ECLI:NL:RBROT:2024:882

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
10496997
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot betaling door eiseres aan onder bewind gestelde persoon zonder toestemming van de bewindvoerder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de bewindvoerder van de onder bewind gestelde persoon, [persoon01]. Eiseres had een vordering ingediend tegen [persoon01] voor een bedrag van € 5.500,-, dat zij had gefactureerd voor juridische werkzaamheden die zij had verricht in het kader van de verblijfsvergunning van [persoon01]. De bewindvoerder heeft echter betwist dat er toestemming was gegeven voor deze werkzaamheden, wat cruciaal is gezien de wettelijke beperkingen die gelden voor onder bewind gestelden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [persoon01] sinds 9 mei 2019 onder bewind staat en dat zij alleen met toestemming van de bewindvoerder of met machtiging van de kantonrechter over haar goederen kan beschikken. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er geen bewijs was dat de bewindvoerder toestemming had gegeven voor de werkzaamheden van eiseres, en dat eiseres op de hoogte was van het bewind. Hierdoor kon de schuld die voortkwam uit de overeenkomst tussen eiseres en [persoon01] niet op de onder bewind staande goederen worden verhaald. De vordering van eiseres is afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van de bewindvoerder, die zijn begroot op € 982,50. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10496997 CV EXPL 23-13045
datum uitspraak: 9 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: de heer [gemachtigde01] ,
tegen
[gedaagde01] , die handelt onder de naam [bedrijf01] ,in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[persoon01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.F.I. Derby.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘de bewindvoerder’ genoemd. De onderbewindgestelde wordt hierna ‘ [persoon01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 24 april 2023, met bijlagen;
  • het herstelexploot van 29 april 2023;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 8 augustus 2023 van [eiseres01] , met bijlagen;
  • de brief van 24 oktober 2023 van [eiseres01] ;
  • de brief van 2 november 2023 van [eiseres01] , met bijlagen;
  • de e-mail van 5 november 2023 van de bewindvoerder, met bijlagen;
  • de brief van 8 november 2023 van [eiseres01] , met bijlagen;
  • de brief van 18 november 2023 van [eiseres01] , met bijlagen;
  • de akte van de bewindvoerder.
1.2.
Op 15 november 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • de heer [gemachtigde01] (bestuurder van [eiseres01] );
  • de heer [naam01] (bestuurder van [eiseres01] );
  • [persoon01] ;
  • de bewindvoerder;
  • mr. A.F.I. Derby.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiseres01] , in het bijzonder haar bestuurder de heer [gemachtigde01] , heeft vanaf maart 2021 voor [persoon01] juridische werkzaamheden verricht en procedures gevoerd in het kader van haar verblijfsvergunning. “ [eiseres01] ” heeft daarvoor een factuur gedateerd 18 oktober 2022 van € 5.500,- gestuurd aan [persoon01] . [eiseres01] eist dat [persoon01] dat bedrag aan haar betaalt. De bewindvoerder is het daar om verschillende redenen niet mee eens. De kantonrechter wijst de eis af. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De bewindvoerder is de formele procespartij
2.2.
[persoon01] staat vanaf 9 mei 2019 onder bewind. Weliswaar is de dagvaarding uitgebracht tegen [persoon01] , maar de bewindvoerder is in de procedure verschenen. De kantonrechter merkt de bewindvoerder daarom aan als formele procespartij (artikel 1:441 BW).
[eiseres01] is ontvankelijk
2.3.
Het eerste verweer van de bewindvoerder is dat [eiseres01] niet bestaat en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit verweer is tijdens de mondelinge behandeling uitgebreid besproken, waarop [eiseres01] het standpunt innam dat haar naam tijdens de procedure is veranderd door een statutenwijziging. Zij kon dat document tijdens de mondelinge behandeling niet vinden. Daarom heeft de kantonrechter [eiseres01] in de gelegenheid gesteld om de statutenwijziging na afloop van de mondelinge behandeling over te leggen. Dat heeft [eiseres01] gedaan. Uit de overgelegde statutenwijziging van 24 mei 2023 (dus na het uitbrengen van de dagvaarding) blijkt dat [eiseres01] haar naam heeft veranderd in [stichting01] . Ten tijde van de dagvaarding bestond [eiseres01] dus. Daarom is zij ontvankelijk.
De bewindvoerder heeft geen toestemming gegeven aan [eiseres01]
2.4.
