ECLI:NL:RBROT:2024:886

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
83/105499-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Accijnsfraude in georganiseerd verband met valse facturen en vrachtbrieven

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van accijnsfraude in georganiseerd verband. Gedurende een periode van 1,5 jaar heeft de verdachte samen met medeverdachten niet onder de accijnsregeling vallende smeerolie ingekocht in België. Deze smeerolie werd in Nederland op papier omgekat tot diesel en als zodanig aan de pomp verkocht, zonder dat daarover accijns was afgedragen. Het benadelingsbedrag bedraagt ongeveer € 1.700.000,-. De verdachte had samen met een medeverdachte twee zogenoemde 'plofbedrijven' opgericht, waarmee de smeerolie werd ingekocht en verkocht als veraccijnsde diesel. Daarnaast zijn er valse facturen en CMR-vrachtbrieven opgesteld en gebruikt. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude en dat er sprake was van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en bijkomende straffen, waaronder ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder/directeur van een rechtspersoon voor 5 jaar. Tevens is de openbaarmaking van het vonnis gelast.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/105499-22
Datum uitspraak: 30 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. R.J. Balkenende, advocaat te Zoetermeer.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 29 en 30 november 2023, 6, 7 en 11 december 2023 en 30 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 29 november 2023 overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie mrs. F.B.W. Groendijk en V.A.M.G. van de Bilt (hierna: de officier van justitie) is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
  • ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder/directeur van een rechtspersoon voor de duur van 5 jaren;
  • openbaarmaking van dit vonnis door middel van publicatie in de registers van de Kamer van Koophandel ter effectuering van voornoemde ontzetting.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
4.1.1.
Algemeen
In de periode van 1 april 2015 tot en met 30 september 2016 hebben de bedrijven [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ), [bedrijf02] (hierna: [bedrijf02] ) en [bedrijf03] (hierna: [bedrijf03] ), opvolgend op elkaar, smeerolie ingekocht bij [bedrijf04] (hierna: [bedrijf04] ), gevestigd in Tsjechië. Het betrof zogenaamde designer fuels, die werden verhandeld onder de namen Lubriform, Lubricant oil Hantlom, Lubricant oil Kayla en Hantsynth. Deze designer fuels werden geproduceerd door twee verschillende Belgische bedrijven, te weten [bedrijf05] in Gent en [bedrijf06] in Hemiksem. De term "designer fuels" is een verzamelnaam voor samengestelde (designed) olieproducten die in dit geval bestemd waren voor het gebruik als anti-kleef vloeistof, smeermiddel of additief bij betonmix. Deze producten zijn door [bedrijf05] en [bedrijf06] vrij van accijns geleverd.
De door [bedrijf01] , [bedrijf02] , en [bedrijf03] ingekochte smeerolie is door hen als dieselbrandstof verkocht aan [bedrijf07] , die het op zijn beurt als dieselbrandstof verkocht aan [medeverdachte rechtspersoon01] (hierna: [medeverdachte rechtspersoon01]
). Door laatstgenoemde werd het als dieselbrandstof aan de pomp verkocht bij de tankstations in Lijnden en Nieuwe Niedorp.
Door de Belgische producenten is bij afgifte van de ladingen smeerolie aan de chauffeurs ten behoeve van het transport daarvan een CMR-vrachtbrief verstrekt. Daarop stond onder meer vermeld de commerciële benaming van de smeerolie alsmede de daarbij behorende ADR-gevarencode: klasse 9 / UN-3082 (90/3082). De chauffeurs die de ladingen van België naar Nederland vervoerden, leverden na het passeren van de Nederlandse grens, overeenkomstig de aan hen gegeven instructies, de Belgische CMR-vrachtbrieven in. Aan hen werden vervolgens nieuwe CMR-vrachtbrieven verstrekt met daarop als goederenomschrijving gasolie, dieselolie, autodiesel of winterdiesel (hierna: diesel), onder vermelding van de daarbij behorende ADR-gevarencode: 30/1202. Ook de op het transportmiddel gevoerde ADR-borden werden, volgens instructie, door de chauffeurs na het passeren van de Nederlandse grens omgewisseld: van borden bestemd voor het vervoer van smeerolie naar die voor het vervoer van diesel. Alle transporten vanuit Gent en Hemiksem in België zijn, behoudens een korte tussenstop voor het verwisselen van de CMR-vrachtbrief en de ADR-borden, rechtstreeks naar de tankstations in Lijnden of Nieuwe Niedorp gegaan.
4.1.2.
Zogenoemde “ploffers”
Zoals hiervoor reeds opgemerkt zijn [bedrijf01] , [bedrijf02] en [bedrijf03] elkaar opgevolgd in de in- en verkoopactiviteiten van de smeerolie/diesel. [bedrijf01] was actief in de periode van april 2015 tot en met december 2015, hoewel zij reeds op 29 september 2015 failliet is verklaard. [bedrijf02] was actief in de periode van december 2015 tot en met maart 2016. Daarna hebben er binnen het bedrijf geen activiteiten meer plaatsgevonden en is op 26 juni 2020 de vennootschap ontbonden. [bedrijf03] was actief in de periode van maart 2016 tot en met augustus 2016. Per 3 mei 2016 is [bedrijf08] , haar formele bestuurder, opgeheven en kon zij geen rechtsgeldige handelingen aangaan.
Geen van deze bedrijven is geregistreerd als vergunninghouder bij de douane. Ook is door deze bedrijven geen accijns afgedragen.
