ECLI:NL:RBROT:2024:8820

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
C/10/667969 / HA ZA 23-946
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders bij het aangaan van een vaststellingsovereenkomst en de gevolgen van een borgtocht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 11 september 2024, gaat het om de aansprakelijkheid van bestuurders van Arkesteijn Holding en KPD Holding in het kader van een vaststellingsovereenkomst die is aangegaan met betrekking tot een bestaande schuld. Eisers, bestaande uit drie partijen, vorderen betaling van een bedrag van € 194.500,00 van gedaagden, die als bestuurders van de betrokken vennootschappen worden aangesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestuurders niet aansprakelijk zijn voor de gevolgen van de overeenkomst, omdat zij niet onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank oordeelt dat de bestuurders niet wisten of redelijkerwijs moesten begrijpen dat de vennootschappen hun verplichtingen niet zouden kunnen nakomen. De vordering van eisers is afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die in totaal € 8.094,00 bedragen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de ontbinding van de vennootschappen door de Kamer van Koophandel niet automatisch leidt tot aansprakelijkheid van de bestuurders. De zaak benadrukt de normen van bestuurdersaansprakelijkheid en de noodzaak voor eisers om voldoende bewijs te leveren van onrechtmatig handelen door de bestuurders.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/667969 / HA ZA 23-946
Vonnis in hoofdzaak van 11 september 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te Zevenbergen,
2.
[eiser 2],
wonende te Rotterdam,
3. [eiser 3] ,
gevestigd te Rotterdam,
eisers,
advocaat mr. J.H. Hommel te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Lanaken, België,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Lanaken, België,
gedaagden,
advocaat mr. A.L. Stegeman te Heerlen.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en [gedaagde 2] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 6 maart 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord van 3 april 2024 met producties 1 en 2;
  • de zittingsagenda van 7 augustus 2024;
  • de brief van 15 augustus 2024 (foutief gedateerd op 15 oktober 2024) namens [eiser 1] c.s. met producties 38 tot en met 41;
  • de brief van 16 augustus 2024 namens [eiser 1] c.s. met productie 42;
  • de e-mail van mr. Stegeman van 19 augustus 2024 met drie bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van mr. Hommel en mr. Stegeman voor de zitting van 26 augustus 2024.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] c.s. zijn eigenaar van een kantoorpand aan de [adres] in Wijk en Aalberg. [eiser 1] c.s. zijn op 1 maart 2005 een huurovereenkomst aangegaan met AGN Swiss B.V. met betrekking tot dit kantoorpand.
2.2.
Bij notariële akte van 15 maart 2005 heeft Arkesteijn Holding B.V. zich jegens [eiser 1] c.s. borg gesteld voor al hetgeen [eiser 1] c.s. van AGN Swiss te vorderen zullen hebben uit hoofde van de huurovereenkomst. Arkesteijn Holding is bij het aangaan van de akte van borgtocht vertegenwoordigd door [persoon A] .
2.3.
AGN Swiss is medio 2006 opgehouden met het betalen van de huur. Arkesteijn Holding heeft de huur in haar plaats voldaan tot in 2009. De huur is nadien onbetaald gebleven.
2.4.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] zijn bij de oprichting op 6 maart 2009 bestuurder geworden van Stichting [naam stichting 1] . Het doel van Stichting [naam stichting 1] is volgens het Handelsregister: “Opkomen voor de belangen van specifieke en met name genoemde geldschieters van de betaald voetbal organisatie ‘ [naam voetbalclub 1] ’”. KPD Holding B.V. is een van die geldschieters.
2.5.
[gedaagde 2] is op 1 november 2011 indirect bestuurder geworden van Arkesteijn Holding en KPD Holding.
2.6.
Na enige correspondentie over en weer zijn [eiser 3] , Arkesteijn Holding, KPD Holding en Stichting [naam stichting 1] op 1 juli 2011 een “Overeenkomst met betrekking tot beëindiging Borgstelling” (de “overeenkomst”) aangegaan. Daarin is, voor zover relevant het volgende overeengekomen:
“1. Partijen spreken af dat ter nadere uitvoering van de Akte van Borgtocht en onverminderd de verplichtingen van huurder uit hoofde van de huurovereenkomst, de achterstallige huurpenningen op 1 juli 2011 ad € 207.000 door Arkesteijn zullen worden betaald aan [eiser 3] .
2. [eiser 3] is bereid om de overeenkomst van borgtocht met ingang van 1 juli 2011 te beëindigen tegen betaling van een afkoopsom van € 60.000 en Arkesteijn van haar verplichtingen uit hoofde van deze borgstelling te ontheffen.
