ECLI:NL:RBROT:2024:8871

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
10939398 CV EXPL 24-4537
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op eigendomsrecht door bevestiging leidingsysteem airco aan woning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen buren over de bevestiging van een leidingsysteem van een airco aan de muur van de woning van de eiser. De eiser, die bezwaar heeft gemaakt tegen deze bevestiging, stelt dat hij nooit toestemming heeft gegeven voor deze actie. De gedaagde, die de airco in zijn serre heeft geplaatst, betwist dit en stelt dat er mondelinge afspraken zijn gemaakt tussen de partijen. De eiser eist dat de gedaagde het leidingsysteem verwijdert, terwijl de gedaagde in reconventie eist dat de eiser een hekwerk aan zijn schuur verwijdert, dat volgens hem als tegenprestatie voor de toestemming voor het leidingsysteem is geplaatst.

De kantonrechter heeft de eis van de eiser toegewezen en de tegeneis van de gedaagde afgewezen. De rechter oordeelt dat de gedaagde onrechtmatig handelt door het leidingsysteem aan de woning van de eiser te bevestigen, omdat de gedaagde niet heeft kunnen bewijzen dat de eiser toestemming heeft gegeven. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld om het leidingsysteem binnen veertien dagen te verwijderen, op straffe van een dwangsom. De gedaagde moet ook de proceskosten van de eiser betalen, die zijn begroot op € 733,72 in conventie en € 204,- in reconventie. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10939398 CV EXPL 24-4537
datum uitspraak: 23 augustus 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. J.H. Bargeman,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. F.A. Bijlenga (DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 8 februari 2024, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met één bijlage;
  • de brief van 15 april 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het antwoord in reconventie en wijziging van eis in conventie, met bijlagen.
1.2.
Op 9 juli 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren beide partijen aanwezig, tezamen met hun gemachtigden.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn buren. [gedaagde] heeft medio 2023 een airco-unit in de serre van zijn achtertuin geplaatst en heeft de bedrading/het leidingsysteem van de airco-unit aan de muur van de woning van [eiser] bevestigd. Nadat [eiser] bezwaar had gemaakt tegen de wijze waarop de airco was geplaatst, heeft [gedaagde] de airco verplaatst. De bevestiging van het leidingsysteem aan de buitenmuur van de woning van [eiser] is daarbij onveranderd gebleven. Het betreffende leidingsysteem is op dit moment nog altijd bevestigd op de wijze zoals op de volgende foto zichtbaar:
[eiser] stelt dat hij [gedaagde] nooit toestemming heeft gegeven om het leidingsysteem van de airco aan de muur van zijn woning te bevestigen. [eiser] heeft [gedaagde] verzocht om het leidingsysteem van zijn muur te verwijderen, maar dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Volgens [eiser] maakt [gedaagde] hierdoor inbreuk op de eigendomsrechten van [eiser] . Daarom eist [eiser] in deze procedure dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de bedrading/het leidingsysteem van de airco met toebehoren, bevestigd aan de woning van [eiser] , te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 5.000,-.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van [eiser] . Hij voert aan dat er geen sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] omdat [eiser] toestemming heeft verleend voor het bevestigen van het leidingsysteem aan de buitenmuur van zijn woning. Volgens [gedaagde] maakt die toestemming deel uit van mondelinge afspraken tussen partijen. [gedaagde] stelt dat daarbij afgesproken is dat hij [eiser] - als tegenprestatie voor de toestemming om het leidingsysteem van de airco aan de woning van [eiser] te mogen bevestigen - toestemming heeft gegeven een hekwerk aan de schuur van [gedaagde] te laten bevestigen. Voor zover er wel sprake zou zijn van een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] , dan stelt [gedaagde] dat deze van zeer geringe waarde is en dat er geen sprake van schade aan de zijde van [eiser] . Omdat [eiser] volgens [gedaagde] terugkomt op de gemaakte afspraken, wil [gedaagde] ook zijn verplichting om de bevestiging van het hekwerk van [eiser] aan zijn schuur te dulden, opheffen. Daarom eist [gedaagde] dat [eiser] veroordeeld wordt het hekwerk aan de schuur van [gedaagde] met alle toebehoren te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van
€ 100,- per dag, met een maximum van € 5.000,-.
2.3.
De kantonrechter wijst de eis van [eiser] toe. De tegeneis van [gedaagde] wordt afgewezen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
De kantonrechter is bevoegd de vorderingen van partijen te behandelen
2.4.
Zowel de vordering van [eiser] als die van [gedaagde] is van onbepaalde waarde. Beide partijen hebben onweersproken gesteld dat hun vorderingen tot verwijdering van respectievelijk het leidingwerk van de airco en het hekwerk geen kosten met zich mee zal brengen, die hoger zullen reiken dan € 25.000,-. De kantonrechter heeft geen reden daaraan te twijfelen en is dan ook op grond van artikel 93 onder b Rv bevoegd de vorderingen van partijen te behandelen en daarop te beslissen.
[gedaagde] moet het leidingwerk van zijn airco aan de woning van [eiser] verwijderen
2.5.
Vast staat dat [gedaagde] het leidingwerk van zijn airco aan de buitenmuur van de woning van [eiser] heeft bevestigd. Daarmee maakt [gedaagde] een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] in de zin van artikel 6:162 BW en handelt hij in beginsel onrechtmatig. Dat handelen is echter niet onrechtmatig als er sprake is van een rechtvaardigingsgrond. Daarvan kan sprake zijn als vast komt te staan dat [eiser] toestemming aan [gedaagde] heeft gegeven om het leidingwerk aan zijn woning te bevestigen, zoals door [gedaagde] is aangevoerd. [eiser] heeft betwist dat hij die toestemming aan [gedaagde] heeft gegeven.