Omdat op deze bedrijven geen verhaal mogelijk is, omdat ze, al dan niet na faillissement, steeds gewijzigd of onvindbaar zijn, worden deze bedrijven in het onderzoek gekenschetst als zogenoemde ‘ploffers’ in de hiervoor beschreven handelsketen.
4.1.3.
Met betrekking tot [verdachte01]
De verdachte (hierna ook: [verdachte01] ) was in de periode van 1 april 2015 tot aan het faillissement op 29 september 2015 bedrijfsleider (met een volledige volmacht) van [bedrijf01] . De medeverdachte [medeverdachte01] was in die periode bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf01] . De activiteiten binnen [bedrijf01] werden door hen samen verricht.
In de periode maart tot en met augustus 2016 hebben zij ook samen alle activiteiten binnen [bedrijf03] verricht. [verdachte01] en de medeverdachte [medeverdachte01] bestelden op naam van [bedrijf01] en [bedrijf03] de smeerolie bij [bedrijf04] . Vervolgens verkochten zij dit als veraccijnsde gasolie (diesel) aan [bedrijf07] , het bedrijf van de medeverdachte [medeverdachte02] , zonder accijns aan de fiscus af te dragen. Zij maakten de verkoopfacturen van [bedrijf01] en [bedrijf03] aan [bedrijf07] en vermeldden daarop dat ‘gasolie’ ‘inclusief accijns’ werd verkocht. Nadat [bedrijf07] een factuur had betaald, betaalden [verdachte01] en de medeverdachte [medeverdachte01] met dat geld [bedrijf04] en het restantbedrag, de niet afgedragen accijns, werd door hen contant opgenomen. [verdachte01] en de medeverdachte [medeverdachte01] behielden van dit bedrag samen drie cent per liter smeerolie en de rest werd verdeeld onder andere deelnemers in de handelsketen. [verdachte01] en de medeverdachte [medeverdachte01] waren ook betrokken bij het transport van de smeerolie uit België naar Nederland. De medeverdachte [medeverdachte01] heeft namens [bedrijf01] gedurende twee maanden een trekker gehuurd bij het bedrijf [bedrijf09] voor de vrachtwagenchauffeur [naam01] , zodat [naam01] met die trekker en een tankwagen de smeerolie in België kon ophalen. Ook heeft de medeverdachte [medeverdachte01] een tweede chauffeur, [naam02] , voor het vervoer van de smeerolie geregeld.
Volgens de chauffeurs kregen zij onder meer van [verdachte01] en de medeverdachte [medeverdachte01] de instructies om smeerolie op te halen in België en na het passeren van de grens met Nederland de op hun transportmiddel gevoerde ADR-borden te wisselen voor ADR-borden voor diesel.
Ook ná het faillissement van [bedrijf01] hebben [verdachte01] en de medeverdachte [medeverdachte01] nog enkele maanden op naam van [bedrijf01] smeerolie ingekocht bij [bedrijf04] . [bedrijf04] heeft in de periode 20 april tot en met 11 december 2015 in totaal 2.015.432 liter smeerolie aan [bedrijf01] verkocht. [bedrijf07] heeft in de periode april tot en met september 2015 een bedrag van € 1.107.157,19 op de bankrekening van [bedrijf01] betaald voor geleverde gasolie. [verdachte01] en de medeverdachte [medeverdachte01] hebben hiervan een bedrag van € 832.919,73 betaald aan [bedrijf04] en een bedrag van € 271.370,- contant opgenomen.
[bedrijf07] heeft ná het faillissement van [bedrijf01] , in de periode oktober tot en met december 2015, een bedrag van € 735.731,60 overgemaakt op de privébankrekening van de medeverdachte [medeverdachte01] voor door [bedrijf01] geleverde gasolie. De medeverdachte [medeverdachte01] heeft hiervan een bedrag van € 603.684,36 betaald aan [bedrijf04] .
[bedrijf04] heeft in de periode maart tot en met september 2016 1.637.627 liter smeerolie aan [bedrijf03] verkocht. [bedrijf03] heeft hiervan 886.005 liter verkocht en geleverd aan [bedrijf07] . Niet bekend is wat met de overige 751.622 liter is gebeurd en of deze daadwerkelijk uit België is geïmporteerd. [bedrijf07] heeft in de genoemde periode een bedrag van € 713.781,61 overgemaakt op de privébankrekening van [verdachte01] voor de door [bedrijf03] geleverde gasolie. [verdachte01] heeft hiervan een bedrag van € 524.144,- betaald aan [bedrijf04] .
4.2.
Het verwijt
[verdachte01] wordt kort gezegd verweten dat hij in de periode van 1 april 2015 tot en met 30 september 2016 samen met een ander feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf01] en [bedrijf03] samen met anderen plegen van accijnsfraude (feit 2) en valsheid in geschrift door valse CMR-vrachtbrieven (feit 3) en valse facturen (feit 4) op te maken en te gebruiken. Ook wordt hem deelname aan een criminele organisatie verweten, die tot oogmerk had het plegen van accijnsfraude en valsheid in geschrift (feit 1). Hij zou daarin een leidinggevende rol hebben vervuld. Tot slot wordt hem verweten dat hij samen met de bestuurder van [bedrijf01] , de medeverdachte [medeverdachte01] , baten niet heeft verantwoord aan de curator en in het zicht van of tijdens het faillissement van [bedrijf01] geldbedragen (de hiervoor genoemde bedragen € 271.370,- en € 735.731,60, waarvan een bedrag van € 204.350,- contant is opgenomen) aan de boedel van [bedrijf01] heeft onttrokken waardoor schuldeisers zijn benadeeld (feit 5).