Zoals gezegd staat [persoon01] vanaf 9 mei 2019 onder bewind. Vanaf 1 juli 2021 is de bewindvoerder opvolgend bewindvoerder. Door het bewind kan [persoon01] alleen met medewerking van de bewindvoerder of met een machtiging van de kantonrechter over haar goederen beschikken (artikel 1:438 lid 2 BW). Tussen partijen is in geschil of de bewindvoerder toestemming heeft gegeven aan [eiseres01] om tegen betaling werkzaamheden te verrichten voor [persoon01] . De kantonrechter is van oordeel dat dit niet is gebleken.
2.5.
In de dagvaarding verwijst [eiseres01] ter onderbouwing van haar stelling dat zij toestemming had van de bewindvoerder naar productie 4. Productie 4 zijn verschillende machtigingen van [persoon01] aan [gemachtigde01] , onder andere om haar te vertegenwoordigen in de procedure over haar verblijfsvergunning. De kantonrechter stelt vast dat de (vorige) bewindvoerder die machtigingen niet heeft ondertekend. Daaruit blijkt dus geen toestemming van de bewindvoerder om [persoon01] te vertegenwoordigen, laat staan tegen betaling.
2.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres01] verwezen naar productie 1 bij de dagvaarding. Dat is een machtiging van 9 maart 2021 van [persoon01] aan [gemachtigde01] om haar belangen te behartigen met betrekking tot het beschermingsbewind en aanverwante zaken. Daarachter zit de bereidverklaring van de bewindvoerder om te worden benoemd tot opvolgend bewindvoerder van [persoon01] . Die machtiging gaat dus niet over de verblijfvergunningsprocedure van [persoon01] , waarop de factuur van 18 oktober 2022 betrekking heeft. Ook hieruit blijkt dus geen toestemming van de bewindvoerder.
2.7.
Als productie 15 heeft [eiseres01] Whatsappberichten overgelegd tussen [gemachtigde01] en de bewindvoerder vanaf 16 februari 2021. Overigens heeft [eiseres01] daarbij niet toegelicht uit welk bericht de toestemming van de bewindvoerder moet worden afgeleid. De eerste berichten lijken in ieder geval te gaan over het tekenen van een akkoordverklaring door [persoon01] voor het opvolgend bewindvoerderschap van de bewindvoerder. Daarna wordt gesproken over de verblijfsvergunningsprocedure van [persoon01] . Uit de whatsappberichten kan hoogstens worden afgeleid dat de bewindvoerder wist dat [gemachtigde01] werkzaamheden verrichtte voor de verblijfsvergunningsprocedure voor [persoon01] , maar daaruit blijkt niet dat de bewindvoerder ermee heeft ingestemd dat [gemachtigde01] dan wel [eiseres01] werkzaamheden tegen betaling verrichtte. Sterker nog, uit de Whatsappberichten blijkt expliciet dat de bewindvoerder daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Op 2 september 2021 vraagt [gemachtigde01] namelijk aan de bewindvoerder of zij een factuur kan betalen voor juridische ondersteuning van [persoon01] . Daarop reageert de bewindvoerder dat dat niet kan. Desondanks heeft [eiseres01] haar werkzaamheden voortgezet.
[eiseres01] wist dat [persoon01] onder bewind was gesteld
2.8.
[persoon01] is zonder toestemming van de bewindvoerder schulden aangegaan. Die schulden kunnen niet op de onder bewind staande goederen worden verhaald als [eiseres01] het bewind kende of behoorde te kennen (artikel 1:440 lid 1 BW). Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres01] bekend was met het bewind van [persoon01] . Dat blijkt ook duidelijk uit de machtiging van 9 maart 2021 en de Whatsappberichten die beide partijen hebben overgelegd. Bovendien was het bewind gepubliceerd in het CCBR.
Conclusie: de eis wordt afgewezen
2.9.
De conclusie is dat de schuld die voortkomt uit de overeenkomst tussen [eiseres01] en [persoon01] niet op de onder bewind staande goederen kan worden verhaald. De eis wordt, alleen al om deze reden, afgewezen. Dat [persoon01] op verzoek van [eiseres01] een schuldbekentenis heeft getekend, maakt de uitkomst niet anders. Zij kan namelijk ten opzichte van [eiseres01] geen geldige rechtshandelingen verrichten tijdens het bewind (artikel 1:439 lid 1 BW).
Proceskosten
2.10.
[eiseres01] moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van de bewindvoerder op € 847,50 aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten x € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 982,50. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.11.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten, die aan de kant van de bewindvoerder worden begroot op € 982,50;
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
49039