In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Havensteder en Van den Bosse Bewindvoeringen B.V. in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van een huurder. Havensteder vorderde ontruiming van een woning vanwege vermeende geluidsoverlast door de huurder, die sinds 1 maart 2021 in de woning woont. De vordering werd afgewezen omdat de kantonrechter onvoldoende bewijs vond voor de stelling dat er sprake was van ernstige en structurele geluidsoverlast. Havensteder had meerdere klachten van omwonenden ingediend, maar de kantonrechter oordeelde dat deze meldingen niet voldoende waren om de vordering te onderbouwen. De kantonrechter wees erop dat de huurder sinds zijn detentie op 1 augustus 2024 geen overlast meer kan veroorzaken en dat het belang van de huurder bij behoud van de woning zwaarder weegt dan het belang van Havensteder bij ontruiming. De proceskosten werden toegewezen aan Van den Bosse q.q., die de vordering had betwist.