ECLI:NL:RBROT:2024:887

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
83/105475-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Accijnsfraude en valsheid in geschrift door rechtspersoon in georganiseerd verband

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, hierna aangeduid als [verdachte rechtspersoon01], die beschuldigd werd van accijnsfraude en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van anderhalf jaar, van 1 april 2015 tot en met 30 september 2016, in georganiseerd verband heeft deelgenomen aan een fraudeconstructie waarbij niet onder de accijnsregeling betrokken smeerolie werd ingekocht in België. Deze smeerolie werd vervolgens in Nederland op papier omgekat tot diesel en als zodanig aan de pomp verkocht, zonder dat daarover accijns was afgedragen. Het benadelingsbedrag werd geschat op ongeveer € 1.700.000,-. De rechtbank verwierp de niet-ontvankelijkheidsverweren van de verdediging, die onder andere schending van het verbod van willekeur en het zorgvuldigheidsbeginsel aanvoerden. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging en dat de verdachte opzettelijk accijnsgoederen voorhanden had gehad die niet overeenkomstig de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken. De rechtbank legde een geldboete op van € 65.000,-, rekening houdend met de ernst van de feiten, de overschrijding van de redelijke termijn en de vermogenspositie van de verdachte. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan deelneming aan een organisatie met het oogmerk op het plegen van misdrijven, medeplegen van opzettelijk accijnsgoederen voorhanden hebben, valsheid in geschrift en het afleveren van valse geschriften.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/105475-22
Datum uitspraak: 30 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[verdachte rechtspersoon01] ,
gevestigd aan de [adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
in deze procedure vertegenwoordigd door haar (middellijk) bestuurder [medeverdachte01] ,
raadslieden mrs. J.G.A. Linssen en P. Susijn, advocaten te Tilburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 29 en 30 november 2023, 6, 7 en 11 december 2023 en 30 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon (hierna: [verdachte rechtspersoon01] ) is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 7 december 2023 overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie mrs. F.B.W. Groendijk en V.A.M.G. van de Bilt (hierna: de officier van justitie) is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde leidinggeven of bestuurder zijn van een criminele organisatie;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van [verdachte rechtspersoon01] tot een geldboete van € 200.000,-.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard om de volgende redenen:
a. a) er is sprake van schending van het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat een persoon, genaamd [naam01] , een grote rol heeft gespeeld bij de ten laste gelegde accijnsfraude, maar daar is geen nader onderzoek naar gedaan en hij is niet als verdachte aangemerkt. Ook de twee Belgische bedrijven die de designer fuels produceerden, hadden moeten worden vervolgd. Dat is niet gebeurd, zonder goede reden, en daardoor wordt [verdachte rechtspersoon01] ernstig benadeeld.
b) de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat het openbaar ministerie alle inspanningen heeft verricht om te bewerkstelligen dat de dagvaarding voor de medeverdachte [medeverdachte02] hem op een correcte wijze zou bereiken. De belastende verklaring van [medeverdachte02] is voor het openbaar ministerie van cruciaal belang, maar zit vol tegenstrijdigheden en onjuistheden. Het lijkt erop dat het openbaar ministerie daarom niet wil dat [medeverdachte02] nog wordt gehoord.
c) het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. De officier van justitie moet zich aan de feiten en waarheden houden, maar schudt de ene onwaarheid na de andere uit de mouw.
4.2.
Beoordeling
Ad a) Het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel
In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur. Uit de door de verdediging aangevoerde feiten en omstandigheden en ook overigens valt niet af te leiden dat sprake is van een aperte onevenredigheid in de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat een (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur. Evenmin kan op grond hiervan worden geconcludeerd dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Ad b) Beginselen van een goede procesorde
Of een medeverdachte al dan niet op een rechtsgeldige wijze is gedagvaard, regardeert de zaak tegen [verdachte rechtspersoon01] niet. Het verweer wordt reeds om die reden verworpen.
Ad c) Het zorgvuldigheidsbeginsel
Dat de officier van justitie desbewust onwaarheden poneert, is de rechtbank niet gebleken, zodat ook dit verweer wordt verworpen.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
De vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
5.1.1.
Algemeen
In de periode van 1 april 2015 tot en met 30 september 2016 hebben de bedrijven [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ), [bedrijf02] (hierna: [bedrijf02] ) en [bedrijf03] (hierna: [bedrijf03] ), opvolgend op elkaar, smeerolie ingekocht bij [bedrijf04] , gevestigd in Tsjechië. Het betrof zogenaamde designer fuels, die werden verhandeld onder de namen Lubriform, Lubricant oil Hantlom, Lubricant oil Kayla en Hantsynth. Deze designer fuels werden geproduceerd door twee verschillende Belgische bedrijven, te weten [bedrijf05] in Gent en [bedrijf06] in Hemiksem. De term "designer fuels" is een verzamelnaam voor samengestelde (designed) olieproducten die in dit geval bestemd waren voor het gebruik als anti-kleef vloeistof, smeermiddel of additief bij betonmix. Deze producten zijn door [bedrijf05] en [bedrijf06] vrij van accijns geleverd.
De door [bedrijf01] , [bedrijf02] en [bedrijf03] ingekochte smeerolie is door hen als dieselbrandstof verkocht aan [bedrijf07] , die het op zijn beurt als dieselbrandstof verkocht aan [bedrijf06] Laatstgenoemde verkocht het als dieselbrandstof aan de pomp bij de tankstations in Lijnden en Nieuwe Niedorp.
