 (90/3082). De chauffeurs die de ladingen van België naar Nederland vervoerden, leverden na het passeren van de Nederlandse grens, overeenkomstig de aan hen gegeven instructies, de Belgische CMR-vrachtbrieven in. Aan hen werden vervolgens nieuwe CMR-vrachtbrieven verstrekt met daarop als goederenomschrijving gasolie, dieselolie, autodiesel of winterdiesel (hierna: diesel), onder vermelding van de daarbij behorende ADR-gevarencode: 30/1202. Ook de op het transportmiddel gevoerde ADR-borden werden, volgens instructie, door de chauffeurs na het passeren van de Nederlandse grens omgewisseld: van borden bestemd voor het vervoer van smeerolie naar die voor het vervoer van diesel. Alle transporten vanuit Gent en Hemiksem in België zijn, behoudens een korte tussenstop voor het verwisselen van de CMR-vrachtbrief en de ADR-borden, rechtstreeks naar de tankstations in Lijnden of Nieuwe Niedorp gegaan.
4.1.2.
Zogenoemde “ploffers”
Zoals hiervoor reeds opgemerkt zijn [bedrijf01] , [bedrijf02] en [bedrijf03] elkaar opgevolgd in de in- en verkoopactiviteiten van de smeerolie/diesel. [bedrijf01] was actief in de periode van april 2015 tot en met december 2015, hoewel zij reeds op 29 september 2015 failliet is verklaard. De medeverdachte [medeverdachte02] was bestuurder en enig aandeelhouder van deze vennootschap. De activiteiten binnen deze vennootschap werden verricht door de medeverdachten [medeverdachte02] en [medeverdachte03] . [bedrijf02] was actief in de periode van december 2015 tot en met maart 2016. Daarna hebben er binnen het bedrijf geen activiteiten meer plaatsgevonden en is op 26 juni 2020 de vennootschap ontbonden. De medeverdachte [medeverdachte04] was enig aandeelhouder/bestuurder van deze vennootschap. [bedrijf03] was actief in de periode van maart 2016 tot en met augustus 2016. Per 3 mei 2016 is [bedrijf08] , formeel bestuurder van [bedrijf03] , opgeheven en kon zij om die reden geen rechtsgeldige handelingen aangaan. De activiteiten binnen [bedrijf03] zijn verricht door de medeverdachten [medeverdachte02] en [medeverdachte03] .
Geen van de voornoemde bedrijven is geregistreerd als vergunninghouder bij de douane. Ook is door deze bedrijven geen accijns afgedragen. Omdat op deze bedrijven geen verhaal mogelijk is omdat ze al dan niet na faillissement steeds gewijzigd of onvindbaar zijn, zijn ze in het onderzoek gekenschetst als zogenaamde “ploffers”.
4.1.3.
Medeverdachten [medeverdachte01] , [medeverdachte rechtspersoon01] en [medeverdachte rechtspersoon02]
Voor een volledig beeld wordt hier nog stil gestaan bij de medeverdachte [medeverdachte01] en de aan haar te relateren vennootschappen. De medeverdachte [medeverdachte01] is indirect enig aandeelhouder van [medeverdachte rechtspersoon02] . [medeverdachte rechtspersoon02] is op haar beurt aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte rechtspersoon01] en [bedrijf09] . [medeverdachte rechtspersoon01] exploiteert een tankstation in Lijnden. [bedrijf09] exploiteert een tankstation in Nieuwe Niedorp.
De feitelijke leiding binnen deze drie vennootschappen lag bij de medeverdachte [medeverdachte01] .
4.2.
Het verwijt
Aan de verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij zich in de periode van 1 april 2015 tot en met 30 september 2016, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan accijnsfraude (feit 2) en aan valsheid in geschrift door valse CMR-vrachtbrieven (feit 3) en valse facturen (feit 4) op te maken en te gebruiken. Ook wordt hem deelname aan een criminele organisatie verweten, die tot oogmerk had het plegen van accijnsfraude en valsheid in geschrift (feit 1). Hij zou daarin een leidinggevende rol hebben vervuld.