De accijnsfraude heeft hierin bestaan dat smeerolieproducten, bestemd voor het gebruik als anti-kleef vloeistof, smeermiddel of additief bij betonmix, accijnsvrij zijn ingekocht in België. Gelet op het gebruiksdoel was deze smeerolie kennelijk niet bestemd om te worden gebruikt als brandstof voor verwarming, als motorbrandstof of als additief in motorbrandstoffen, zodat de ladingen ingekochte smeerolie onder de vrijstellingsbepaling van artikel 64 van de Wet op de accijns vielen. Na het passeren van de Nederlandse grens is de bestemming van de ladingen smeerolie gewijzigd in motorbrandstof (gasolie/diesel). In Nederland zijn deze ladingen smeerolie vervolgens ook als motorbrandstof verhandeld en uiteindelijk aan de pomp verkocht. Door wijziging van het gebruik van de smeerolie in motorbrandstof, is de vrijstellingsregeling van artikel 64 van de Wet op de accijns niet meer van toepassing en is daarover, gelet op het bepaalde in de artikelen 1 en 25 van die wet, accijns verschuldigd. Er is echter geen accijns afgedragen.
4.3.
Standpunt verdediging
[verdachte01] moet integraal worden vrijgesproken om de volgende redenen:
Ten aanzien van feit 2
[bedrijf01] en [bedrijf03] hebben op geen enkel moment de feitelijke beschikkingsmacht over de smeerolie gehad. Zij hebben de smeerolie op papier ingekocht, maar hadden geen daadwerkelijke toegang tot de smeerolie. Om die reden kan niet worden bewezen dat [bedrijf01] en [bedrijf03] de smeerolie ‘voorhanden’ hebben gehad, als bedoeld in de Wet op de accijns.
Ten aanzien van feit 3
Niet kan worden bewezen dat [verdachte01] de ten laste gelegde CMR-vrachtbrieven heeft opgemaakt en/of ondertekend.
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4
[verdachte01] kan niet worden aangemerkt als feitelijke leidinggever aan de ten laste gelegde gedragingen van [bedrijf01] en [bedrijf03] . Hij had feitelijk geen zeggenschap over de bedrijven, maar voerde slechts handelingen uit in opdracht van een derde, die de daadwerkelijke leidinggevende was en die daarbij volgens [verdachte01] ook het uitoefenen van druk en bedreiging niet schuwde.
Ten aanzien van feit 1
[verdachte01] kan niet als leider of bestuurder van de ten laste gelegde criminele organisatie worden aangemerkt. Hij had een veel beperktere rol dan hem door het openbaar ministerie wordt toegeschreven. Evenmin kan hij gezien zijn beperkte rol worden aangemerkt als deelnemer aan die criminele organisatie.
Ten aanzien van feit 5
Het ten laste gelegde bedrag van € 271.370,- betreft contante opnames van de bankrekening van [bedrijf01] , die zijn gedaan voor de datum van het faillissement. Niet kan worden bewezen dat [verdachte01] op het moment van de contante opnames het faillissement had moeten voorzien, zodat (voorwaardelijk) opzet op de benadeling van schuldeisers niet kan worden vastgesteld.
Van het ten laste gelegde bedrag van € 735.731,60 heeft een bedrag van € 531.731,60 een zakelijke bestemming gehad, doordat dit bedrag is overgemaakt aan een leverancier. Daarom is wat betreft dit laatstgenoemde bedrag geen sprake van een bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers, laat staan van opzet daarop.
4.4.
Standpunt officier van justitie
De ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen, met uitzondering van het onder feit 5 ten laste gelegde verdichten van lasten.
[verdachte01] kan worden aangemerkt als leider/bestuurder van de criminele organisatie, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd, omdat hij samen met de medeverdachte [medeverdachte01] de touwtjes in handen had bij de ploffers [bedrijf01] en [bedrijf03] en hij vanuit die positie een cruciale rol speelde bij het gedurende een langere periode en op grote schaal omkatten van smeerolie in diesel.
4.5.
Beoordeling
4.5.1.
Feitelijke leidinggeven aan de gedragingen van [bedrijf01] en [bedrijf03]
De steller van de tenlastelegging heeft ervoor gekozen om [bedrijf01] en [bedrijf03] aan te merken als plegers van de verweten gedragingen. Het is evenwel [verdachte01] die feitelijk de te beoordelen gedragingen van deze vennootschappen heeft verricht, samen met de medeverdachte [medeverdachte01] . Niet heeft ter discussie gestaan dat de door [verdachte01] verrichte gedragingen zijn toe te rekenen aan [bedrijf01] en [bedrijf03] gelet op zijn positie binnen die bedrijven en de aard van de gedragingen die passen binnen de bedrijfsvoering van beide bedrijven en daaraan dienstig zijn geweest. Voor zover door de verdediging is aangevoerd dat [verdachte01] niet kan worden aangemerkt als feitelijke leidinggevende van beide vennootschappen wordt dit verweer verworpen. Niet valt in te zien dat [verdachte01] , als bedrijfsleider, niet verantwoordelijk is te houden voor zijn gedragingen die hij ten dienste van deze vennootschappen heeft verricht. De stelling van de verdediging dat [verdachte01] slechts heeft gehandeld onder leiding en onder druk van een derde vindt, behoudens de verklaring van [verdachte01] ter zitting daarover, geen steun in de bewijsmiddelen en kan niet leiden tot een ander oordeel.
4.5.2.
Ten aanzien van feit 2 (‘voorhanden hebben’)
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde ‘voorhanden hebben’ als bedoeld in artikel 5 van de Wet op de accijns is vereist dat de verdachte feitelijke beschikkingsmacht had over de onveraccijnsde goederen. Er is sprake van een feitelijke beschikkingsmacht als de persoon de hoedanigheid van de goederen kent, daadwerkelijk toegang heeft tot die goederen en weet of redelijkerwijze moet weten dat de goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in Nederland in de heffing zijn betrokken.