Door de Belgische producenten is bij afgifte van de ladingen smeerolie aan de chauffeurs ten behoeve van het transport daarvan een CMR-vrachtbrief verstrekt. Daarop stond onder meer vermeld de commerciële benaming van de smeerolie alsmede de daarbij behorende ADR-gevarencode: klasse 9 / UN-3082 (90/3082). De chauffeurs die de ladingen van België naar Nederland vervoerden, leverden na het passeren van de Nederlandse grens, overeenkomstig de aan hen gegeven instructies, de Belgische CMR-vrachtbrieven in. Aan hen werden vervolgens nieuwe CMR-vrachtbrieven verstrekt met daarop als goederenomschrijving gasolie, dieselolie, autodiesel of winterdiesel (hierna: diesel), onder vermelding van de daarbij behorende ADR-gevarencode: 30/1202. Ook de op het transportmiddel gevoerde ADR-borden werden, volgens instructie, door de chauffeurs na het passeren van de Nederlandse grens omgewisseld van borden bestemd voor het vervoer van smeerolie naar die voor het vervoer van diesel. Alle transporten vanuit Gent en Hemiksem in België zijn, behoudens een korte tussenstop voor het verwisselen van de CMR-vrachtbrief en de ADR-borden, rechtstreeks naar de tankstations in Lijnden of Nieuwe Niedorp gegaan.
5.1.2.
Zogenoemde “ploffers”
Voor een volledig beeld wordt hier stil gestaan bij de medeverdachten [medeverdachte03] , [medeverdachte04] en [medeverdachte02] en de aan hen te relateren vennootschappen.
Zoals hiervoor reeds opgemerkt zijn [bedrijf01] , [bedrijf02] en [bedrijf03] elkaar opgevolgd in de in- en verkoopactiviteiten van de smeerolie/diesel. [bedrijf01] was actief in de periode van april 2015 tot en met december 2015, hoewel zij reeds op 29 september 2015 failliet is verklaard. De medeverdachte [medeverdachte03] was bestuurder en enig aandeelhouder van deze vennootschap. De activiteiten binnen deze vennootschap werden verricht door de medeverdachten [medeverdachte03] en [medeverdachte04] . [bedrijf02] was actief in de periode van december 2015 tot en met maart 2016. Daarna hebben er binnen het bedrijf geen activiteiten meer plaatsgevonden en is op 26 juni 2020 de vennootschap ontbonden. De medeverdachte [medeverdachte02] was enig aandeelhouder/bestuurder van deze vennootschap. [bedrijf03] was actief in de periode van maart 2016 tot en met augustus 2016. Per 3 mei 2016 is [bedrijf08] , formeel bestuurder van [bedrijf03] , opgeheven en kon zij om die reden geen rechtsgeldige handelingen aangaan. De activiteiten binnen [bedrijf03] zijn verricht door de medeverdachten [medeverdachte03] en [medeverdachte04] .
Geen van de voornoemde bedrijven is geregistreerd als vergunninghouder bij de douane. Ook is door deze bedrijven geen accijns afgedragen. Omdat op deze bedrijven geen verhaal mogelijk is, omdat ze al dan niet na faillissement gewijzigd of onvindbaar zijn, zijn ze in het onderzoek gekenschetst als zogenoemde “ploffers”.
5.1.3.
[medeverdachte01] , [verdachte rechtspersoon01] en [medeverdachte rechtspersoon01]
De medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ) is indirect enig aandeelhouder van [medeverdachte rechtspersoon01] (hierna: [medeverdachte rechtspersoon01] ). [medeverdachte rechtspersoon01] is op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder van [verdachte rechtspersoon01] en [bedrijf09] [verdachte rechtspersoon01] handelt in auto’s en olie, en exploiteert een tankstation in Lijnden. [bedrijf09] exploiteert een tankstation in Nieuwe Niedorp. Ten tijde van de tenlastegelegde strafbare feiten lag de feitelijke leiding binnen deze drie vennootschappen bij [medeverdachte01] .
5.1.4.
De leveringen van [bedrijf07] aan [verdachte rechtspersoon01]
Tot 22 april 2015 was [bedrijf10] de reguliere dieselleverancier voor [verdachte rechtspersoon01] Op 20 april 2015 betaalde [verdachte rechtspersoon01] bij de inkoop van diesel aan [bedrijf10] een literprijs van € 0,9597. Daarbij gold dat zij de diesel moest ophalen in Amsterdam; voormelde literprijs was dus exclusief transportkosten van Amsterdam naar Lijnden.
Vanaf eind april 2015 werd [bedrijf07] de reguliere dieselleverancier voor [verdachte rechtspersoon01] Op 22 april 2015 kreeg [verdachte rechtspersoon01] de eerste factuur van [bedrijf07] , waarbij zij een literprijs van € 0,8905 betaalde. De diesel werd 'franco' in Lijnden afgeleverd; voormelde literprijs was dus inclusief transportkosten.
[bedrijf07] heeft in totaal 3.362.723 liter diesel aan [verdachte rechtspersoon01] gefactureerd. Deze diesel is afgeleverd in de tankstations in Lijnden en Nieuwe Niedorp.
[bedrijf07] is de eenmanszaak van de medeverdachte [medeverdachte05] . Volgens het uittreksel van de KvK hield [bedrijf07] zich bezig met, kort gezegd, arbeidsbemiddeling, consumentengoederen en reclameconcepten. [bedrijf07] had ervaring noch expertise in de oliebranche en beschikte niet over een tanktrailer. Op enkele leveringen aan derden na had [bedrijf07] geen andere afnemers dan [verdachte rechtspersoon01]
De medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte05] zijn met elkaar in contact gekomen via de medeverdachte [medeverdachte06] . [medeverdachte06] had evenmin ervaring of expertise in de oliebranche.
De literprijs die [verdachte rechtspersoon01] aan [bedrijf07] betaalde, was deels gebaseerd op die van [bedrijf10] , in die zin dat [medeverdachte01] prijsverhogingen van [bedrijf10] niet doorgaf aan [bedrijf07] en prijsverlagingen wel. In de periode april t/m juni 2015 fluctueerde de literprijs van [bedrijf10] dagelijks tot 4 cijfers achter de komma. In deze periode fluctueerde de literprijs van [bedrijf07] aan [verdachte rechtspersoon01] niet of nauwelijks. Aan de (prijs)afspraken tussen [bedrijf07] en [verdachte rechtspersoon01] lag geen schriftelijke overeenkomst ten grondslag.
[verdachte rechtspersoon01] moest de leveringen van [bedrijf07] per ommegaande betalen.