De accijnsfraude heeft hierin bestaan dat smeerolieproducten, bestemd voor het gebruik als anti-kleef vloeistof, smeermiddel of additief bij betonmix, accijnsvrij zijn ingekocht in België. Gelet op het gebruiksdoel was deze smeerolie kennelijk niet bestemd om te worden gebruikt als brandstof voor verwarming, als motorbrandstof of als additief in motorbrandstoffen, zodat de ladingen ingekochte smeerolie onder de vrijstellingsbepaling van artikel 64 van de Wet op de accijns vielen. Na het passeren van de Nederlandse grens is de bestemming van de ladingen smeerolie gewijzigd in motorbrandstof (gasolie/diesel). In Nederland zijn deze ladingen smeerolie vervolgens ook als motorbrandstof verhandeld en uiteindelijk aan de pomp verkocht. Door wijziging van het gebruik van de smeerolie in motorbrandstof, is de vrijstellingsregeling van artikel 64 van de Wet op de accijns niet meer van toepassing en is daarover, gelet op het bepaalde in de artikelen 1 en 25 van die wet, accijns verschuldigd. Er is echter geen accijns afgedragen.
4.3.
Standpunt verdediging
Niet betwist wordt dat de verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de activiteiten die onderdeel vormden van de accijnsfraude. Zijn rol daarin is echter van veel beperkter betekenis dan zoals die is gepresenteerd door de officier van justitie. De verdachte was slechts een tussenschakel in het geheel en hij kan niet worden aangeduid als leider van een criminele organisatie. Ook is er geen sprake geweest van opzet bij de verdachte op het plegen van strafbare feiten. Hij wist niet dat zijn leveranciers geen diesel hadden ingekocht en geen accijns hadden afgedragen.
Voor zover door de medeverdachte [medeverdachte04] belastend is verklaard over de verdachte, dient die verklaring buiten beschouwing te worden gelaten omdat [medeverdachte04] , ondanks verzoek daartoe door de verdediging, niet als getuige gehoord is kunnen worden. De verklaring van [medeverdachte04] staat op verschillende onderdelen op zichzelf en er dienen vraagtekens te worden geplaatst bij de betrouwbaarheid daarvan.
4.4.
Beoordeling
4.4.1.
Criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
In aanvulling op de hiervoor onder 4.1 opgenomen vaststaande feiten is op grond van
de bewijsmiddelen komen vast te staan dat de verdachte eigenaar was van de eenmanszaak [bedrijf07] . Hij trad op als tussenhandelaar tussen enerzijds de bedrijven [bedrijf01] , [bedrijf02] en [bedrijf03] en anderzijds de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte rechtspersoon01] . Hij kocht smeerolie in bij deze zogenoemde plofbedrijven en verkocht dat als diesel aan de medeverdachte [medeverdachte01] . Op de inkoopfacturen in de administratie van de verdachte werd vermeld dat sprake was van inkoop van diesel en dat daarover accijns was afgedragen. Dit stond eveneens op de door de verdachte aan de medeverdachte [medeverdachte01] verstrekte verkoopfacturen. Pas wanneer de betaling van de partij diesel door de medeverdachte [medeverdachte01] was ontvangen, werd door de verdachte zijn inkoopfactuur aan de plofbedrijven voldaan op de bankrekening van die respectievelijke bedrijven dan wel op privébankrekeningen van onder andere de medeverdachten [medeverdachte02] of [medeverdachte03] . De marge voor de verdachte was ongeveer 2 cent per liter verkochte diesel.
De verdachte was actief betrokken bij het transport van smeerolie/diesel van België naar Lijnden of Nieuwe Niedorp. Hij huurde transportmiddelen en een chauffeur, gaf instructies aan de chauffeurs welke route gereden moest worden, nam de Belgische CMR-vrachtbrieven in en verstrekte daarbij nieuwe CMR-vrachtbrieven met de gewijzigde goederencode en ADR-gevarencode aan de chauffeurs. Ook gaf hij instructie over het verwisselen van de ADR-borden, aldus de verklaringen van onder meer de medeverdachten [medeverdachte05] , [medeverdachte06] en [medeverdachte07] . Volgens de medeverdachte [medeverdachte04] heeft de verdachte hem ook geholpen met het opstellen van CMR-vrachtbrieven voor winterdiesel en de facturen van [bedrijf02] aan [bedrijf07] , waaruit moest blijken dat door [bedrijf02] accijns was betaald.