Niet betwist wordt dat [bedrijf01] en [bedrijf03] de hoedanigheid van de smeerolie kenden en wisten dat hierover in Nederland in strijd met de Wet op de accijns geen accijns werd afgedragen.
[bedrijf01] en [bedrijf03] waren degenen die de smeerolie bestelden en betrokken waren bij het vervoer daarvan, in die zin dat zij een trekker en de chauffeurs hadden geregeld en de chauffeurs instructies gaven met betrekking tot het vervoer. Door hun handelen en onder hun zeggenschap werd de smeerolie dus in Nederland geïmporteerd. Daarmee hadden zij daadwerkelijk toegang tot en dus feitelijke beschikkingsmacht over de smeerolie.
Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat geen sprake is van feitelijke beschikkingsmacht omdat [bedrijf01] en [bedrijf03] de smeerolie niet letterlijk onder zich hebben gehad, is dit een te beperkte uitleg van het begrip feitelijke beschikkingsmacht.
4.5.3.
Ten aanzien van feit 3 (‘valselijk opmaken’)
Dit feit is ten laste gelegd in de sleutel van het medeplegen. De betrokkenheid bij een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezen verklaard indien bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook als het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op grond van de hiervoor onder 4.1 weergegeven feiten staat vast dat [verdachte01] deel uitmaakte van een samenwerkingsverband dat was opgetuigd om accijns te ontduiken. Hij heeft in dat verband actief essentiële handelingen verricht, zoals het inkopen van de smeerolie, de verkoop daarvan als veraccijnsde diesel en valse facturen opgemaakt en gebruikt. Verder wist hij dat er valse CMR-vrachtbieven op naam van [bedrijf01] en [bedrijf03] werden opgemaakt en gebruikt om te doen voorkomen dat in Nederland veraccijnsde diesel werd getransporteerd. Het enkele feit dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte01] degene was die de valse CMR-vrachtbrieven namens [bedrijf01] en [bedrijf03] opmaakte, doet binnen dat kader voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde niet ter zake. Immers is het geen vereiste dat hij alle uitvoeringshandelingen zelf heeft verricht. Het verweer wordt verworpen.
4.5.4.
Ten aanzien van feit 1 (deelname criminele organisatie)
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht kan slechts dan sprake zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Op grond van de hiervoor opgenomen vaststaande feiten is de rechtbank van oordeel dat [verdachte01] heeft behoord tot een op het plegen van accijnsfraude gericht samenwerkingsverband. [verdachte01] heeft binnen de criminele organisatie een actieve rol vervuld en hij vormde een belangrijke schakel in het geheel. Anders dan de officier van justitie en met de verdediging is de rechtbank evenwel van oordeel dat zijn rol niet gekenschetst kan worden als die van leider of bestuurder van die organisatie. [verdachte01] zat met [bedrijf01] en [bedrijf03] op de meest risicovolle positie in de fraudeketen, omdat binnen [bedrijf01] en [bedrijf03] de smeerolie administratief zichtbaar werd omgekat tot diesel. Verder is van enige zeggenschap van [verdachte01] over de rol van anderen niet gebleken, terwijl hij evenmin is aan te wijzen als de bedenker van de fraudeconstructie. Ook over de verdeling van de winst had hij geen zeggenschap. [verdachte01] zal daarom worden vrijgesproken van dit strafverzwarende onderdeel van de aan hem onder 1 tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie.
4.5.5.
Ten aanzien van feit 5 (faillissementsfraude)
Zoals hiervoor is overwogen was [bedrijf01] ‘ploffer’ binnen een opgezette fraudeconstructie. Meestal worden dergelijke ‘ploffers’ maar korte tijd gebruikt en financieel leeggetrokken, waarna de activiteiten worden gestaakt en een nieuwe ‘ploffer’ de plaats inneemt van zijn voorganger. De eerste ‘ploffer’ kan vervolgens niet meer worden aangesproken op zijn fiscale verplichtingen. In deze constructie ligt besloten dat sprake is van een opzettelijke benadeling van schuldeisers in het geval van faillissement van de ploffer.
Voor [bedrijf01] gold het vorenstaande ook. [verdachte01] was feitelijk aan te merken als bestuurder van [bedrijf01] naast de medeverdachte [medeverdachte01] , die daarvan tevens formeel bestuurder was. Samen hebben zij al het geld dat werd ‘verdiend’ met de accijnsfraude direct na ontvangst van de bankrekening van [bedrijf01] opgenomen, waarna het werd verdeeld over verschillende deelnemers aan de fraudeconstructie. Het geld dat zij daarvan zelf behielden ging grotendeels op aan de vaste lasten van [bedrijf01] , volgens de verklaring van [verdachte01] ter zitting. [verdachte01] wist dan ook toen hij de contante opnames deed dat als [bedrijf01] failliet zou gaan, schuldeisers van [bedrijf01] , zoals de Belastingdienst, aan wie een fors bedrag aan accijns verschuldigd was, niet meer zouden kunnen worden betaald. Opzet op de benadeling van schuldeisers is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Nadat [bedrijf01] failliet was verklaard, heeft de medeverdachte [medeverdachte01] een bedrag van € 735.731,60 van [bedrijf07] op zijn privébankrekening ontvangen ten behoeve van door [bedrijf01] geleverde smeerolie. De medeverdachte [medeverdachte01] heeft hiervan een bedrag van € 603.684,36 betaald aan [bedrijf04] , van wie hij de smeerolie had gekocht. [verdachte01] wist van deze gang van zaken.