Bij 23 van de ruim honderd leveringen heeft [bedrijf07] gratis gebruik gemaakt van de tanktrailer van [medeverdachte rechtspersoon01] .
In de maanden april 2015 tot en met september 2016 lag de verkoopprijs van diesel van de tankstations in Lijnden en Nieuwe Niedorp gemiddeld € 0,04 per liter lager dan die van vergelijkbare tankstations (bemand en niet langs de snelweg).
De marge tussen de in- en verkoopprijs van diesel voor [verdachte rechtspersoon01] was in 2015 gemiddeld
€ 0,13 en in 2016 gemiddeld € 0,10.
De in de administratie van [verdachte rechtspersoon01] aangetroffen weegbonnen vermelden het gewicht in kilogram van de desbetreffende geleverde diesel, maar niet het aantal liters (bij 15 graden Celsius).
5.2.
De verwijten
[verdachte rechtspersoon01] wordt kort gezegd verweten dat zij zich in de periode van 1 april 2015 tot en met 30 september 2016, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan accijnsfraude en valsheid in geschrift door valse facturen en valse CMR-vrachtbrieven op te maken en te gebruiken (feiten 2 tot en met 4). Ook wordt haar deelname aan een criminele organisatie verweten, die tot oogmerk had het plegen van accijnsfraude en valsheid in geschrift (feit 1).
De accijnsfraude heeft hierin bestaan dat smeerolieproducten, bestemd voor het gebruik als anti-kleef vloeistof, smeermiddel of additief bij betonmix, accijnsvrij zijn ingekocht in België. Gelet op het gebruiksdoel was deze smeerolie kennelijk niet bestemd om te worden gebruikt als brandstof voor verwarming, als motorbrandstof of als additief in motorbrandstoffen, zodat de ladingen ingekochte smeerolie onder de vrijstellingsbepaling van artikel 64 van de Wet op de accijns vielen. Na het passeren van de Nederlandse grens is de bestemming van de ladingen smeerolie gewijzigd in motorbrandstof (gasolie/diesel). In Nederland zijn deze ladingen smeerolie vervolgens ook als motorbrandstof verhandeld en uiteindelijk aan de pomp verkocht. Door wijziging van het gebruik van de smeerolie in motorbrandstof, is de vrijstellingsregeling van artikel 64 van de Wet op de accijns niet meer van toepassing en is daarover, gelet op het bepaalde in de artikelen 1 en 25 van die wet, accijns verschuldigd. Er is echter geen accijns afgedragen.
Tot slot wordt [verdachte rechtspersoon01] verweten dat zij zich in de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2016, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door valse facturen op te maken en te gebruiken. [verdachte rechtspersoon01] zou Euro 98 aan [bedrijf09] hebben gefactureerd, terwijl zij in werkelijkheid Euro 95 zou hebben verkocht en geleverd (feit 5).
5.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Primair heeft zij daartoe aangevoerd dat feitelijk niet is geconstateerd dat de designer fuels uit België terecht zijn gekomen in de afleverpompen van de tankstations in Lijnden en Nieuwe Niedorp. Zonder feitelijk vastgestelde uitslag tot verbruik is geen accijns verschuldigd en kan dus ook geen sprake zijn van accijnsfraude.
Daarnaast rust op de Belgische producenten als deskundigen en erkende entrepothouders een zorgplicht en een risicoaansprakelijkheid voor het voldoen van de verschuldigde accijns. Uitslag tot verbruik vindt slechts eenmaal plaats, op het moment en in de lidstaat van uitslag tot verbruik, en de entrepothouders wisten of moesten weten dat het ging om smeerolieproducten die zonder nadere bewerking konden worden aangewend als brandstof. Het zijn dan ook de entrepothouders die accijnsplichtig zijn en niet de opvolgende schakels. En als de entrepothouders niet wisten van het gebruik van de designer fuels als brandstof, dan moet men nog steeds niet aankloppen bij [verdachte rechtspersoon01] , maar bij de medeverdachten die de goederen bij de grens hebben omgekat. [verdachte rechtspersoon01] mocht ervan uitgaan dat de entrepothouders correct handelden en, ook gelet op het ontbrekende regime van douanetoezicht, van haar mag niet worden verwacht dat zij nader onderzoek naar de brandstoffen zou doen.
Subsidiair geldt volgens de verdediging ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 het volgende. [verdachte rechtspersoon01] heeft nimmer opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de verweten accijnsfraude. Zij wist niet dat zij niet-veraccijnsde diesel kocht, en zij heeft ook niet het risico op de koop toegenomen dat er iets anders dan veraccijnsde diesel werd geleverd. [verdachte rechtspersoon01] heeft een zakelijk interessant aanbod geaccepteerd, in het vertrouwen dat de diesel een legitieme herkomst had en dat daarvoor accijns was afgedragen. Zij had dus ook geen wetenschap van de valsheid van de documenten.
Voor zover door de medeverdachte [medeverdachte02] belastend is verklaard over [verdachte rechtspersoon01] , dient die verklaring buiten beschouwing te worden gelaten omdat [medeverdachte02] , ondanks verzoek daartoe door de verdediging, niet als getuige gehoord is kunnen worden. De verklaring van [medeverdachte02] staat op verschillende onderdelen op zichzelf en er dienen vraagtekens te worden geplaatst bij de betrouwbaarheid daarvan.
De overige in het dossier aangedragen omstandigheden die suggereren dat [verdachte rechtspersoon01] twijfels had of had moeten hebben, overtuigen niet en zijn door haar niet als bijzonder of afwijkend ervaren. Verder kan niet worden bewezen dat iets anders dan diesel is vervoerd of afgeleverd, zodat geen sprake is van valse documenten. Er is evenmin bewijs dat [verdachte rechtspersoon01] betrokken was bij het opmaken en afleveren van de tenlastegelegde documenten.