3. De beide onder 1 en 2 genoemde vorderingen van [eiser 3] op Arkesteijn worden omgezet in een renteloze lening van € 267.000.
4. Aflossing van deze lening zal geschieden door overdracht van een tweetal vorderingen van KPD op [naam voetbalclub 2] en de stichting.
5. De eerste vordering bedraagt € 127.000 en betreft een vordering van KPD op de betaalde voetbalorganisatie [naam voetbalclub 2] . Deze vordering zal in de loop van 2012 worden afgelost. De vervallen aflossingen op deze lening zullen in overleg met [naam voetbalclub 2] bij voorrang worden aangewend om de dan resterende schuld van Arkesteijn aan [eiser 3] te voldoen.
6. De tweede vordering betreft een (toekomstige) vordering van KPD op de stichting. De omvang van de totale vordering is momenteel nog niet bekend doch zal naar verwachtingen enige miljoenen euro's bedragen. Met de stichting is overeengekomen dat zodra de eerste aflossingen op de schuld van de stichting aan KPD vervallen, deze aflossingen zullen worden aangewend om de dan nog openstaande schuld aan [eiser 3] te voldoen. De aflossingen uit beide bronnen tezamen zullen nimmer meer bedragen dan het oorspronkelijke bedrag van € 267.000.
7. Na nakoming van de onderhavige overeenkomst zullen partijen over en weer zijn geweten voor alle mogelijke vorderingen uit hoofde van de onderhavige overeenkomst.”
2.7.
De vordering waarop gedoeld wordt in de overeenkomst onder 6 betreft oorspronkelijk een vordering van KPD Holding op Jongen Bouw en Meulen Bouw in verband met ontwikkelwinst op de ontwikkeling van het Fortuna-stadion en gerelateerde projecten. KPD Holding heeft die vordering overgedragen aan Stichting [naam stichting 1] , die de vordering probeert te incasseren.
2.8.
[gedaagde 2] heeft Arkesteijn Holding, KPD Holding en Stichting [naam stichting 1] bij het aangaan van de overeenkomst op 1 juli 2011 als (indirect) bestuurder vertegenwoordigd.
2.9.
Arkesteijn Holding en KPD Holding zijn in 2015 door de Kamer van Koophandel ontbonden. Stichting [naam stichting 1] bestaat nog. [gedaagde 2] c.s. zijn bestuurder gebleven.
2.10.
Van de vordering van € 127.000,00 van KPD Holding op BVO [naam voetbalclub 2] is een gedeelte, groot € 122.500,00, aan [eiser 1] c.s. betaald. De vordering van KPD Holding op Stichting [naam stichting 1] is onbetaald gebleven, althans niet aan [eiser 1] c.s. betaald. Er resteert een restschuld van € 144.500,00 (€ 267.000,00 -/- € 122.500,00).
2.11.
Op 15 juni 2022 hebben [eiser 1] c.s. [gedaagde 1] gesproken. Onderwerp van dat gesprek was de status van de incasso van de vordering van KPD Holding op Stichting [naam stichting 1] en de behoefte van [eiser 1] c.s. aan zekerheid. Van dat gesprek hebben [eiser 1] c.s. een opname gemaakt. In de transscriptie van die opname staat onder meer:
“PB ( [gedaagde 1] , rechtbank): Dus mijn vraag is: wat kunnen wij dan... laten we zeggen als u zegt: ik heb dat geld niet, dat u bij wijze van spreken niet liquiditeit zou hebben (JA: die hebben we niet), dat weet ik niet (JA: die... die hebben we niet) Ik... ik... ik weet het niet, weetje, maar zou u ons een andere borg kunnen geven? Dat we... dat we zeggen: joh, dan... neem de tijd en geef ons een wat hardere zekerheid. Want, ja, ik heb een zekerheid op een stichting. En die stichting heeft niks.
JA ( [gedaagde 1] , rechtbank): Nee, die... die st... die stichting heeft niks, nee, dat klopt.
PB: Ja, daar hebben we een zekerheid op.
JA: Die stichting die... die heeft dus... ja, die vordering dadelijk op eh... hier op (PB: ja) op het bouwconsortium. Dat... dat ben ik met u eens, ja.
PB: Dus hebt u niet wat anders, dat je zegt: joh, weet je wel, we gaan hem niet aanspreken, ik heb er geen haast mee, maar dat ik een zékerheid heb of zo, weet je, we z... misschien, weet ik veel, hebt u een huis of een schilderij of eh... weet ik het.