Het bedrag van € 603.684,36 had weliswaar een zakelijke bestemming, want hierdoor werd een schuldeiser van [bedrijf01] betaald, maar [bedrijf04] was niet de enige schuldeiser van [bedrijf01] , zo is uit de door de curator overgelegde stukken gebleken. Omdat het bedrag van € 735.731,60 niet op de bankrekening van [bedrijf01] of op de boedelrekening was gestort, konden aan de andere schuldeisers in het faillissement van [bedrijf01] geen uitkeringen worden gedaan. Daarom is bewezen dat een bedrag van
€ 735.731,60 aan de boedel is onttrokken ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de (overige) schuldeisers in het faillissement van [bedrijf01] .
De verweren worden verworpen.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode vanaf 1 april 2015 tot en met
30september 2016 in Nederland en België heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en [medeverdachte03] en [medeverdachte rechtspersoon01] en [verdachte01] en [medeverdachte02] en [medeverdachte04] en [bedrijf10] en [naam03] en [naam01] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk accijnsfraude (art. 5 jo. art. 97 Wet op de Accijns);
2.
de rechtspersonen [bedrijf01] en [bedrijf03] in de periode vanaf 1 april 2015 tot en met
30september 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk accijnsgoederen, te weten
2.901.437liter Lubrifarm en/of lubricant oil Hantlom en/of lubricant oil Kayla en/of Hantsynth die bestemd zijn voor gebruik en worden aangeboden voor verkoop en worden gebruikt als motorbrandstof voorhanden hebben gehad terwijl die goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing
zijnbetrokken aan welke bovenomschreven strafbare feiten hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
de rechtspersonen [bedrijf01] en [bedrijf03] in de periode vanaf 1 april 2015 tot en met
30 september2016 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen
CMR-vrachtbrieven met betrekking tot zendingen diesel van [bedrijf01] aan [bedrijf07] van
22 april 2015 (DOC-901-1) en22 mei 2015 (DOC-902-3) en12 augustus 2015 (DOC-905-3) en11 september 2015 (DOC-906-5)
En één CMR-vrachtbrie
fmet betrekking tot een zending diesel van [bedrijf01] aan [medeverdachte rechtspersoon01] en/of [naam04] van
22 april 2015 (DOC-901-3)
En CMR-vrachtbrieven met betrekking tot zendingen diesel van [bedrijf03] aan [bedrijf07] van
11 april 2016 (DOC-913-5) en25 mei 2016 (DOC-914-3) en7 juli 2016 (DOC-915-3) en29 augustus 2016 (DOC-916-2),
zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk hebben opgemaakt, met het oogmerk om
dezeals echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken en deze geschriften opzettelijk
hebbenafgeleverd en voorhanden gehad,
terwijl zij en hun mededaders wisten dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware
nzij echt en onvervalst bestaande die valsheid hierin dat op deze CMR-vrachtbrieven telkens valselijk in strijd met de waarheid is vermeld
- zakelijk weergegeven -
dat er een hoeveelheid diesel, een goed vallende onder de ADR-gevarenklassen code 30/1202 is vervoerd en afgeleverd,
aanwelke bovenomschreven strafbare feiten hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
de rechtspersonen [bedrijf01] en [bedrijf03] in de periode vanaf 1 april 2015 tot en met
30september 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen,
facturen van [bedrijf01] aan [bedrijf07]
21 april 2015 (DOC-901-4) en6 november 2015 (DOC-908-6) en4 december 2015 (DOC-909-5)
En facturen van [bedrijf03] / [bedrijf03] aan [bedrijf07] van
11 april 2016 (DOC-913-7) en25 mei 2016 (DOC-914-5) en7 juli 2016 (DOC-915-6) en29 augustus 2016 (DOC-916-5),
zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk hebben opgemaakt, met het oogmerk om
dezeals echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken endeze geschriften opzettelijk
hebbenafgeleverd en voorhanden gehad,
terwijl zij en hun mededaders wisten dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware
nzij echt en onvervalst bestaande die valsheid hierin dat op deze facturen telkens valselijk in strijd met de waarheid is vermeld
- zakelijk weergegeven -
dat door [bedrijf01] en [bedrijf03] een hoeveelheid veraccijnsde gasolie is verkocht/geleverd
aanwelke bovenomschreven strafbare feiten hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijke leiding heeft gegeven;
5.
hij in de periode vanaf 2 april 2015 tot en met 14 juni 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met één ander,
te wetende bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf01] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank
Amsterdamvan 29 september 2015 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van genoemde rechtspersoon baten niet heeft verantwoord, te weten de omzet tot een totaal van 735.731,60 euro
en
geldbedragen tot een totaal van 271.370 euroaangehouden op bankrekening met nummer [iban_nummer01] t.n.v. [bedrijf01] aan de boedel heeft onttrokken door deze geldbedragen contant op te nemen
En geldbedragen tot een totaal van 735.731,60 euro aan de boedel heeft onttrokken door deze geldbedragen te doen overmaken op bankrekening [iban_nummer02] t.n.v. [medeverdachte01] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
2.
medeplegen van feitelijke leiding geven aan het medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

3.

medeplegen van feitelijke leiding geven aan het medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

en
medeplegen van feitelijke leiding geven aan het medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

4.

medeplegen van feitelijke leiding geven aan het medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

en
medeplegen van feitelijke leiding geven aan het medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

5.

medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrokken hebben, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft gedurende een periode van anderhalf jaar samen met anderen in georganiseerd verband accijnsfraude gepleegd. Daarbij werd niet onder de accijnsregeling betrokken smeerolie ingekocht in België, waarna deze in Nederland op papier werd ‘omgekat’ tot diesel en als zodanig aan de pomp verkocht, zonder dat daarover accijns was afgedragen. Binnen dit verband zijn tevens valse facturen en CMR-vrachtbrieven opgesteld, voorhanden geweest en afgeleverd.
De verdachte heeft samen met een medeverdachte twee zogenoemde ‘plofbedrijven’ gerund, die deel uitmaakten van de opgezette fraudeconstructie. Via deze bedrijven werd de smeerolie ingekocht, verkocht en gefactureerd als veraccijnsde diesel, en na betaling door de afnemer namen zij de ‘winst’, waaronder begrepen de niet afgedragen accijns, contant op, die vervolgens werd verdeeld onder de deelnemers van het samenwerkingsverband. De verdachte had daarmee een belangrijke rol binnen de opgezette fraudeconstructie en vormde daarin een onmisbare schakel.
Met de heffing van accijns wordt beoogd de Staat der Nederlanden financiële middelen te verschaffen die voor zijn instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. De verdachte heeft door zijn handelwijze dit gemeenschapsbelang geschonden. De verdachten hebben de Nederlandse Staat benadeeld voor een bedrag van ongeveer € 1.700.000,-.
Dergelijk strafbaar gedrag leidt er uiteindelijk toe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen. Ook is bonafide bedrijven, die wel aan hun verplichtingen in het kader van de accijnsheffingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan.
Daarnaast heeft de verdachte eraan bijgedragen dat automobilisten die in de veronderstelling verkeerden diesel te tanken bij de twee tankstations waar de smeerolie werd afgeleverd, zijn benadeeld.
Verder heeft de verdachte door (zijn betrokkenheid bij) het opmaken en verstrekken van valse verkoopfacturen en CMR-vrachtbrieven misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer wordt en moet kunnen worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming.
Tot slot heeft de verdachte, feitelijk handelend als bestuurder van [bedrijf01] , samen met de medeverdachte [medeverdachte01] , grote geldbedragen onttrokken aan de failliete boedel van [bedrijf01] , door geld dat bestemd was voor [bedrijf01] buiten het zicht van de curator op de privébankrekening van de medeverdachte [medeverdachte01] te laten storten en tevens veelvuldig bedragen contant van de bankrekening van [bedrijf01] op te nemen. Hierdoor zijn de schuldeisers in het faillissement benadeeld. Ook heeft de verdachte door zijn handelen de curator belemmerd in zijn taak om het faillissement van [bedrijf01] op een juiste wijze af te wikkelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
4 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat het oude feiten betreft en er daarnaast sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn (zie hierna). Ook wordt rekening gehouden met het feit dat aan de verdachte door de fiscus een naheffingsaanslag accijns is opgelegd. Om die reden wordt een taakstraf opgelegd van 150 uur en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank gaat daarbij in deze zaak uit van de datum van het eerste verhoor van de verdachte bij de FIOD op 21 november 2018.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 21 november 2018 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim vijf jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 2 jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim 3 jaar en 2 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden en wordt in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Bijkomende straffen
De rechtbank is verder van oordeel dat het aangewezen is om, zoals de officier van justitie heeft geëist, de verdachte in de nabije toekomst als bestuurder/directeur van een rechtspersoon te weren. Hij handelde binnen de plofbedrijven als ware hij een bestuurder/directeur en heeft in de uitoefening van zijn beroep een delict gepleegd dat het, voor een gezond economisch klimaat noodzakelijk, vertrouwen in het bedrijfsleven ernstig beschaamt. De rechtbank zal de verdachte voor de duur van vijf jaren ontzetten van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder/directeur van een rechtspersoon.
De rechtbank zal ook de openbaarmaking van dit vonnis gelasten. De openbaarmaking van dit vonnis dient te geschieden door middel van toezending van dit vonnis aan de Kamer van Koophandel. Door registratie van dit vonnis bij de Kamer van Koophandel wordt beoogd voornoemde ontzetting van de verdachte van het recht om bestuurder/directeur van een rechtspersoon te zijn daadwerkelijk te effectueren. De rechtbank veroordeelt de verdachte hierbij in de kosten die hiertoe in redelijkheid gemaakt dienen te worden. Aangezien hiermee geen of verwaarloosbare kosten gemoeid zijn, zal de rechtbank de kosten van openbaarmaking op nihil schatten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hiervoor genoemde straffen, en de hieronder te bespreken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen CMR-vrachtbrieven (nrs. 9 en 10 op de beslaglijst van 22 november 2023) verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen CMR-vrachtbrieven zijn vals. De onder 1, 2, 3 en 4 bewezen feiten zijn met betrekking tot deze voorwerpen begaan. De CMR-vrachtbrieven worden daarom verbeurd verklaard.
Uit genoemde beslaglijst blijkt dat dat er ook beslag is gelegd op drie ING-bankrekeningen op naam van de verdachte (nrs. 5, 6 en 7 op de beslaglijst). De officier van justitie heeft aangevoerd dat het beslag op deze drie bankrekeningen inmiddels is opgeheven. In beginsel hoeft de rechtbank daar daarom niet meer op te beslissen.
Voor het geval het beslag op de drie bankrekeningen nog niet is opgeheven geldt het volgende.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de geldbedragen die op deze bankrekeningen staan grotendeels door middel van of uit de baten van de bewezenverklaarde strafbare feiten zijn verkregen of dat anderszins sprake is van omstandigheden die deze bankrekeningen vatbaar maken voor verbeurdverklaring.