Ten aanzien van de verweten criminele organisatie geldt dat het dossier geen bewijs bevat dat sprake was van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid of structuur, noch van leiderschap daarvan door [verdachte rechtspersoon01]
Ten aanzien van feit 5 (primair) geldt eveneens dat [verdachte rechtspersoon01] hiervan geen wetenschap heeft gehad. Een oud-werknemer van [verdachte rechtspersoon01] , [naam02] (hierna: [naam02] ), heeft Euro 95 gelost in Euro 98 tanks en als Euro 98 op de facturen opgenomen. [naam02] handelde op eigen houtje. Dat is een van de redenen waarom [verdachte rechtspersoon01] afscheid van hem heeft genomen.
5.4.
Beoordeling
5.4.1.
Inleiding
[verdachte rechtspersoon01] is gedagvaard voor het plegen van de tenlastegelegde gedragingen. Het is evenwel haar bestuurder (en de medeverdachte) [medeverdachte01] die feitelijk de te beoordelen gedragingen van [verdachte rechtspersoon01] heeft verricht.
Niet heeft ter discussie gestaan dat de door de medeverdachte [medeverdachte01] verrichte gedragingen zijn toe te rekenen aan [verdachte rechtspersoon01] , gelet op - kort gezegd - haar positie binnen het bedrijf en de aard van de gedragingen die pasten binnen de normale bedrijfsvoering van [verdachte rechtspersoon01] en daaraan dienstig zijn geweest. De hieronder besproken gedragingen van de medeverdachte [medeverdachte01] worden daarom in die sleutel verwoord; als gedragingen van [verdachte rechtspersoon01] .
5.4.2.
De Belgische producenten, de uitslag tot verbruik en het douanetoezicht
De aan [verdachte rechtspersoon01] afgeleverde ladingen smeerolie/diesel zijn rechtstreeks afkomstig van de accijnsgoederen entrepots [bedrijf05] en [bedrijf06] in België. Bij het verlaten van de ladingen designer fuels (smeerolie) van de respectievelijke entrepots zijn deze ladingen uitgeslagen tot verbruik als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de accijns. Zoals eerder overwogen waren de ladingen designer fuels (smeerolie) op dat moment vrijgesteld van accijns, zodat er voor de entrepothouders geen verplichting bestond tot afdracht van accijns. Pas bij het wijzigen van de gebruiksbestemming van de accijnsgoederen naar diesel is de vrijstelling vervallen en de verplichting tot afdracht daarvan ontstaan.
Er is geen onderzoek gedaan naar het antwoord op de vraag of beide entrepothouders wisten of zich op zijn minst bewust hadden moeten zijn van het feit dat de door hen geproduceerde designer fuels gebruikt zouden gaan worden als diesel brandstof, zoals opgeworpen door de verdediging. Echter, zelfs indien zou kunnen worden vastgesteld dat de beide entrepothouders wetenschap hebben gehad van de in Nederland gewijzigde bestemming tot gebruik, of zich daarvan bewust waren, dan zou dat hooguit kunnen leiden tot de conclusie dat zij zich (mede) schuldig hebben gemaakt aan accijnsfraude. Dat is evenwel geen reden om [verdachte rechtspersoon01] te ontslaan van de verantwoordelijkheid voor haar eigen gedragingen binnen het kader van de aan haar verweten accijnsfraude. De vraag op welke schakel binnen de fraudeconstructie de verplichting tot afdracht van accijns rust is niet relevant. Vast staat dat geen accijns is afgedragen en de deelnemers aan die fraudeconstructie kunnen daarvoor strafrechtelijk gezamenlijk verantwoordelijk worden gehouden.
Dit verweer wordt dan ook verworpen en het verweer dat ziet op de verschuldigdheid van accijns door drie medeverdachten treft hetzelfde lot. Het voorgaande brengt eveneens mee dat het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om [naam03] en [naam04 ] (namens de Belgische producenten) op dit punt als getuigen te horen, zal worden afgewezen.
De vraag of en in hoeverre van [verdachte rechtspersoon01] mocht worden verwacht dat zij onderzoek zou doen naar de (herkomst van de) designer fuels, zal hieronder in paragraaf 5.4.4 worden besproken, waarbij de rechtbank reeds thans overweegt dat het verweer over gebrekkig douanetoezicht of tekortschietende regelgeving te algemeen en impliciet is om aan de uitkomst van die bespreking afbreuk te kunnen doen.
5.4.3.
Bruikbaarheid verklaring [medeverdachte02]
Voor zover door de verdediging is betoogd dat de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte02] niet bruikbaar zijn voor het bewijs, wordt dit verweer verworpen. Weliswaar is het, ondanks toewijzing van het verzoek van de verdediging, niet gelukt om hem als getuige te horen omdat hij niet getraceerd is kunnen worden. Zijn verklaring staat echter niet op zichzelf en vindt steun in andere bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte07] , [medeverdachte08] en [medeverdachte09] , die de door de medeverdachte [medeverdachte02] beschreven gang van zaken rondom het transport van de ladingen smeerolie van België naar de tankstations van verdachte en het gebruiken van valse CMR-vrachtbrieven bevestigen. De verklaring van [medeverdachte02] is om die reden ook niet van beslissende betekenis voor het bewijs. Daar komt bij dat [medeverdachte02] zichzelf in zijn verklaring heeft belast, hetgeen in positieve zin meeweegt bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Gelet hierop voldoet de procedure in haar geheel aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Het verweer wordt verworpen.
5.4.4.
Wetenschap [verdachte rechtspersoon01] van accijnsfraude?
Voor het bewijs van het opzettelijk voorhanden hebben van onveraccijnsde goederen moet onder meer vaststaan dat de verdachte wist dat die goederen niet in de heffing waren of zouden worden betrokken.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat [verdachte rechtspersoon01] wist dat de goederen niet in de heffing waren of zouden worden betrokken en dus zogeheten vol opzet heeft gehad op het plegen van accijnsfraude. De verklaring van [medeverdachte02] wijst weliswaar in die richting, maar vindt met betrekking tot de vraag naar het opzet van [verdachte rechtspersoon01] onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen om rechtstreeks tot die conclusie te kunnen komen.