4.4.2.
Bruikbaarheid verklaring [medeverdachte04]
Voor zover door de verdediging is betoogd dat de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte04] niet bruikbaar zijn voor het bewijs, wordt dit verweer verworpen. Weliswaar is het, ondanks toewijzing van het verzoek van de verdediging, uiteindelijk niet gelukt om hem als getuige te horen omdat hij niet getraceerd is kunnen worden. Zijn verklaring staat echter niet op zichzelf en vindt steun in andere bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte08] , [medeverdachte06] en [medeverdachte05] , die de door de medeverdachte [medeverdachte04] beschreven gang van zaken rondom het transport van de ladingen smeerolie van België naar de tankstations van de medeverdachte [medeverdachte01] en het gebruik van de valse CMR- vrachtbrieven bevestigen. De verklaring van [medeverdachte04] is om die reden ook niet van beslissende betekenis voor het bewijs. Daar komt bij dat [medeverdachte04] zichzelf in zijn verklaring heeft belast, hetgeen in positieve zin meeweegt bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Gelet hierop voldoet de procedure in haar geheel aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Het verweer wordt verworpen.
4.4.3.
Conclusie ten aanzien van de criminele organisatie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot een op het plegen van accijnsfraude gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekten tot/verband hielden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk, namelijk het opmaken, voorhanden hebben en gebruiken van valse facturen en CMR-vrachtbrieven.
4.4.4.
Opzet
Voor zover door de verdachte is aangevoerd dat hij geen opzet heeft gehad op het plegen van strafbare feiten en hij niet wist dat de door hem aan de medeverdachte [medeverdachte01] geleverde diesel in België was geladen als smeerolie en er door de bedrijven bij wie hij zogezegd diesel inkocht geen accijns werd afgedragen, vindt dit zijn weerlegging in de bewijsmiddelen en hetgeen in dat verband hiervoor is overwogen. Het verweer op het ontbreken van opzet wordt dan ook onder verwijzing daarnaar verworpen. Dat de verdachte mogelijk aanvankelijk in de dieselhandel is gestapt zonder de bedoeling te hebben om strafbare gedragingen te plegen, doet daaraan niet af.
4.4.5.
Rol van de verdachte
Binnen de criminele organisatie heeft de verdachte een actieve rol vervuld en vormde hij een belangrijke schakel in het geheel. Anders dan de officier van justitie en met de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat zijn rol niet gekenschetst kan worden als die van leider of bestuurder van die organisatie. De verdachte had weliswaar een centrale positie binnen de organisatie, maar had daarbij een uitvoerende rol. Van enige zeggenschap van de verdachte over de rol van anderen is niet gebleken, terwijl hij evenmin is aan te wijzen als de bedenker van de fraudeconstructie. Ook over de verdeling van de winst had hij geen zeggenschap. Voor zover de medeverdachte [medeverdachte04] in zijn derde verhoor aan de verdachte wel een initiërende en meer invloedrijke rol heeft toegedicht, wordt deze verklaring terzijde geschoven, omdat die op geen enkele wijze steun vindt in andere bewijsmiddelen. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit strafverzwarende onderdeel van de aan hem onder 1 tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode vanaf 1 april 2015 tot en met
30september 2016 in Nederland en België heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en [medeverdachte01] en [medeverdachte rechtspersoon01] en [medeverdachte02] en [medeverdachte03] en [medeverdachte04] en [bedrijf10] en [medeverdachte08] en [medeverdachte06] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
een misdrijf, namelijk
==accijnsfraude (art. 5 jo. art. 97 Wet op de Accijns);
2.