(…)
JA: Ik wil graag heel open kaart spelen.
PB: Ja, alstublieft.
JA: Zelf heb ik het niet op dit moment. Anders wa... was... was ik d'r van af. Dan zaten we
niet hier. Maar ik heb nog een vordering van vijfeneenhalve ton op [gedaagde 2] .
(…)
JA: Nee, maar daar hoef je niet over... de... de... ik heb... ik leg alles op tafel. Ik heb die vordering. Die vordering inclusief rente is hier vijfenhalve ton. Kan ik zo uitrekenen. Kan... en ik wil... cedeer ik jullie die.
JF ( [eiser 1] , rechtbank): Ja, zo bedoel ik het (PB: ja, ja) dat het gecedeerd is en...
JA: En dan doen jullie het werk. (JF: ja) (PB: ja) En dan eh... dan zeggen jullie wat er uit komt (klapt in handen) fifty/fifty.
PB: Nou, dat hoeft nog geeneens, joh.
JF: Bij ons geld... gaat het om het geld. En als er meer uit komt is de rest voor u.
JA: Doen we zo.
(…)
JF: Nou, u stelde net voor, en toen zei ik al gelijk: nou, dat hoe... nou, dat zei jij ook. Die hele eh... schuld die eh... [gedaagde 2] heeft aan u, om die dan, als wij het gaan doen, naar ons te sturen. Maar dat is natuurlijk hartstikke mooi, zeker voor mijn stichting, met... met mijn ziekte, maar dat vragen we u niet. Dat is niet correct. U heeft eh... een schuld aan ons, staat dan gemeld van honderdveertigduizend. Nou, en dan, als we wat kosten hebben van [persoon B] of een ander (JA: ja, ja) tellen we d'r bij op, en dat is het dan. Niet meer.
JA: Nou ja, dan... ja, dat wil ik ook wel. Kijk, als we die... die zaak kunnen binnenhalen, dan zeg ik: ja, pak er dan nog vijftigduizend rente bij.
JF: la. Dat is wel heel correct.
JF: Ja. Nou, als we het hierbij houden, laten we daar onze tijd aan gaan besteden (JA: ja) en dan laten we u lekker met rust vandaag, want het weekend komt er aan.
(…)”
2.12.
Tijdens een telefoongesprek op 26 juni 2022 en een bespreking op 12 augustus 2022 heeft [gedaagde 1] deze toezegging in vergelijkbare woorden herhaald. Ook van die gesprekken hebben [eiser 1] c.s. opnamen gemaakt. De advocaat van [gedaagde 1] heeft [eiser 1] c.s. de overeenkomst van geldlening tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] verstrekt. Tot een schriftelijke uitwerking van de cessie van de vordering op [gedaagde 2] onder die leningsovereenkomst is het niet gekomen.
2.13.
Bij beschikking van 6 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht [eiser 1] c.s. verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag tot een bedrag van € 190.000,00 ten laste van [gedaagde 2] c.s. op onder meer een aan [gedaagde 1] toebehorende onroerende zaak en op hun vorderingen op diverse banken. De beslagen zijn op 7 juli 2023 gelegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] c.s. vorderen dat:
“het de rechtbank moge behage om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, op voren omschreven gronden:
1. [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling aan eisers, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, primair de hoofdsom van € 194.500,00 (zegge: honderdvierennegentigduizend en vijfhonderd euro) in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag per datum dagvaarding en wel tot aan de dag der algehele voldoening, subsidiair de hoofdsom van € 144.500,00 (zegge: honderdvierenveertigduizend en vijfhonderd euro) in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag per datum dagvaarding en wel tot aan de dag der algehele voldoening;
2. [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling aan eisers tegen behoorlijk bewijs van kwijting, de hoofdsom van € 144.500,00 (zegge: honderdvierenveertigduizend en vijfhonderd euro) in hoofdsom, te vermeerderen 1et de wettelijke rente over dit bedrag per datum dagvaarding en wel tot aan de dag der algehele voldoening;
3. Gedaagden te veroordelen tot betaling aan eisers, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, primair een bedrag van € 2.686,00 (zegge: tweeduizend zeshonderdzesentachtig euro) aan buitengerechtelijke kosten, subsidiair een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke kosten;
4. Gedaagden te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van het conservatoir (derden-) beslag, alsmede in de nakosten van € 163,00 (zegge: honderd drieënzestig euro), dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro).”
3.2.