Wel acht de rechtbank bewezen dat [verdachte rechtspersoon01] welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat over de aan haar geleverde diesel geen accijns was afgedragen en er dus sprake is van opzet in voorwaardelijke zin. Dit oordeel is gegrond op de navolgende feiten en omstandigheden.
[verdachte rechtspersoon01] was een professionele oliehandelaar met tientallen jaren ervaring. [verdachte rechtspersoon01] heeft afscheid genomen van haar leverancier [bedrijf10] en is door tussenkomst van een haar bekende, doch branchevreemde relatie, in zee gegaan met [bedrijf07] , een eveneens branchevreemde partij die geen expertise of ervaring had in de oliebranche, maar wel grote hoeveelheden diesel aan [verdachte rechtspersoon01] kon leveren. Het onderzoek van [verdachte rechtspersoon01] naar [bedrijf07] als haar nieuwe leverancier heeft zich volgens de verklaring van haar (middellijk) bestuurder op de zitting beperkt tot de controle op afdracht van BTW. Van enig onderzoek door [verdachte rechtspersoon01] naar de solvabiliteit, betrouwbaarheid en kwaliteit van de te leveren diesel is echter niet gebleken, terwijl dit is in het normale economisch verkeer bij de overstap naar een nieuwe, belangrijke leverancier, wel verwacht mag worden. Voorts is opvallend de uitzonderlijke mate van zeggenschap van [verdachte rechtspersoon01] over de inkoopprijs van de diesel. Volgens de (middellijk) bestuurder van [verdachte rechtspersoon01] was het voor [bedrijf07] een kwestie van slikken of stikken. [verdachte rechtspersoon01] betaalde de laagste prijs en daar moest de medeverdachte [medeverdachte05] een cent onder zitten. Een dergelijke machtspositie als afnemer van diesel is eveneens ongebruikelijk te noemen in het normale economisch verkeer. Hetzelfde geldt voor de hoogte van de door de [verdachte rechtspersoon01] aan [bedrijf07] betaalde literprijs voor de diesel die, ook gelet op de kostenbesparing vanwege de franco levering, consequent aanzienlijk onder de marktprijs lag. Dit klemt temeer nu uit de in de administratie van [verdachte rechtspersoon01] aangetroffen stukken (CMR-vrachtbrieven, een weegbon en tankbonnen) kan worden opgemaakt dat [bedrijf07] optrad als tussenhandelaar voor [bedrijf01] en [bedrijf02] . Dat is in de regel een kostprijs verhogende factor die de lage literprijs nog opvallender maakt. Daarnaast zaten bij aanvang van de leveringen aan [verdachte rechtspersoon01] op de tankwagens die de diesel leverden ADR-gevarenborden voor smeerolie. De medeverdachte [medeverdachte01] die volgens de getuigen [naam02] en [medeverdachte07] bij die leveringen aanwezig is geweest had dit kunnen zien en is daar volgens de getuige [naam02] ook op gewezen. Ook de weegbonnen die zijn aangetroffen in de administratie van [verdachte rechtspersoon01] zijn afwijkend omdat daarop alleen het gewicht van de lading en niet het aantal liters (of kubieke meters) wordt vermeld wat volgens de getuigen [getuige01] en [getuige02] ongebruikelijk is. Ten slotte is de medeverdachte [medeverdachte01] er volgens de getuige [getuige01] door hem op gewezen dat hij twijfelde over de afdracht van accijns.
De hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien hadden voor [verdachte rechtspersoon01] reden moeten zijn om onderzoek te doen naar de herkomst van de diesel en het afdragen van accijns daarover. Door dit na te laten heeft [verdachte rechtspersoon01] welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat over de aan haar geleverde diesel geen accijns was afgedragen. De enkele, niet met stukken onderbouwde stelling van [verdachte rechtspersoon01] dat zij monsters heeft laten nemen van de diesel die zij van [bedrijf07] geleverd kreeg, wordt daarbij gepasseerd. De getuigen [getuige01] en [getuige02] hebben verklaard dat zij geen monsters hebben genomen en dat dat ook nooit werd gedaan, en uit nader onderzoek van de FIOD is gebleken dat de door [verdachte rechtspersoon01] genoemde bedrijven geen dergelijk onderzoek hebben uitgevoerd of hebben laten uitvoeren.
De rechtbank concludeert dan ook tot verwerping van het verweer.
5.4.5.
Valsheid in geschrift?
Op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, is komen vast te staan dat [verdachte rechtspersoon01] samen met anderen accijnsfraude heeft gepleegd. Bij de uitvoering daarvan zijn CMR-vrachtbrieven en facturen opgesteld en gebruikt waarop in strijd met de waarheid is vermeld dat deze betrekking hebben op (veraccijnsde) diesel.
De verdediging heeft als verweer aangevoerd dat [verdachte rechtspersoon01] niet betrokken was bij het opmaken en afleveren van de valse CMR-vrachtbrieven en facturen. Directe betrokkenheid hierbij van [verdachte rechtspersoon01] is echter niet van doorslaggevende betekenis voor het bewijs van het haar ten laste gelegde medeplegen van valsheid in geschrift. Het opmaken van de valse stukken om te doen voorkomen dat in Nederland veraccijnsde diesel werd getransporteerd, verhandeld en verkocht met in het verlengde daarvan het afleveren en voorhanden hebben van die documenten is een gedraging die onlosmakelijk is verbonden met de opgezette fraudeconstructie waarbinnen de verkoop van tot diesel omgekatte smeerolie de essentiële gedraging was. Bewezen is dan ook dat [verdachte rechtspersoon01] , samen met anderen, de tenlastegelegde CMR-vrachtbrieven en facturen valselijk heeft opgemaakt, afgeleverd en voorhanden heeft gehad. Ook hier geldt dat het opzet van [verdachte rechtspersoon01] bewezen is in de zin van voorwaardelijk opzet.
5.4.6.