hij in de periode vanaf 1 april 2015 tot en met
30september 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk accijnsgoederen, te weten 3.362.723 liter Lubrifarm en/of lubricant oil Hantlom en/of lubricant oil Kayla en/of Hantsynth die bestemd zijn voor gebruik en worden aangeboden voor verkoop en worden gebruikt als motorbrandstof voorhanden heeft gehad terwijl die goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing
zijnbetrokken;
3.
hij in de periode 1 april 2015 tot en met 31 augustus 2016 in Neder
land tezamen en in vereniging met anderen
CMR-vrachtbrieven met betrekking tot zendingen een of oliën aan [medeverdachte rechtspersoon01] en/of [naam01] en/of [medeverdachte01] ( [adres02] ) van
22 april 2015 (DOC-901-2) en6 november 2015 (DOC-908-4) en25 februari 2016 (DOC-911-6) en7 juli 2016 (DOC-915-4) en29 augustus 2016 (DOC-916-4),
zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om
dezeals echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken en deze geschriften opzettelijk heeft afgeleverd en voorhanden gehad,
terwijl hij en zijn mededaders wisten dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware
nzij echt en onvervalst bestaande die valsheid hierin dat op deze CMR-vrachtbrieven telkens valselijk in strijd met de waarheid is vermeld
- zakelijk weergegeven -
dat er een hoeveelheid diesel, een goed
vallendeonder de ADR-gevarenklassen code 30/1202 is vervoerd en afgeleverd,
4. primair
hij in de periode vanaf 1 april 2015 tot en met 31 augustus 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen
facturen van [bedrijf12] aan [medeverdachte rechtspersoon01] van
22 april 2015 (DOC-901-5) en6 november 2015 (DOC-908-7) en
25 februari 2016 (DOC-911-8) en
25 mei 2016 (DOC-914-6) en7 juli 2016 (DOC-915-7),
zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om
dezeals echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken en deze geschriften opzettelijk voorhanden heeft gehad,
terwijl hij en zijn mededaders wisten dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware
nzij echt en onvervalst bestaande die valsheid hierin dat op deze facturen telkens valselijk in strijd met de waarheid is vermeld
- zakelijk weergegeven -
dat door [bedrijf12] een hoeveelheid veraccijnsde autogasolie is geleverd aan [medeverdachte rechtspersoon01] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

2.

medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, meermalen gepleegd;

3.

medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;

en
medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;

4.primair

medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;

en
medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft gedurende een periode van anderhalf jaar samen met anderen in georganiseerd verband accijnsfraude gepleegd. Daarbij werd niet onder de accijnsregeling betrokken smeerolie ingekocht in België, waarna deze in Nederland op papier werd ‘omgekat’ tot diesel en als zodanig aan de pomp verkocht, zonder dat daarover accijns was afgedragen. Binnen dit verband zijn tevens valse facturen en CMR-vrachtbrieven opgesteld, voorhanden geweest en afgeleverd. De verdachte heeft binnen deze samenwerking een actieve rol vervuld bij het transport en vormde een extra schakel in het geheel ter afscherming van de uiteindelijke koper.
Met de heffing van accijns wordt beoogd de Staat der Nederlanden financiële middelen te verschaffen die voor zijn instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. De verdachte heeft door zijn handelwijze dit gemeenschapsbelang geschonden. De verdachten hebben de Nederlandse Staat benadeeld voor een bedrag van ongeveer € 1.700.000,-.
Dergelijk strafbaar gedrag leidt er uiteindelijk toe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen. Ook is bonafide bedrijven, die wel aan hun verplichtingen in het kader van de accijnsheffingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan.
Daarnaast heeft de verdachte eraan bijgedragen dat automobilisten die in de veronderstelling verkeerden diesel te tanken bij de twee tankstations waar de smeerolie werd afgeleverd, zijn benadeeld.