Tijdens de zitting hebben [eiser 1] c.s. hun eis in zoverre verminderd, dat toewijzing van het gevorderde onder 1. meebrengt dat het gevorderde onder 2. niet wordt gehandhaafd. [eiser 1] c.s. beogen niet twee keer voor dezelfde schade te worden gecompenseerd.
3.3.
[eiser 1] c.s. leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde 2] heeft als (indirect) bestuurder van Arkesteijn Holding ernstig verwijtbaar gehandeld door de overeenkomst aan te gaan. Hij handelde hierdoor onrechtmatig. Hij wist of moest redelijkerwijs begrijpen dat Arkesteijn Holding de overeenkomst niet zou nakomen, althans dat de vordering van KPD Holding op Stichting [naam stichting 1] niet zou worden betaald. Hij heeft de wijze van aflossing van de schuld van Arkesteijn Holding aan [eiser 1] c.s. door overdracht van twee vorderingen van KPD Holding in verregaande mate bepaald. [eiser 1] c.s. kenden KPD Holding en Stichting [naam stichting 1] niet. Na 2011 heeft [gedaagde 2] volgehouden dat de vordering van KPD Holding betaald zou worden. [gedaagde 2] heeft zich ook niet ingespannen om KPD Holding en/of Stichting [naam stichting 1] de vordering te laten incasseren. Hij heeft Arkesteijn Holding en KPD Holding door de Kamer van Koophandel laten ontbinden, hetgeen automatisch tot bestuurdersaansprakelijkheid leidt. [gedaagde 2] heeft daarnaast bewerkstelligd dat een andere entiteit, Stichting [naam stichting 2] , waarvoor Stichting [naam stichting 1] ook een vordering zou incasseren, haar vordering heeft prijsgegeven. Hierdoor heeft [gedaagde 2] [eiser 1] c.s. een verhaalsmogelijkheid ontnomen. Van dit alles kan ook [gedaagde 1] een ernstig verwijt worden gemaakt, omdat hij feitelijk bestuurder was van Arkesteijn Holding en de overige betrokken partijen. De schade die [eiser 1] c.s. hierdoor hebben geleden, bedraagt € 144.500,00.
3.4.
[eiser 1] c.s. gronden hun vordering op [gedaagde 1] ook op tekortkoming in de nakoming van een mondelinge overeenkomst, waarbij [gedaagde 1] een vordering op [gedaagde 2] uit een geldleningsovereenkomst aan [eiser 1] c.s. zou overdragen. [eiser 1] c.s. vorderen vervangende schadevergoeding ten bedrage van € 144.500,00 plus € 50.000,00, dus € 194.500,00 in totaal.
3.5.
[gedaagde 2] c.s. voeren verweer. Zij concluderen:
“dat het uw Rechtbank behage bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zich onbevoegd te verklaren en/of eisers in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van eisers in de proceskosten.”

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
[gedaagde 2] c.s. wonen in België. Dat maakt dit een internationale zaak. Bij vonnis van 6 maart 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat zij internationaal bevoegd is. Over het toepasselijk recht moet de rechtbank nog oordelen.
4.2.
Voor zover [eiser 1] c.s. hun vordering baseren op onrechtmatige daad (bestuurdersaansprakelijkheid) moet het toepasselijk recht worden bepaald door toepassing van Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II). Op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Rome II is het recht van de plaats waar de schade zich voordoet van toepassing. In het vonnis van 6 maart 2024 is met het oog op het beoordelen van de bevoegdheid overwogen dat zowel de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan als de plaats waar de schade zich voordoet, zich in Nederland bevinden. De rechtbank ziet geen grond om daarover thans anders te oordelen. Daarom is Nederlands recht van toepassing.
4.3.
De vordering tegen [gedaagde 1] is gegrond op een gestelde tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst. Het toepasselijk recht moet worden bepaald door toepassing van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). Op grond van artikel 10 van Rome I wordt ook het bestaan en de geldigheid van de overeenkomst of van een bepaling daarvan beheerst door het recht dat ingevolge deze verordening toepasselijk zou zijn, indien de overeenkomst of de bepaling geldig zou zijn. Partijen gaan er kennelijk stilzwijgend vanuit dat Nederlands recht van toepassing is en de rechtbank merkt dat aan als een rechtskeuze als bedoeld in artikel 3 lid 1 van Rome I. Daarom is Nederlands recht van toepassing.
Bestuurdersaansprakelijkheid - de normen
4.4.
