ECLI:NL:RBROT:2024:8841

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
FT RK 24/1099 en FT RK 24/1100
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van de schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

Op 9 september 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die in financiële problemen verkeert, een verzoek heeft ingediend om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker heeft op 14 augustus 2024 een verzoekschrift ingediend, waarin hij vroeg om een moratorium van zes maanden om te voorkomen dat verweerster, Verwelius Beheer B.V., overgaat tot ontruiming van zijn huurwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zijn huurtermijnen, hoewel soms te laat, heeft betaald en dat hij budgetbeheer heeft, wat de kans vergroot dat hij zijn lopende huurtermijnen tijdig kan voldoen. De rechtbank oordeelde dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verweerster op 11 september 2024 zou overgaan tot ontruiming. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, zwaarder laten wegen dan de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot het moratorium toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 9 september 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 14 augustus 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In de oproepingsbrief van 14 augustus 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 4 september 2024.
De heer mr. D. Sturhoofd , werkzaam bij DFLS Legal & Tax heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 4 september 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer mr. J. Pearson , werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat);
  • de heer [persoon A] , werkzaam bij Verwelius Beheer B.V. (hierna: verweerster);
  • de heer mr. D. Sturhoofd , werkzaam bij DFLS Legal & Tax, namens verweerster.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 26 juli 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
De kale huur bedraagt € 1.173,72 per maand. Verzoeker werkt fulltime en heeft een inkomen van circa € 3.100,- (netto) per maand. Verzoeker heeft voldoende inkomen om de lopende huurtermijnen te voldoen. De huurtermijnen vanaf februari 2024 tot augustus 2024 zijn – weliswaar te laat – betaald. De huurtermijn van september 2024 is tijdig betaald. Op 6 augustus 2024 heeft verzoeker een betaling verricht aan verweerster van € 3.000,-, waardoor – op € 43,- na – de gehele huurachterstand is betaald. Daarnaast heeft verzoeker budgetbeheer.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen. Verweerster voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan. Uit het verzoekschrift is niet of onvoldoende gebleken dat een aanbod aan de schuldeisers gefrustreerd of onmogelijk gamaakt wordt door ontruiming van de woning. Verzoekster is al sinds 7 juli 2023 met schuldhulpverlening bezig, waardoor op geen enkele wijze vaststaat dat een termijn van zes maanden voldoende is voor het opstarten van een schuldhulpverleningstraject. Verweerster stelt subsidiar dat bij toewijzing van het verzoek een termijn van drie maanden meer passend is, omdat dit een actieve houding van verzoeker vergt.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 26 juli 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 9 augustus 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 11 september 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 26 juli 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huurtermijnen vanaf februari 2024 tot augustus 2024 zijn – weliswaar te laat – betaald. De huurtermijn van september 2024 is tijdig betaald. Daarnaast is er een betaling verricht van € 3.000,-, waardoor bijna de gehele huurachterstand is voldaan. Daarnaast heeft verzoeker budgetbeheer, waardoor ook voldoende is gewaarborgd dat de lopende termijnen tijdig zullen worden betaald. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster. De rechtbank ziet, gezien het voorgaande, ook geen reden om de voorziening korter te laten duren dan de gebruikelijke zes maanden.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 26 juli 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
9 september 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 september 2024.