2.6.
Tegenover de betwisting door [eiser] rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op [gedaagde] de bewijslast van zijn stelling dat [eiser] toestemming heeft gegeven om het leidingsysteem van de airco aan zijn woning te bevestigen. Nog afgezien van het feit dat [gedaagde] heeft gesteld dat er in dit kader sprake is geweest van een mondelinge afspraak waarbij slechts hij en [eiser] betrokken zijn geweest, heeft [gedaagde] geen bewijsaanbod op dit punt gedaan. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding [gedaagde] toe te laten tot bewijslevering. Daarmee is het bestaan van de mondelinge afspraak tussen partijen, waarbij [eiser] aan [gedaagde] toestemming zou hebben verleend voor het bevestigen van het leidingwerk aan zijn woning, niet komen vast te staan.
2.7.
Hetgeen partijen verder hebben aangevoerd, maakt het bovenstaande oordeel niet anders en kan daarom onbesproken blijven.
2.8.
Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat [gedaagde] , door het bevestigen van het leidingsysteem van de airco aan de woning van [eiser] , inbreuk maakt op diens eigendomsrecht en daarmee onrechtmatig jegens [eiser] handelt. De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in zijn stelling dat er sprake is van een zeer geringe inbreuk en dat er aan de zijde van [eiser] geen schade bestaat. In dat verband heeft [eiser] in voldoende mate toegelicht dat het leidingwerk, op de wijze waarop het op dit moment bevestigd is, een belemmering vormt voor het realiseren van een aanbouw aan zijn woning, waartoe [eiser] het voornemen heeft.
2.9.
[gedaagde] moet het leidingsysteem, voor zover dat bevestigd is aan de buitenmuur van de woning van [eiser] , dan ook verwijderen. De kantonrechter zal [gedaagde] daartoe veroordelen en ziet - gelet op de vertroebelde verhouding tussen partijen - aanleiding daaraan een dwangsom te verbinden, op de wijze zoals hierna bij de beslissing vermeld.
[eiser] hoeft het hekwerk niet van de schuur van [gedaagde] te verwijderen
2.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] aan [eiser] toestemming heeft gegeven om een hekwerk aan zijn schuur te bevestigen. Volgens [gedaagde] heeft hij die aan [eiser] gegeven in ruil voor de toestemming van [eiser] om het leidingwerk van de airco van [gedaagde] aan de woning van [eiser] te bevestigen. Hiervoor in conventie is echter al geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [eiser] daarvoor toestemming aan [gedaagde] heeft verleend. Gelet daarop kan er ook geen sprake van zijn dat [eiser] het hekwerk slechts aan de schuur van [gedaagde] mocht bevestigen als tegenprestatie voor zijn toestemming met betrekking tot het leidingwerk van de airco.
2.11.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] zich er, ter onderbouwing van zijn tegeneis tot verwijdering van het hekwerk, niet op kan beroepen dat [eiser] zijn deel van de afspraken niet is nagekomen en dat [gedaagde] daarom ook de bevestiging van het hekwerk aan zijn schuur niet langer hoeft te dulden. Die wederzijdse afspraak is immers niet komen vast te staan. Daarop kan [gedaagde] zijn tegeneis dan ook niet baseren. [gedaagde] heeft daarnaast geen andere juridische grondslag voor het verwijderen van het hekwerk aangedragen.
2.12.
Daarbij komt nog dat [eiser] nader toegelicht heeft dat het hekwerk de afsluiting vormt van een brandgang, die het gezamenlijke eigendom is van de eigenaren van de percelen op de adressen [adressen]. [eiser] heeft gesteld dat het hekwerk door die gezamenlijke eigenaren is aangeschaft en daardoor mede-eigendom is van die eigenaren. [gedaagde] heeft deze stellingen van [eiser] niet betwist, zodat de kantonrechter van de juistheid daarvan zal uitgaan. Dat betekent dat [gedaagde] zijn vordering tot verwijdering van het hekwerk slechts tegen de gezamenlijke eigenaren van het hekwerk kan instellen, en níet alleen tegen [eiser] . Het enkele feit dat [eiser] degene is geweest die namens de gezamenlijke eigenaren aan [gedaagde] heeft gevraagd om toestemming voor het plaatsen van het hekwerk maakt dit niet anders.
2.13.
De slotsom van het bovenstaande is dat er geen aanleiding bestaat [eiser] te veroordelen het hekwerk van de schuur van [gedaagde] te verwijderen. De tegeneis van [gedaagde] wordt daarom afgewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.14.
[gedaagde] krijgt zowel in conventie als in reconventie ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiser] in conventie op € 136,72 aan dagvaardingskosten, € 87,- aan griffierecht, € 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 733,72. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De kosten aan de kant van [eiser] worden in reconventie begroot op € 204,- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.15.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis de bedrading/het leidingsysteem van zijn airco en verder toebehoren, bevestigd aan de woning van [eiser] , te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, waarbij [gedaagde] maximaal een bedrag van
€ 5.000,- aan dwangsommen zal kunnen verbeuren;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 733,72;
in reconventie
3.3.
wijst de eis van [gedaagde] af;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 204,-;
in conventie en in reconventie
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
44487