Het gaat in dit geval om de (gestelde) benadeling van [eiser 1] c.s. als schuldeiser van Arkesteijn Holding door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van hun vordering. De Hoge Raad heeft daarvoor de normen ontwikkeld die in het arrest Ontvanger/Roelofsen zijn samengevat. Die normen komen toegesneden op deze zaak hierop neer. Voor de benadeling van [eiser 1] c.s. zal naast de aansprakelijkheid van Arkesteijn Holding mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens [eiser 1] c.s. als schuldeiser van Arkesteijn Holding onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.5.
Voor de onder (i) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van Arkesteijn Holding kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden (Beklamel). In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van [eiser 1] c.s. aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van [eiser 1] c.s. in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
4.6.
Voor zover [eiser 1] c.s. stellen als schuldeiser van KPD Holding en/of Stichting [naam stichting 1] door toedoen van [gedaagde 2] c.s. te zijn benadeeld, gelden deze normen op overeenkomstige wijze.
[gedaagde 2] c.s. handelden niet onrechtmatig bij het aangaan van de overeenkomst
4.7.
Bij het aangaan van de akte van borgtocht in 2005 zijn [gedaagde 2] c.s. niet betrokken geweest. [eiser 1] c.s. verwijten [gedaagde 2] c.s. ook niet het aangaan van de borgtocht. Zij maken [gedaagde 2] c.s. ook geen verwijten van het onbetaald blijven van de huur in 2009, waardoor de vordering van [eiser 1] c.s. op hoofdschuldenaar AGN Swiss is ontstaan en waardoor ook de vordering van [eiser 1] c.s. op Arkesteijn Holding als borg is ontstaan.
4.8.
Het verwijt betreft het aangaan van de overeenkomst in 2011, waarbij de reeds bestaande schuld van Arkesteijn Holding als borg is vastgesteld op € 207.000,00, de borg is afgekocht voor een bedrag van € 60.000,00 en het totaal van € 267.000 is omgezet in een lening. In de overeenkomst is bepaald dat de lening door KPD Holding wordt terugbetaald door overdracht van twee vorderingen, een op [naam voetbalclub 2] en een op Stichting [naam stichting 1] . Tijdens de zitting hebben partijen toegelicht dat overdracht in goederenrechtelijke zin niet is beoogd. De bedoeling was dat KPD Holding en Stichting [naam stichting 1] na incasso van de vorderingen uit de opbrengst de schuld van Arkesteijn Holding aan [eiser 1] c.s. zouden voldoen. Dat was nodig, omdat Arkesteijn Holding een lege vennootschap was.
4.9.
De opbrengst van de vordering van KPD Holding op [naam voetbalclub 2] is gebruikt om de schuld van Arkesteijn Holding aan [eiser 1] c.s. met een bedrag van € 122.500,00 te verminderen. Die opbrengst is in lijn geweest met de verwachtingen en hierover klagen [eiser 1] c.s. niet.
4.10.
De vordering van KPD Holding op Stichting [naam stichting 1] is niet betaald. [eiser 1] c.s. verwijten [gedaagde 2] c.s. dat zij bij het aangaan van de overeenkomst wisten of moesten begrijpen dat deze vordering onbetaald zou blijven en - zo begrijpt de rechtbank - als betaling op de schuld van Arkesteijn Holding geen waarde vertegenwoordigde. [gedaagde 2] c.s. hebben [eiser 1] c.s. in de waan gebracht dat de vordering hard was, aldus [eiser 1] c.s.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank kan [gedaagde 2] als (indirect) bestuurder van Arkesteijn Holding, KPD Holding en Stichting [naam stichting 1] geen ernstig verwijt gemaakt worden van het aangaan van de overeenkomst. Arkesteijn Holding was bij het aangaan van de overeenkomst leeg. [eiser 1] c.s. stonden daardoor met lege handen. Die situatie was niet ontstaan door toedoen van [gedaagde 2] c.s. De overeenkomst heeft tot gevolg gehad dat [eiser 1] c.s. in ieder geval € 122.500,00 op de totale schuld van € 267.000,00 betaald hebben gekregen. Die betaling is ten laste gekomen van het vermogen van KPD Holding, waarop [eiser 1] c.s. zonder de overeenkomst geen verhaal zouden hebben gehad. Weliswaar is Arkesteijn Holding uit de borgtocht ontslagen, maar omdat Arkesteijn Holding leeg was, is de verhaalspositie van [eiser 1] c.s. ook daardoor niet verslechterd. [eiser 1] c.s. leden dus geen schade als gevolg van het tot stand komen van de overeenkomst, ook niet indien de vordering van KPD Holding op Stichting [naam stichting 1] onbetaald blijft.
4.12.