Verder heeft de verdachte door het opmaken en verstrekken van valse verkoopfacturen en CMR-vrachtbrieven misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer wordt en moet kunnen worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
4 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Reclasseringsrapport
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van een rapport van de reclassering van
23 november 2023 omtrent de verdachte. Daarbij is geen advies uitgebracht, omdat met de verdachte wegens het korte tijdbestek en de omvang van het dossier niet gesproken is kunnen worden over het tenlastegelegde. Wel blijkt daaruit dat de verdachte de zorg heeft over zijn dochter die bij hem verblijft. Gelet op de zorgen en problemen die spelen bij haar opvoeding, vraagt dit om een intensieve begeleiding en legt dit een zware verantwoordelijkheid op de schouders van de verdachte, zoals ook blijkt uit een namens hem overgelegde beschikking van de kinderrechter betreffende de ondertoezichtstelling van 20 oktober 2023.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat het oude feiten betreft en er daarnaast sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn (zie hierna). Ook wordt rekening gehouden met het feit dat aan de verdachte door de fiscus een naheffingsaanslag accijns is opgelegd van € 1.737.302,70 en met zijn persoonlijk belang om zijn dochter te kunnen blijven begeleiden. Om die reden wordt een taakstraf opgelegd van 240 uur en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank gaat daarbij in deze zaak uit van de datum van inverzekeringstelling van de verdachte op 22 mei 2018.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 22 mei 2018 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van vijf jaar en acht maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 2 jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim 3 jaar en 8 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden en wordt in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hiervoor genoemde straffen, en de hieronder te bespreken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen bescheiden, (inkoop)facturen en vrachtbrieven, verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave van het beslag, met uitzondering van de valse bescheiden.
8.3.
Beoordeling
Uit de beslaglijst kan niet blijken welke van de daarop genoemde bescheiden vals zijn en welke stukken niet. Door de verdediging is ook niet aangevoerd om welke stukken het zou gaan en evenmin welk belang de verdachte heeft bij de teruggave daarvan. Door de rechtbank zal daarom geen onderscheid worden gemaakt tussen valse en niet valse stukken.
De in beslag genomen bescheiden zullen worden verbeurd verklaard.
De bewezen feiten zijn met betrekking tot en met behulp van deze voorwerpen begaan en de bescheiden zijn tot het begaan van de bewezen accijnsfraude vervaardigd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57, 63, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde, dat hij zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken, niet naleeft;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
234 urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
117 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen van 4 oktober 2023, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1, 2, 3, en 4 primair: 5 ordners met vrachtbrieven, inkoopfacturen en facturen, genoemd onder de nummers 4, 5, 6, 7 en 8 op de beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. A.S. Flikweert en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K. Aagaard en S.T.C.J.M. de Jongh, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 30 januari 2024.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 april 2015 tot en met 31 september 2016 te Amsterdam en/of Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas, en/of
Papendrecht en/of Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of Breda en/of Hemiksem en/of Gent en/of elders in Nederland en/of België,
als leider en/of bestuurder heeft deelgenomen, althans heeft deelgenomen, aan een
organisatie,
welke werd gevormd door verdachte en/of [medeverdachte01] en/of [medeverdachte rechtspersoon01] en/of [medeverdachte rechtspersoon02] en/of [medeverdachte02] en/of [medeverdachte03] en/of [medeverdachte09] en/of [medeverdachte04] en/of [bedrijf10] en/of [medeverdachte05] en/of [medeverdachte08] en/of [medeverdachte06] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
==accijnsfraude (art. 5 jo. art. 97 Wet op de Accijns) en/of
==valsheid in geschrift (art. 225 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht);
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 1 april 2015 tot en met 31 september 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente
Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas, en/of Papendrecht en/of Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of Breda en/of elders in Nederland en/of België
