ECLI:NL:RBROT:2024:8845

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
FT RK 24/1103 , FT RK 24/1104, FT RK 24/1105, FT RK 24/1106
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering en ontruiming

Op 10 september 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekers, die beiden inkomsten uit onderneming hebben, vroegen de rechtbank om te voorkomen dat verweerder, de verhuurder, het arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 januari 2024 en het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juni 2022 tot ontruiming van hun woonruimte ten uitvoer zou leggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers al zeven jaar een huurachterstand hebben en dat het ontruimingsvonnis van de kantonrechter al in 2022 is uitgesproken. Ondanks dat verzoekers zich hebben aangemeld voor schuldhulpverlening, heeft de rechtbank geoordeeld dat zij onvoldoende actie hebben ondernomen om hun situatie te verbeteren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van verweerder, die de woning wil verkopen en naar Spanje wil emigreren, zwaarder weegt dan het belang van verzoekers om in de woning te blijven. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en zijn verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft benadrukt dat verzoekers de verantwoordelijkheid voor hun situatie niet voldoende hebben genomen en dat er geen vertrouwen is dat zij actief op zoek zullen gaan naar een andere woonruimte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
[nummer 3] – [nummer 4]
uitspraakdatum: 10 september 2024
[verzoeker] en [verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 14 augustus 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 16 augustus 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 4 september 2024.
Ter zitting van 4 september 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • verzoeker;
  • de heer mr. J. Pearson, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat verzoekers);
  • de heer [persoon A] , verweerder;
  • mevrouw mr. E.A. Kazzazz, werkzaam bij Advocatenkantoor Kazzaz-de Hoog (hierna: advocaat verweerder).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerder te verbieden het arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 januari 2024 en het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juni 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers ten uitvoer te leggen.
Verzoekers hebben beiden inkomsten uit onderneming, tezamen een bedrag van circa € 7.800,- per maand. De kale huur bedraagt € 1.000,- per maand. De huurtermijnen vanaf april 2024 tot en met juli 2024 zijn – weliswaar te laat – betaald. De huurtermijnen van augustus en september 2024 zijn tijdig betaald. Verzoekers zijn sinds 25 januari 2024 aangemeld bij Zuidweg & Partners om te onderzoeken of het mogelijk is om de schuldeisers een buitengerechtelijke schuldregeling aan te bieden. Verzoekers zullen hun inkomen laten overmaken op een rekening van schuldhulpverlening, waardoor voldoende gewaarborgd is dat de lopende huurtermijnen ook tijdig zullen worden voldaan.

3.Het verweer

Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen. Verweerder voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan. Verzoekers hebben inmiddels al zeven jaar lang een achterstand in de huurbetalingen. Op 19 december 2017 zijn verzoekers voor het eerst aangeschreven door de verhuurder, de achterstand betrof toen € 4.265,-. De huidge achterstand bedraagt op dit moment € 8.150,-. Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam op 10 juni 2022 heeft de kantonrechter de ontruiming van de woning gelast. Tegen het ontruimingsvonnis van de kantonrechter hebben verzoekers een kort geding aangespannen en is de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis geschorst. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 9 januari 2024 het vonnis van de kantonrechter grotendeels bekrachtigd. Het gerechtshof heeft hierbij in zijn arrest bepaald dat de ontruiming niet eerder mag plaatsvinden dan 31 juli 2024. Het gerechtshof heeft verzoekers, mede gelet op de situatie omtrent hun minderjarig kinderen, een periode van zes maanden gegeven om opzoek te gaan naar een andere woonruimte. Voor verweerder is de situatie naar zeven jaar onhoudbaar geworden. De woning is voor verweerder een belegging voor zijn pensioen geweest. Verweerder wil de woning verkopen en naar Spanje emigreren.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 januari 2024 en een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 10 juni 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers en een kopie van het exploot van 9 augustus 2024 hebben overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerder op 19 augustus 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerder, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerder bestaat erin dat hij het arrest van 9 januari 2024 van het gerechtshof Den Haag ten uitvoer kan leggen en vrijelijk over de woning kan beschikken.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het belang van verweerder zwaarder te wegen dan het belang van verzoekers. De rechtbank is hiertoe als volgt gekomen. Verzoekers hebben voldoende tijd en kansen gehad om tot een schuldhulpverleningstraject te komen, dan wel te zoeken naar een andere woning. Het ontruimingsvonnis van de kantonrechter dateert van
10 juni 2022. Dat is inmiddels ruim twee jaar geleden. Daarnaast heeft het gerechtshof in zijn arrest van 9 januari 2024 verzoekers een ontruimingstermijn van zes maanden gegeven om opzoek te gaan naar een andere woonruimte. De rechtbank interpreteert dit als een allerlaatste kans voor verzoekers om een andere woonruimte te vinden. Verzoekers hebben zich na het arrest van het gerechtshof Den Haag wel bij schuldhulpverlening aangemeld op 25 januari 2024, maar het is de rechtbank niet gebleken dat verzoekers daarna actief opzoek zijn gegaan naar een andere woonruimte of een schuldhulpverleningstraject zijn gestart. Het feit dat eerdere pogingen om financieel orde op zaken te stellen, niet zijn gelukt, wijten verzoekers aan derden. Oog voor hun eigen verantwoordelijkheid hierbij en een saneringsgezinde houding lijkt te ontbreken. Ook tijdens de zitting is de rechtbank niet gebleken dat verzoekers bereid zijn om vrijwillig naar een andere woning te verhuizen. Uit de verklaringen van verzoeker ter zitting leidt de rechtbank af dat verzoekers zolang mogelijk van de woning gebruik willen blijven maken. De rechtbank heeft er dan ook onvoldoende vertrouwen in dat verzoekers tijdens de verzochte voorziening wel actief opzoek gaan naar een andere woonruimte of een schuldhulpverleningstraject zullen opstarten. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerder zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoekers. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoeken ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024.