Daar komt bij dat [eiser 1] c.s. onvoldoende hebben gesteld om tot het oordeel te komen dat [gedaagde 2] c.s. de vordering van KPD Holding te mooi hebben voorgesteld. [eiser 1] c.s. stellen hierover slechts dat [gedaagde 2] c.s. “(aan)gaven dat de schuld binnen twee jaar geheel zou zijn voldaan”, hetgeen door [gedaagde 2] c.s. wordt betwist. In de overeenkomst staat dat het ging om een toekomstige vordering, waarvan de omvang onbekend was en die “naar verwachting enige miljoenen euro’s zou bedragen”. [eiser 1] c.s. hebben ter zitting verklaard dat zij met die formulering genoegen hebben genomen en geen eigen onderzoek hebben verricht. Dat kunnen zij nu niet afwentelen op [gedaagde 2] c.s. [gedaagde 2] c.s. hebben bovendien onbetwist gesteld, dat zij de verjaring steeds hebben gestuit en dat zij nog in onderhandeling zijn over een schikking, zodat niet is uit te sluiten de vordering alsnog geheel of gedeeltelijk wordt betaald.
4.13.
Omdat [gedaagde 2] - als indirect bestuurder - geen ernstig verwijt valt te maken, is duidelijk dat [gedaagde 1] terzake van dezelfde feiten en omstandigheden als eventueel feitelijk bestuurder evenmin een ernstig verwijt valt te maken.
Dat vennootschappen zijn ontbonden rechtvaardigt niet de conclusie dat [gedaagde 2] c.s. onrechtmatig handelden
4.14.
[gedaagde 2] was indirect bestuurder van Arkesteijn Holding en KPD Holding op het moment dat deze vennootschappen door de Kamer van Koophandel in 2015 op de voet van artikel 2:19a BW zijn ontbonden. Anders dan [eiser 1] c.s. betogen, leidt dit feit niet automatisch tot aansprakelijkheid van [gedaagde 2] . Ook in dat geval geldt de norm die de Hoge Raad onder (ii) van het arrest Ontvanger/Roelofsen heeft weergegeven.
4.15.
Arkesteijn Holding is naar het oordeel van de rechtbank niet tekortgekomen in de nakoming van haar verplichtingen onder de overeenkomst. Arkesteijn Holding was een lege vennootschap. Haar rol was met het “overdragen” van de twee vorderingen uitgespeeld. Dat Arkesteijn Holding in 2015 is opgehouden te bestaan, regardeert [eiser 1] c.s. niet. [gedaagde 2] treft daarvan dus ook geen ernstig verwijt.
4.16.
Van de ontbinding van KPD Holding treft [gedaagde 2] geen ernstig verwijt, omdat die ontbinding niet tot nadeel voor [eiser 1] c.s. heeft geleid. Stichting [naam stichting 1] is partij bij de overeenkomst. De kern van de overeenkomst is dat Stichting [naam stichting 1] zal proberen de vordering op Jonken Bouw en Meulen Bouw te incasseren en dat zij uit de opbrengst de restschuld van Arkesteijn Holding aan [eiser 1] c.s. betaalt. [eiser 1] c.s. hebben een potentiële vordering op Stichting [naam stichting 1] en die entiteit bestaat nog. Voor zover KPD Holding toch nog een rol te spelen heeft ( [eiser 1] c.s. hebben dat niet gesteld), kunnen [eiser 1] c.s. met een beroep op artikel 2:23c BW de vereffening laten heropenen.
4.17.
Omdat [gedaagde 2] - als indirect bestuurder - geen ernstig verwijt valt te maken, is duidelijk dat [gedaagde 1] terzake van dezelfde feiten en omstandigheden als eventueel feitelijk bestuurder evenmin een ernstig verwijt valt te maken.
4.18.
De tussenconclusie is dat de ontbinding van Arkesteijn Holding en KPD Holding door de Kamer van Koophandel, zoals [gedaagde 2] c.s. erkennen “geen schoonheidsprijs verdient”, maar niet onrechtmatig is jegens [eiser 1] c.s.
[gedaagde 2] c.s. handelden ook voor het overige niet onrechtmatig
4.19.