Criminele organisatie en de rol van [verdachte rechtspersoon01]
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht slechts dan sprake kan zijn, indien sprake is van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, dat de verdachte tot dat samenwerkingsverband behoort en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel die ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Niet is vereist dat komt vast te staan dat de verdachte heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is komen vast te staan dat [verdachte rechtspersoon01] samen met anderen accijnsfraude heeft gepleegd. Een en ander heeft zich afgespeeld in een periode van ongeveer anderhalf jaar. Binnen de fraudeconstructie vervulden de deelnemers ieder een eigen taak. [verdachte rechtspersoon01] bevond zich, als afnemer en uiteindelijke verkoper van de smeerolie/diesel aan de pomp, aan het eind van de keten en was daarmee van cruciaal belang voor de opgezette fraudeconstructie. Zonder afnemer was er immers geen verdienmodel. Het waren de bestellingen en betalingen van [verdachte rechtspersoon01] die de fraudeconstructie gaande hielden. Vanuit die positie had zij ook invloed op de hoogte van de prijs die voor de tot diesel omgekatte smeerolie werd betaald.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte rechtspersoon01] heeft behoord tot een op het plegen van accijnsfraude gericht samenwerkingsverband en dat zij een aandeel heeft gehad in de gedragingen die strekten tot/verband hielden met de verwezenlijking van dat oogmerk.
Anders dan de officier van justitie en met de verdediging is de rechtbank evenwel van oordeel dat de rol van [verdachte rechtspersoon01] niet gekenschetst kan worden als die van leider of bestuurder van die organisatie. Zij had weliswaar een cruciale rol binnen de organisatie, maar van enige zeggenschap over de rol van de anderen of de verdeling van de winst is niet gebleken, terwijl [verdachte rechtspersoon01] evenmin is aan te wijzen als de bedenker van de fraudeconstructie. Zij zal daarom worden vrijgesproken van dit strafverzwarende onderdeel van de aan haar onder 1 tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie.
5.4.7.
Valsheid in geschrift facturen Euro 98
In de administratie van [verdachte rechtspersoon01] zijn drie facturen aangetroffen uit de periode januari tot en met juni 2016 betreffende de verkoop van benzine Euro 98 ongelood van [verdachte rechtspersoon01] aan tankstation [bedrijf09] Volgens de maandrapporten van [bedrijf09] is er ook Euro 98 ongelood verkocht aan de pomp. Er zijn in de administratie van [verdachte rechtspersoon01] echter geen inkoopfacturen aangetroffen voor Euro 98 ongelood. Er zijn slechts inkoopfacturen aangetroffen voor benzine Euro 95 ongelood. Omdat dat wat niet is ingekocht ook niet verkocht kan worden, in dit geval benzine Euro 98 ongelood, volgt hieruit logischerwijs dat de tenlastegelegde verkoopfacturen valselijk vermelden dat het gaat om benzine Euro 98 ongelood.
Voor zover namens [verdachte rechtspersoon01] ter zitting is verklaard dat zij hiervan niet op de hoogte was, maar dat een oud-werknemer dit op eigen houtje heeft gedaan, overweegt de rechtbank dat. wat daarvan ook zij, het op de weg van [verdachte rechtspersoon01] ligt om haar administratie te controleren en zij verantwoordelijk is voor de juistheid daarvan. Het verweer wordt dan ook verworpen.
5.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte rechtspersoon01] het onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij in de periode vanaf 1 april 2015 tot en met
30september 2016 in Nederland en België heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en [medeverdachte03] en [medeverdachte01] en [medeverdachte04] en [medeverdachte05] en [medeverdachte02] en [bedrijf11] en [medeverdachte07] en [medeverdachte08] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
accijnsfraude (art. 5 jo. art. 97 Wet op de Accijns);
2.
zij in de periode vanaf 1 april 2015 tot en met
30september 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk accijnsgoederen, te weten 3.362.723 liter Lubrifarm en/of lubricant oil Hantlom en/of lubricant oil Kayla en/of Hantsynth die bestemd zijn voor gebruik en worden aangeboden voor verkoop en worden gebruikt als motorbrandstof voorhanden heeft gehad
dieniet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing
zijnbetrokken;
3.
zij in de periode vanaf 1 april 2015 tot en met
30september 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen,
CMR-vrachtbrieven met betrekking tot zendingen minerale oliën aan
[verdachte rechtspersoon01]en/of [naam05] en/of [medeverdachte01] ( [adres02] ) van
22 april 2015 (DOC-901-2 en DOC-901-3) en6 november 2015 (DOC-908-4) en
25 februari 2016 (DOC-911-9) en7 juli 2016 (DOC-915-8) en29 augustus 2016 (DOC-916-7),
zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om
dezeals echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken enopzettelijk heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad,
terwijl zij, verdachte, en haar mededaders wisten dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware
nzij echt en onvervalst bestaande die valsheid hierin dat op deze CMR-vrachtbrieven telkens valselijk in strijd met de waarheid is vermeld- zakelijk weergegeven -
dat er een hoeveelheid diesel, een goed
vallendeonder de ADR-gevarenklassen code 30/1202 is vervoerd en afgeleverd;
4.
zij in de periode vanaf 1 april 2015 tot en met
30september 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met anderenfacturen van [bedrijf12] aan [verdachte rechtspersoon01] van
22 april 2015 (DOC-901-5 en6 november 2015 (DOC-908-7) en25 februari 2016 (DOC-911-10) en7 juli 2016 (DOC-915-9) en30 augustus 2016 (DOC-916-8),
zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om
dezeals echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken en opzettelijk heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad,
terwijl zij, verdachte, en haar mededaders wisten dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware
nzij echt en onvervalst bestaande die valsheid hierin dat op deze facturen telkens valselijk in strijd met de waarheid is vermeld
- zakelijk weergegeven -
dat door [bedrijf12] een hoeveelheid veraccijnsde autogasolie is geleverd aan [verdachte rechtspersoon01] ;
5. primair
zij in de periode vanaf 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, tezamen en in vereniging met een ander, facturen van [verdachte rechtspersoon01] aan [bedrijf09] van
31 januari 2016 (DOC-134-1) en31 mei 2016 (DOC-134-2) en30-06-2016 (DOC-134-3),
zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om
dezeals echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken en deze geschriften voorhanden heeft gehad,
terwijl zij, verdachte, en haar mededaders wisten dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware
nzij echt en onvervalst bestaande die valsheid hierin dat op deze facturen telkens valselijk in strijd met de waarheid is vermeld
- zakelijk weergegeven -
dat
[verdachte rechtspersoon01]een hoeveelheid Euro 98 benzine aan [bedrijf09] heeft verkocht en geleverd .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte rechtspersoon01] moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

2.

medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

3.

medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

en
medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

4.

medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

en
medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

5.primair

medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

en
medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte rechtspersoon01] uitsluit.
[verdachte rechtspersoon01] is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan [verdachte rechtspersoon01] wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de omstandigheden van [verdachte rechtspersoon01] en haar draagkracht. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
[verdachte rechtspersoon01] heeft gedurende een periode van anderhalf jaar samen met anderen in georganiseerd verband accijnsfraude gepleegd. Daarbij werd niet onder de accijnsregeling betrokken smeerolie ingekocht in België, waarna deze in Nederland op papier werd ‘omgekat’ tot diesel en als zodanig aan de pomp verkocht, zonder dat daarover accijns was afgedragen. Binnen dit verband zijn tevens valse facturen en CMR-vrachtbrieven opgesteld, voorhanden geweest en gebruikt.
[verdachte rechtspersoon01] was als afnemer van de smeerolie/diesel van cruciaal belang voor de opgezette fraudeconstructie. Zonder afnemer was er immers geen verdienmodel. Door verkoop van de smeerolie als diesel bij haar twee benzinestations kwam het geld binnen het samenwerkingsverband.
Met de heffing van accijns wordt beoogd de Staat der Nederlanden middelen te verschaffen die voor zijn instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. [verdachte rechtspersoon01] heeft door haar handelwijze deze gemeenschapsbelangen geschonden. Zij heeft samen met anderen de Nederlandse Staat benadeeld voor een bedrag van ongeveer € 1.700.000,-.
Dergelijk strafbaar gedrag leidt er uiteindelijk toe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen. Ook is bonafide bedrijven, die wel aan hun verplichtingen in het kader van de accijnsheffingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan.
Daarnaast heeft [verdachte rechtspersoon01] automobilisten benadeeld die tankten bij haar tankstations. De automobilisten waren in de veronderstelling en mochten er ook op vertrouwen dat zij diesel tankten, terwijl zij in werkelijkheid smeerolie tankten. Ook heeft [verdachte rechtspersoon01] bij één van haar tankstations benzine Euro 95 ongelood verkocht als benzine Euro 98 ongelood en daaraan valse facturen ten grondslag gelegd.
De rechtbank neemt het [verdachte rechtspersoon01] kwalijk dat zij als professionele oliehandelaar deze handelingen in het kader van haar bedrijfsvoering heeft verricht.
Verder heeft [verdachte rechtspersoon01] met het opmaken en verstrekken van valse CMR-vrachtbrieven en valse facturen misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer wordt en moet kunnen worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming.
8.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
4 oktober 2023, waaruit blijkt dat [verdachte rechtspersoon01] eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse geldboete. In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat het oude feiten betreft en er daarnaast sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Ook wordt rekening gehouden met het feit dat over de vermogenspositie van de verdachte vrijwel geen informatie voorhanden is, zodat bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen boete door de rechtbank enige terughoudendheid is betracht.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte rechtspersoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank gaat daarbij in deze zaak uit van de doorzoeking bij [verdachte rechtspersoon01] op 24 januari 2018.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 24 januari 2018 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van zes jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 2 jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van 4 jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan [verdachte rechtspersoon01] , dient dit gecompenseerd te worden en wordt de op te leggen geldboete verminderd met een bedrag van € 10.000,00.
Alles afwegend acht de rechtbank het passend en geboden om een geldboete van
(€ 75.000,00 -/- € 10.000,00 =) € 65.000,00 op te leggen.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen drie geldzakjes (met daarin
€ 4.245,00, € 5.405,00 en € 2.500,00) en de bescheiden, waaronder de facturen (nrs. 9, 10, 11, 12 en 13 op de beslaglijst van 4 oktober 2023) verbeurd te verklaren.
9.2.
Standpunt verdediging
9.3.
