ECLI:NL:RBROT:2024:8811

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
FT RK 24/801 - FT RK 24/802 en FT RK 24/803 - FT RK 24/804
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering en huurachterstand

In deze zaak hebben verzoekers op 14 juni 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en artikel 287b, eerste lid, Fw, met het verzoek om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoekschrift aanvankelijk gepland op 17 juli 2024, maar dit is uitgesteld omdat verzoekers niet konden verschijnen. Uiteindelijk vond de zitting plaats op 31 juli 2024, waar verzoekers niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De verweerster, vertegenwoordigd door de heer M. Heeren, heeft de rechtbank van informatie voorzien over de huurachterstand van verzoekers. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers in de maanden mei, juni en juli 2024 huurachterstanden hebben opgelopen en dat de huur voor augustus 2024 ook niet is voldaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de lopende huurtermijnen kunnen worden voldaan, en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid voor verzoekers om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 7 augustus 2024
[verzoeker 1] en [verzoeker 2],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 14 juni 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 17 juni 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 17 juli 2024. Verzoekers hebben bij bericht van 16 juli 2024 laten weten op 17 juli 2024 niet aanwezig te kunnen zijn in verband met persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft de zaak daarom aangehouden. In haar brief van 17 juli 2024 heeft de rechtbank vervolgens de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 31 juli 2024.
Ter zitting van 31 juli 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • mevrouw L. Kleijn, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer mr. M. Heeren, werkzaam bij AGIN Timmersmans B.V., namens Acre B.V., statutair gevestigd te Amersfoort (hierna: verweerster).
Verzoekers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De heer Heeren heeft, namens verweerster, voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank stukken toegezonden.
De heer Heeren heeft, namens verweerster, de rechtbank op 6 augustus 2023 nader bericht.
Schuldhulpverlening heeft de rechtbank op 6 augustus 2023 nader bericht.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 12 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
[verzoeker 1] heeft inkomsten uit arbeid ter hoogte van ongeveer € 2.800,-. [verzoeker 2] ontvangt een Ziektewet-uitkering. Daarmee zijn er voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te voldoen. Verzoekers zijn inmiddels ook toegelaten tot schulddienstverlening. Daarnaast zal budgetbeheer worden opgestart. Budgetbeheer zal waarschijnlijk vanaf augustus 2024 effectief van start gaan. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard geen weet te hebben van een andere beschikbare woonruimte. Voor zover bekend zijn verzoekers nog bij elkaar. Daarnaast zijn verzoekers mogelijk niet op de hoogte van de huurverhoging per juli 2024.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. De huurachterstand is sinds het vonnis van de kantonrechter verder opgelopen. De huur van mei 2024 en juni 2024 is niet voldaan. De huur van juli 2024 is bovendien niet volledig voldaan. Verzoekers hebben de oude huurprijs overgemaakt. De huur van augustus was op de dag van de zitting ook nog niet voldaan. Verzoekers zouden voldoende inkomsten hebben om de lopende termijnen te betalen, maar verweerster heeft hiervan geen bewijs gezien. Bovendien rijst de vraag waarom verzoekers de huur niet (deels) betalen als zij voldoende inkomsten hebben. Verder merkt verweerster nog op dat verzoekers ook in het verleden al meermaals een huurachterstand hebben laten ontstaan. Verweerster heeft ook vernomen dat [verzoeker 2] mogelijk de woning zou verlaten en dat er andere woonruimte ter beschikking staat. In haar bericht van 6 augustus 2024 heeft verweerster de rechtbank laten weten nog geen betalingen te hebben ontvangen van verzoeksters.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 12 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers en een kopie van het exploot van 23 mei 2024 hebben overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 4 juni 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 12 april 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Ter zitting van 31 juli 2024 is gebleken dat verzoekers de lopende huur over augustus 2024 niet hebben voldaan. Ook hebben zij niet de gehele huur van de maand juli 2024 voldaan. De rechtbank heeft verzoekers in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken in te dienen, waaronder een betaalbewijs van de huur van augustus 2024. Verzoekers hebben hieraan niet voldaan. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoekers. Ondanks dat verzoekers behoorlijk zijn opgeroepen, zijn zij bovendien niet ter terechtzitting verschenen om het verzoek nader toe te lichten. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zullen verzoekers gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kunnen verzoekers te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.