[eiser 1] c.s. verwijten [gedaagde 2] c.s. dat zij onvoldoende werk maken van de incasso van de vordering op Jongen Bouw en Meulen Bouw. De rechtbank begrijpt dit als een verwijt aan [gedaagde 2] c.s. in hun hoedanigheid van bestuurders van Stichting [naam stichting 1] . Dat is immers de partij die de incasso op zich heeft genomen. Dat verwijt is niet terecht. In de overeenkomst is niets bepaald over de (proces)strategie van Stichting [naam stichting 1] en de betrokkenheid van [eiser 1] c.s. daarbij. Zoals hiervoor is overwogen, hebben [gedaagde 2] c.s. onbetwist gesteld dat Stichting [naam stichting 1] de verjaring van de vorderingen heeft gestuit en dat zij in onderhandeling is over een schikking. Van het feit dat de incasso langer duurt dan [eiser 1] c.s. mogelijk hadden verwacht en de uitkomst ook nu nog onzeker is, valt [gedaagde 2] c.s. als bestuurders van Stichting [naam stichting 1] geen ernstig verwijt te maken.
4.20.
Het verwijt dat Stichting [naam stichting 2] , vertegenwoordigd door [gedaagde 2] , haar vordering op BVO [naam voetbalclub 1] heeft prijsgegeven, kan [eiser 1] c.s. ook niet baten. Stichting [naam stichting 2] is geen partij bij de overeenkomst. Haar vermogen strekt [eiser 1] c.s. niet tot verhaal. De betrokkenheid van Stichting [naam stichting 1] bij de incasso maakt dat niet anders.
Geen schadevergoeding vanwege toerekenbare tekortkoming [gedaagde 1]
4.21.
[eiser 1] c.s. stellen dat tussen hen en [gedaagde 1] een overeenkomst tot stand is gekomen, waaronder [gedaagde 1] zich heeft verbonden om een vordering op [gedaagde 2] uit een geldleningsovereenkomst tot een bedrag van maximaal € 194.500,00 aan [eiser 1] c.s. te zullen cederen. Die overeenkomst is volgens [eiser 1] c.s. mondeling tot stand gekomen tijdens een bespreking op 15 juni 2022 tussen [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde 1] bij [gedaagde 1] thuis in Sittard en bevestigd tijdens een telefoongesprek op 26 juni 2022 tussen [eiser 1] en [gedaagde 1] en een bespreking op 12 augustus 2022 tussen [eiser 1] en [gedaagde 1] in een horecagelegenheid in de omgeving van het appartement van [gedaagde 1] in Lanaken. [eiser 1] c.s. hebben van deze gesprekken geluidsopnamen en transcripties overgelegd.
4.22.
[gedaagde 1] betwist dat een overeenkomst tot stand is gekomen. De verklaringen van [gedaagde 1] tijdens deze besprekingen mochten niet worden opgevat als een voor aanvaarding vatbaar aanbod. Voor een cessie in betaling op een schuld van Arkesteijn Holding bestond geen juridische grondslag. [eiser 1] c.s. hebben [gedaagde 1] onder druk gezet om een schuldbekentenis te tekenen op 12 augustus 2022, de dag dat [gedaagde 1] was ontslagen uit het ziekenhuis. [gedaagde 1] was verzwakt en niet goed in staat om zijn wil te bepalen. Hij heeft die schuldbekentenis niet getekend. De geluidsopnamen zijn heimelijk gemaakt.
4.23.
De rechtbank oordeelt als volgt. Dat de opnamen daadwerkelijk weergeven wat [gedaagde 1] heeft gezegd, hebben [gedaagde 2] c.s. niet betwist. Uit de opnamen volgt dat [gedaagde 1] aan [eiser 1] c.s. op 15 juni 2022 uit eigen beweging heeft toegezegd zijn vordering op [gedaagde 2] uit een geldleningsovereenkomst tot een bedrag van maximaal € 194.500,00 aan [eiser 1] c.s. te zullen cederen. [gedaagde 1] heeft die toezegging herhaald, nadat hij hierover met zijn advocaat had gesproken. Uit de opnamen volgt ook dat [gedaagde 1] begreep dat hij op die manier een schuld van Arkesteijn Holding zou voldoen en ook dat hij vond dat [eiser 1] c.s. recht hadden op betaling van die schuld. Het voornemen van [gedaagde 1] om zijn vordering op [gedaagde 2] aan [eiser 1] c.s. te cederen, volgt ook uit het feit dat [gedaagde 1] zijn advocaat heeft geïnstrueerd om een kopie van de geldleningsovereenkomst aan [eiser 1] c.s. te verstrekken en dat zijn advocaat dit ook heeft gedaan.
4.24.