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk (een) accijnsgoed(eren), te weten 3.362.723 liter, althans een hoeveelheid,
Lubrifarm en/of
lubricant oil Hantlom (GN-code 2710) en/of
lubricant oil Kayla (GN-code 2710) en/of
Hantsynth (GN-code 3403),
zijnde minerale oliën (als bedoeld in artikel 25 lid 1 ahf/ond b en g van de Wet op de Accijns) die bestemd zijn voor gebruik en/of worden aangeboden voor verkoop en/of worden gebruikt als motorbrandstof en/of additief en/of als vulstof in motorbrandstof heeft/hebben vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats die voor dat soort accijnsgoed(eren) als zodanig is aangewezen
en/of
voorhanden heeft/hebben gehad terwijl dat/die goed(eren) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing is betrokken;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 april 2015 tot en met 31 augustus 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente
Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas, en/of Papendrecht en/of
Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of elders in Nederrand en/of België
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een of meer (valse en/of vervalste) CMR-vrachtbrieven met betrekking tot zendingen minerale oliën aan [medeverdachte rechtspersoon01] en/of [naam01] en/of [medeverdachte01] ( [adres02] ) van
22 april 2015 (DOC-901-2) en/of
6 november 2015 (DOC-908-4) en/of
25 februari 2016 (DOC-911-6) en/of
7 juli 2016 (DOC-915-4) en/of
29 augustus 2016 (DOC-916-4),
zijnde (elk) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken
en/of
één of meer van dit/deze geschrift(en) opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad
terwijl hij en/of zijn/hun mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij echt en onvervalst bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat op deze CMR-vrachtbrief/vrachtbrieven
(telkens) valselijk in strijd met de waarheid is vermeld
- zakelijk weergegeven –
dat er een hoeveelheid (auto)diesel, een goed onder de ADR-gevarenklassen code 30/1202, althans een goed onder de ADR-gevarenklasse code 30/1202 is vervoerd en/of afgeleverd
(terwijl - in werkelijkheid - Lubrifarm en/of lubricant oil Hantlom en/of lubricant oil Kayla en/of Hantsynth, zijnde één of meer goed(eren) als bedoeld onder de ADR-gevarenklasse code 90/3082 is vervoerd en/of afgeleverd);
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 april 2015 tot en met 31 augustus 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente
Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas, en/of Papendrecht en/of Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of elders în Nederland en/of België
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een of meer (valse en/of vervalste) factu(u)r(en) van [bedrijf12] aan [medeverdachte rechtspersoon01] van
22 april 2015 (DOC-901-5) en/of
6 november 2015 (DOC-908-7) en/of
25 februari 2016 (DOC-911-8) en/of
25 mei 2016 (DOC-914-6) en/of
7 juli 2016 (DOC-915-7),
zijnde (elk) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken
en/of
één of meer van dit/deze geschrift(en) opzettelijk voorhanden heeft gehad,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij echt en onvervalst bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat op deze (valse of vervalste) factu(u)r(en)
(telkens) valselijk in strijd met de waarheid is vermeld
- zakelijk weergegeven –
dat door [bedrijf12] een hoeveelheid veraccijnsde autogasolie is geleverd aan [medeverdachte rechtspersoon01] (terwijl - in werkelijkheid - een ander onveraccijnsd accijnsgoed is geleverd, te weten andere onveraccijnsde minerale oliën dan is vermeld op/in deze factu(u)r(en);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 april 2015 tot en met 31 augustus 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente
Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas, en/of Papendrecht en/of Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of elders in Nederland en/of België
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, als ondernemer die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het uitreiken van een factuur en/of nota
(te weten de verplichting ingevolge art. 34c Wet op de omzetbelasting 1968) ter zake van één of meer goederenleveringen en/of verrichtte diensten die hij heeft verricht voor (een) andere ondernemer en/of andere(n) dan ondernemer(s),
(telkens) opzettelijk één of meer onjuiste en/of onvolledige factu(u)r(en) en/of nota's heeft verstrekt, met betrekking tot één of meer levering(en) van minerale oliën (Lubriform en/of lubricant oil Hantlom en/of lubricant oil Kayla en/of Hantsynth) aan [medeverdachte rechtspersoon01] op
22 april 2015 (DOC-901-5 en/of DOC-901-3) en/of
6 november 2015 (DOC-908-7) en/of
25 februari 2016 (DOC-911-8) en/of
7 juli 2016 (DOC-915-9) en/of
30 augustus 2016 (DOC-916-8),
immers staat op deze factu(u)r(en)
(telkens) een onjuiste en/of onvolledige aard van de/het geleverde goed(eren) en/of verrichtte dienst(en) en/of (een) onjuist en/of onvolledig toegepast tarief van de belasting(en).