Daarom zal een last tot teruggave aan de verdachte ook ten aanzien van deze voorwerpen worden gegeven.

9.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

De curator [benadeelde partij01] heeft zich als benadeelde partij namens de gezamenlijke schuldeisers in het faillissement van [bedrijf01] in het geding gevoegd ter zake van het onder 5 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 989.321,60 (€ 253.590,- + € 735.731,60) aan materiële schade, en voert hiertoe het volgende aan.
Het bedrag van € 253.590,- betreft contante opnames die voor de datum van het faillissement van [bedrijf01] zijn gedaan ten laste van de bankrekening van [bedrijf01] , zonder dat is gebleken van een zakelijke aanwending van de gelden.
Het bedrag van € 735.731,60 betreft opbrengsten uit verkopen van [bedrijf01] , die na het faillissement zijn overgemaakt op de privébankrekening van [medeverdachte01] .
Door deze onttrekkingen aan de boedel hebben de schuldeisers in het faillissement schade geleden.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij is geheel toewijsbaar. Verzocht wordt om daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.
Standpunt verdediging
De beide gevorderde bedragen zijn onvoldoende onderbouwd en het geven van een nadere onderbouwing levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De vordering moet daarom worden afgewezen.
9.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de schuldeisers in het faillissement van [bedrijf01] rechtstreeks materiële schade is toegebracht door de verdachte.
Het gevorderde bedrag van € 253.590,- is genoegzaam onderbouwd en zal daarom, bij gebreke van een gemotiveerde weerlegging, worden toegewezen.
De medeverdachte [medeverdachte01] heeft van het op zijn privébankrekening ontvangen bedrag van € 735.731,60 een bedrag van € 603.684,36 doorgestort naar één van de schuldeisers van [bedrijf01] , te weten [bedrijf04] . Dat betekent dat het bedrag van € 603.684,36 niet meer als geleden schade kan worden aangemerkt. Het bedrag is immers aangewend om één van de schuldeisers te betalen, waardoor de totale vordering van de gezamenlijke schuldeisers is verminderd.
Het resterende bedrag van € 132.047,24 (€ 735.731,60 - € 603.684,36) kan wel als schade voor de gezamenlijke schuldeisers worden aangemerkt, omdat niet is gebleken dat dit bedrag is aangewend ter aflossing van een zakelijke schuld en aan de boedel is onttrokken. Dit bedrag zal daarom ook worden toegewezen.
In totaal wordt dus een bedrag van € 385.637,24 (€ 253.590,- + € 132.047,24) aan schadevergoeding toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 januari 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 385.637,24, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 31, 33, 33a, 36, 36f, 47, 51, 57, 140, 225, 343 (oud) en 349 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde, dat hij zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken, niet naleeft;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
75 dagen;
legt als bijkomende straffen op aan de verdachte:
- ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder/directeur van een rechtspersoon voor de duur van 5 (vijf) jaren;
- openbaarmaking van dit vonnis door middel van publicatie in de registers van de Kamer van Koophandel ten behoeve van de effectuering van voornoemde ontzetting;
veroordeelt de verdachte in de kosten die voor de openbaarmaking van het vonnis in redelijkheid gemaakt dienen te worden en schat deze kosten op nihil;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen van 22 november 2023, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1, 2, 3 en 4 de CMR-vrachtbrieven (nrs. 9 en 10 op de beslaglijst);
- gelast de teruggave aan de verdachte van de drie ING-bankrekeningen (nrs. 5, 6 en 7 op de beslaglijst);
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens medeverdachte [medeverdachte01] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf01] , te betalen een bedrag van
€ 385.637,24 (zegge: driehonderdvijfentachtigduizend zeshonderdzevenendertig euro en vierentwintig cent)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf01] te betalen
€ 385.637,24 (zegge: driehonderdvijfentachtigduizend zeshonderdzevenendertig euro en vierentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 385.637,24 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
360 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn medeverdachte [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. A.S. Flikweert en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K. Aagaard en S.T.C.J.M. de Jongh, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 30 januari 2024.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 1 april 2015 tot en met 31 september 2016 te Amsterdam en/of Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas, en/of
Papendrecht en/of Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of Breda en/of Hemiksem en/of Gent en/of elders in Nederland en/of België,
als leider en/of bestuurder heeft deelgenomen, althans heeft deelgenomen, aan een
organisatie, welke werd gevormd door verdachte en/of [medeverdachte03] en/of
[medeverdachte rechtspersoon01] en/of [medeverdachte rechtspersoon02] en/of [medeverdachte01] en/of
[medeverdachte02] en/of [medeverdachte05] en/of [medeverdachte04] en/of [bedrijf10] en/of
[medeverdachte06] en/of [naam03] en/of [naam01] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
accijnsfraude (art. 5 jo. art. 97 Wet op de Accijns) en/of
valsheid in geschrift (art. 225 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht);
2.