Toch oordeelt de rechtbank dat geen overeenkomst tot cessie tot stand is gekomen. [eiser 1] c.s. mochten er niet op vertrouwen dat [gedaagde 1] hun een voor aanvaarding vatbaar aanbod deed. [gedaagde 1] is op hoge leeftijd. [eiser 1] c.s. zijn aanmerkelijk jonger. [eiser 1] c.s. wisten dat [gedaagde 1] werd bijgestaan door een advocaat; de naam van die advocaat valt in het gesprek op 15 juni 2022 herhaaldelijk. Burgers merkt op dat [gedaagde 1] [eiser 1] c.s. voorafgaand aan het gesprek ook naar zijn advocaat had verwezen. Toch zijn [eiser 1] c.s. op 15 juni 2022 samen op huisbezoek gegaan bij [gedaagde 1] en hebben op hem ingepraat teneinde hem persoonlijk “zekerheid” te laten verlenen voor de betaling van de vordering op Stichting [naam stichting 1] (“...weet ik veel, hebt u een huis of een schilderij of eh…weet ik het”). [eiser 1] c.s. heeft bovendien gezegd dat hij geld nodig heeft voor het ontwikkelen van een geneesmiddel tegen de “Katwijkse ziekte”, waaraan [eiser 1] lijdt. [eiser 1] c.s. brengen het gesprek dat ongeveer een uur duurt steeds terug op de “zekerheid” die zij willen krijgen, totdat [gedaagde 1] zelf de vordering op [gedaagde 2] opbrengt.
4.25.
Als [eiser 1] c.s. het gesprek heimelijk hebben opgenomen, wijst dat op een vooropgezet plan om [gedaagde 1] een toezegging te ontlokken en die tegen hem te gebruiken. [eiser 1] c.s. hebben ter zitting verklaard dat zij elk gesprek plegen op te nemen vanwege de geheugenproblemen van [eiser 1] als gevolg van de “Katwijkse ziekte” en dat zij dat vooraf aan [gedaagde 1] hebben verteld. [gedaagde 1] betwist dat. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit geen van de opnamen blijkt dat gesproken is over het opnemen van het gesprek en de reden daarvoor. Een verklaring daarvoor kan zijn dat de opname pas is gestart, nadat het voornemen tot opnemen was uitgesproken. Dat valt echter niet goed te rijmen met het feit dat [eiser 1] op andere momenten tijdens de gesprekken uitvoerig over de Katwijkse ziekte vertelt. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de gesprekken heimelijk zijn opgenomen en dat dus sprake is geweest van een vooropgezet plan.
4.26.
Op een vooropgezet plan wijst ook het feit dat [eiser 1] [gedaagde 1] op 15 augustus 2022 een schriftelijke schuldbekentenis heeft voorgelegd, die hij voorafgaand aan het bezoek moet hebben opgesteld. In die schuldbekentenis staat onder meer: “Op 15 juni 2022 heb ik mondeling tijdens een bespreking te Sittard met voornoemde heren erkend voornoemd bedrag schuldig te zijn.” Kennelijk voelden [eiser 1] c.s. de noodzaak om de verklaringen van [gedaagde 1] op 15 juni 2022 op deze manier te concretiseren. Dat wijst erop dat zij er ook zelf niet op vertrouwden dat [gedaagde 1] op 15 juni 2022 had verklaard de schuld van Arkesteijn Holding als een eigen schuld te willen betalen door cessie van de vordering op [gedaagde 2] . [gedaagde 1] heeft deze schuldbekentenis niet getekend.
4.27.
Alles overziend concludeert de rechtbank dat geen overeenkomst tot stand is gekomen. [eiser 1] c.s. hebben geen recht op schadevergoeding wegens een tekortkoming in de nakoming.
4.28.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat de vordering tot vergoeding van vervangende schade ook niet zou zijn toegewezen, indien [gedaagde 1] zich wel tot cessie van de vordering op [gedaagde 2] zou hebben verbonden. [eiser 1] c.s. hebben niets gesteld dat het oordeel kan dragen dat hun schade gelijk is aan het gevorderde bedrag van € 194.500,00. Op de vraag ter zitting waarom zij vervangende schadevergoeding vorderen en geen nakoming, hebben [eiser 1] c.s. geantwoord dat de vordering op [gedaagde 2] geen waarde had.
4.29.
De slotsom is daarom dat ook deze vordering van [eiser 1] c.s. wordt afgewezen.
4.30.
[eiser 1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] c.s. worden begroot op:
- griffierecht
€ 2.626,00
- salaris advocaat
€ 5.290,00
2 punten x tarief VI
- nakosten
€ 178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€ 8.094,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser 1] c.s. in de proceskosten van € 8.094,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.D. Olden. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.
[1729;3669]