Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 20 augustus 2024 met bijlagen,
- de brief met bijlagen van 26 augustus 2024 van mr. Van Zijl,
- de e-mail met bijlage van 26 augustus 2024 namens mr. Braakhuis.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft eiser, die per 1 september 2024 bij Van Lindenberg Ingredients B.V. (VLI) in dienst wil treden, een kort geding aangespannen tegen zijn voormalige werkgever, gedaagde. Gedaagde stelt dat het concurrentiebeding, dat eiser verbiedt om bij een concurrerend bedrijf te werken, van toepassing is en dat eiser een hoge boete zal moeten betalen als hij deze overeenkomst overtreedt. Eiser vraagt de voorzieningenrechter om het concurrentiebeding te schorsen, zodat hij bij VLI kan beginnen. De voorzieningenrechter heeft echter besloten het concurrentiebeding niet te schorsen.
De procedure begon met een dagvaarding op 20 augustus 2024, gevolgd door een zitting op 28 augustus 2024. Eiser heeft zijn arbeidsovereenkomst met gedaagde opgezegd per 1 juni 2024 en heeft gesolliciteerd bij VLI, waar hij een functie als International Sales Manager kan aanvaarden. Gedaagde heeft echter bezwaar gemaakt, omdat VLI onder de werkingssfeer van het concurrentiebeding valt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het concurrentiebeding een ruime werkingssfeer heeft en dat gedaagde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser over concurrentiegevoelige informatie beschikt die hij mogelijk meeneemt naar VLI.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de belangen van gedaagde zwaarder wegen dan die van eiser. Eiser heeft weliswaar een positieverbetering in het vooruitzicht, maar dit is niet voldoende om het concurrentiebeding te schorsen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 976,-. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.C. Halk.