de rechtsperso(o)n(en) [bedrijf01] en/of [bedrijf03] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 1 april 2015 tot en met 31 december 2016 te
Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas, en/of Papendrecht en/of Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of Breda en/of elders in Nederland en/of België
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk (een) accijnsgoed(eren), te weten 3.653.059 liter, althans een hoeveelheid,
Lubriform en/of
lubricant oil Hantlom (GN-code 2710) en/of
lubricant oil Kayla (GN-code 2710) en/of
Hantsynth (GN-code 3403),
zijnde minerale oliën (als bedoeld in artikel 25 lid 1 ahf/ond b en g van de Wet op de Accijns) die bestemd zijn voor gebruik en/of worden aangeboden voor verkoop en/of worden gebruikt als motorbrandstof en/of additief en/of als vulstof in motorbrandstof, heeft/hebben vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats die voor dat soort accijnsgoed(eren) als zodanig is aangewezen
en/of
voorhanden heeft/hebben gehad
terwijl dat/die goed(eren) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing is betrokken tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en)
hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
de rechtsperso(o)n(en) [bedrijf01] en/of [bedrijf03] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 1 april 2015 tot en met 31 december 2016 te
Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas, en/of Papendrecht en/of Schiedam en/of Vlaardingen en/of Breda en/of elders in Nederland en/of België
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
één of meer (valse en/of vervalste) CMR-vrachtbrieven met betrekking tot zendingen (auto)diesel van [bedrijf01] aan [bedrijf07] van
22 april 2015 (DOC-901-1) en/of
22 mei 2015 (DOC-902-3) en/of
12 augustus 2015 (DOC-905-3) en/of
11 september 2015 (DOC-906-5)
en/of
één of meer (valse en/of vervalste) CMR-vrachtbrieven met betrekking tot zendingen (auto)diesel van [bedrijf01] aan [medeverdachte rechtspersoon01] en/of [naam04] van
22 april 2015 (DOC-901-3)
en/of
één of meer (valse en/of vervalste) CMR-vrachtbrieven met betrekking tot zendingen (auto)diesel van [bedrijf03] aan [bedrijf07] van
11 april 2016 (DOC-913-5) en/of
25 mei 2016 (DOC-914-3) en/of
7 juli 2016 (DOC-915-3) en/of
29 augustus 2016 (DOC-916-2),
zijnde (elk) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken
en/of
één of meer van dit/deze valse en/of vervalste geschrift(en) opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad,
terwijl zij en/of haar/hun mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij echt en onvervalst, bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat op deze CMR-vrachtbrief/vrachtbrieven
(telkens) valselijk in strijd met de waarheid is vermeld
- zakelijk weergegeven -
dat er een hoeveelheid (auto)diesel, een goed vallende onder de ADR-gevarenklassen code 30/1202, althans een goed vallende onder de ADR-gevarenklasse code 30/1202, is vervoerd en/of afgeleverd (terwijl - in werkelijkheid - toen en daar Lubrifarm en/of lubricant oil Hantlom en/of lubricant oil Kayla en/of Hantsynth, zijnde één of meer goed(eren) vallende
onder de ADR-gevarenklasse code 90/3082 is vervoerd en/of afgeleverd)
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en)
hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
de rechtsperso(o)n(en) [bedrijf01] en/of [bedrijf03] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 1 april 2015 tot en met 31 december 2016 te
Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas, en/of Papendrecht en/of Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of Breda en/of elders in Nederland en/of België
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
één of meer (valse en/of vervalste) factu(u)r(en) van [bedrijf01] aan [bedrijf07]
21 april 2015 (DOC-901-4) en/of
6 november 2015 (DOC-908-6) en/of
4 december 2015 (DOC-909-5)
en/of
één of meer (valse en/of vervalste) factu(u)r(en) van [bedrijf08] / [bedrijf03] aan [bedrijf07] van
11 april 2016 (DOC-913-7) en/of
25 mei 2016 (DOC-914-5) en/of
7 juli 2016 (DOC-915-6) en/of
29 augustus 2016 (DOC-916-5),
zijnde (elk) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken
en/of
één of meer van dit/deze valse en/of vervalste geschrift(en) opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad,
terwijl zij en/of haar/hun mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij echt en onvervalst bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat op deze (valse of vervalste) factu(u)r(en)
(telkens) valselijk in strijd met de waarheid is vermeld
- zakelijk weergegeven -
dat door [bedrijf01] en/of [bedrijf03] een hoeveelheid veraccijnsde (auto)gasolie is verkocht/geleverd
(terwijl - in werkelijkheid - Lubrifarm en/of lubricant oil Hantlom en/of lubricant oil Kayla en/of Hantsynth, zijnde een ander (onveraccijnsd) accijnsgoed, is geleverd, althans een andere onveraccijnsde minerale oliën dan is vermeld op/in deze factu(u)r(en))
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
5.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 2 april 2015 tot en met 14 juni 2016 te Schiedam en/of Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas, en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), waaronder de bestuurder van
de rechtspersoon [bedrijf01] , welke rechtspersoon bij vonnis van de
rechtbank Rotterdam van 29 september 2015 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van genoemde rechtspersoon één of meer last(en) heeft verdicht, te weten de omzetbelastingschuld
van [bedrijf01] en/of baten niet heeft verantwoord,
te weten de omzet tot een totaal van 735 . 731,60 euro, althans enig omzet uit (de)
verko(o)p(en) en/of levering(en) aan [bedrijf11]
en/of
één of meer geldbedragen tot een totaal van 271.370 euro, althans enig(e) geldbedrag(en) aangehouden op bankrekening met nummer [iban_nummer01] t.n.v. [bedrijf01] , aan de boedel heeft/hebben onttrokken door dit/deze geldbedrag(en) contant op te nemen
en/of
één of meer geldbedrag(en) tot een totaal van 735.731,60 euro, althans enig(e) geldbedrag (en), aan de boedel heeft/hebben onttrokken door dit/deze geldbedrag(en) (met betrekking tot opbrengsten uit verkopen door [bedrijf01] ) (giraal) over te maken of te doen overmaken op bankrekening [iban_nummer02] t.n.v. [medeverdachte01] en/of tot een totaal van 204.350 euro, althans enig geldbedrag, vanaf deze bankrekening contant op te nemen.