De verdediging heeft zich wat betreft de bescheiden gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft verzocht de drie geldzakjes terug te geven aan [verdachte rechtspersoon01] , omdat dat geld legale omzet van het tankstation betreft. Beoordeling
De in beslag genomen bescheiden, waaronder de facturen, zijn vals. De bewezen feiten zijn met betrekking tot deze voorwerpen begaan. De bescheiden worden daarom verbeurd verklaard.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de hiervoor genoemde contante geldbedragen in de geldzakjes geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de bewezenverklaarde strafbare feiten zijn verkregen, of dat anderszins sprake is van omstandigheden die deze voorwerpen vatbaar maken voor verbeurdverklaring. Daarom zal een last tot teruggave worden gegeven aan [verdachte rechtspersoon01] , onder wie het geldbedrag in beslag is genomen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is de artikelen 23, 33, 33a, 47, 51, 57, 63, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen dat [verdachte rechtspersoon01] de onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan [verdachte rechtspersoon01] meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt [verdachte rechtspersoon01] daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart [verdachte rechtspersoon01] strafbaar;
veroordeelt [verdachte rechtspersoon01] tot een
geldboete van € 65.000,00 (vijfenzestigduizend euro);
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 t/m 5 de bescheiden en facturen (nrs. 12 en 13 op de beslaglijst van 4 oktober 2023);
- gelast de teruggave aan [verdachte rechtspersoon01] van de drie geldzakjes met inhoud (nrs. 9, 10 en 11 op de beslaglijst van 4 oktober 2023).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. A.S. Flikweert en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K. Aagaard en S.T.C.J.M. de Jongh, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte rechtspersoon wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 april 2015 tot en met 31 september 2016 te Amsterdam en/of Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas, en/of
Papendrecht en/of Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of Breda en/of Hemiksem en/of Gent en/of elders in Nederland en/of België,
als leider en/of bestuurder heeft deelgenomen, althans heeft deelgenomen, aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en/of [medeverdachte03] en/of [medeverdachte01] en/of [medeverdachte rechtspersoon01] en/of [medeverdachte04] en/of [medeverdachte05] en/of [medeverdachte06] en/of [medeverdachte02] en/of [bedrijf11] en/of [medeverdachte09] en/of [medeverdachte07] en/of [medeverdachte08] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
==accijnsfraude (art. 5 jo. art. 97 Wet op de Accijns) en/of
==valsheid in geschrift (art. 225 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht);
2.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 april 2015 tot en met 31 september 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente
Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas, en/of Papendrecht en/of
Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of elders in Nederland en/of België
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk (een) accijnsgoed(eren), te weten 3.362.723 liter, althans een hoeveelheid,
Lubrifarm en/of
lubricant oil Hantlom (GN-code 2710) en/of
lubricant oil Kayla (GN-code 2710) en/of
Hantsynth (GN-code 3403),
zijnde minerale oliën (als bedoeld in artikel 25 lid 1 ahf/ond b en g van de Wet op de Accijns) die bestemd zijn voor gebruik en/of worden aangeboden voor verkoop en/of worden gebruikt als motorbrandstof en/of additief en/of als vulstof in motorbrandstof voorhanden heeft/hebben gehad dat niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing is betrokken;
3.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 april 2015 tot en met 31 september 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente
Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas, en/of Papendrecht en/of Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of elders in Nederland en/of België
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, één of meer (valse en/of vervalste) CMR-vrachtbrieven met betrekking tot zendingen minerale oliën
aan (automobielbedrijf) [verdachte rechtspersoon01] en/of [naam05] en/of [medeverdachte01] ( [adres02] ) van
22 april 2015 (DOC-901-2 en/of DOC-901-3) en/of
6 november 2015 (DOC-908-4) en/of
25 februari 2016 (DOC-911-9) en/of
7 juli 2016 (DOC-915-8) en/of
29 augustus 2016 (DOC-916-7),
zijnde (elk) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalsten/of doen vervalsen, met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken
en/of
opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij echt en onvervalst bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat op deze CMR-vrachtbrief/vrachtbrieven (telkens) valselijk in strijd met de waarheid is vermeld
- zakelijk weergegeven –
dat er een hoeveelheid (auto)diesel, een goed onder de ADR-gevarenklassen code 30/1202, althans een goed onder de ADR-gevarenklasse code 30/1202, is vervoerd en/of afgeleverd
(terwijl - in werkelijkheid - Lubriform en/of lubricant oil Hantlom en/of lubricant oil Kayla en/of Hantsynth, zijnde één of meer goed(eren) als bedoeld onder de ADR-gevarenklasse code 90/3082 is vervoerd en/of afgeleverd);
4.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 april 2015 tot en met 31 september 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente
Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas en/of Papendrecht en/of
Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente
Hollands Kroon, en/of elders in Nederland en/of België
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meer (valse en/of vervalste) factu(u)r(en) van [bedrijf12] aan [verdachte rechtspersoon01] van
22 april 2015 (DOC-901-5 en/of DOC-901-3) en/of
6 november 2015 (DOC-908-7) en/of
25 februari 2016 (DOC-911-10) en/of
7 juli 2016 (DOC-915-9) en/of
30 augustus 2016 (DOC-916-8),
zijnde (elk) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen,
met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken
en/of
opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij echt en onvervalst bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat op deze (valse of vervalste) factu(u)r(en)
(telkens) valselijk in strijd met de waarheid is vermeld
- zakelijk weergegeven -
dat door [bedrijf12] een hoeveelheid veraccijnsde autogasolie is geleverd aan (Automobielbedrijf) [verdachte rechtspersoon01]
(terwijl - in werkelijkheid - een ander onveraccijnsd accijnsgoed is geleverd, te weten andere onveraccijnsde minerale oliën dan is vermeld deze factu(u)r(en));
5.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een of meer (valse en/of vervalste) factu(u)r(en) van [verdachte rechtspersoon01] aan [bedrijf09] van
31 januari 2016 (DOC-134-1) en/of
31 mei 2016 (DOC-134-2) en/of
30-06-2016 (DOC-134-3),
zijnde (elk) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken
en/of
één of meer van dit/deze geschrift(en) voorhanden heeft/hebben gehad,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij echt en onvervalst bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat op deze (valse of vervalste) factu(u)r(en)
(telkens) valselijk in strijd met de waarheid is vermeld
- zakelijk weergegeven –
dat [verdachte rechtspersoon01] een hoeveelheid Euro98 benzine aan [bedrijf09] heeft verkocht en/of geleverd
(terwijl - in werkelijkheid - geen levering(en) van Euro 98 benzine heeft/hebben plaatsgevonden zoals vermeld op deze factu(u)r(en));
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
als ondernemer die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het uitreiken van een factuur en/of nota
(te weten de verplichting ingevolge art. 34c Wet op de omzetbelasting 1968)
ter zake van één of meer goederenleveringen en/of verrichtte diensten die zij heeft verricht voor (een) andere ondernemer en/of andere(n) dan ondernemer(s),
(telkens) opzettelijk één of meer onjuiste en/of onvolledige factu(u)r(en) en/of
nota’s heeft verstrekt, met betrekking tot één of meer levering(en) benzine aan ‘t
Paadje B.V. op
31 januari 2016 (DOC-134-1) en/of
31 mei 2016 (DOC-134-2) en/of
30-06-2016 (DOC-134-3),
immers staat op deze factu(u)r(en)
(telkens) een onjuiste en/of onvolledige aard van de/het geleverde goed(eren) en/of verrichtte dienst(en) vermeld
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat er te weinig belasting werd geheven.