Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het verzoekschrift (ontvangen op 16 mei 2024), met bijlagen;
- het oproepingsexploot van 2 juli 2024.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, DFB Holding B.V. De werknemer heeft verzocht om toewijzing van verschillende vergoedingen na een mondelinge opzegging van zijn arbeidsovereenkomst. De werkgever, DFB, is niet verschenen in de procedure en heeft geen verweer gevoerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst van de werknemer op 29 maart 2024 is beëindigd en dat de werknemer berust in deze beëindiging, maar dat hij recht heeft op een correcte afwikkeling van zijn dienstverband.
De kantonrechter heeft de verzoeken van de werknemer toegewezen, waaronder een transitievergoeding van € 4.296,84, een vergoeding voor onregelmatige opzegging van € 3.453,66, en een eindafrekening van vakantiedagen en vakantiebijslag van ten minste € 2.588,72. Daarnaast zijn buitengerechtelijke kosten van € 554,60 toegewezen, evenals de proceskosten van in totaal € 1.037,42. De wettelijke rente over deze bedragen is toegewezen vanaf de respectieve data zoals vermeld in de beschikking. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de werkgever bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de rechten van de werknemer op basis van het Burgerlijk Wetboek, met name de artikelen die betrekking hebben op transitievergoeding en onregelmatige opzegging.