ECLI:NL:RBROT:2024:8806

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
FT RK 24/675
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldregeling op basis van artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet. Verzoeker, die een schuldregeling had aangeboden aan zijn schuldeisers, heeft in totaal zesentwintig schuldeisers met een totale vordering van € 63.885,75. De aangeboden regeling voorzag in een betaling van 2,78% aan de preferente schuldeisers en 1,39% aan de concurrente schuldeisers. Tijdens de zitting op 31 juli 2024 werd duidelijk dat vijfentwintig schuldeisers instemden met de regeling, terwijl één schuldeiser, [schuldeiser 4], dit weigerde en het aangeboden bedrag te laag vond.

De rechtbank heeft de belangen van [schuldeiser 4] afgewogen tegen die van verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat het niet aannemelijk was dat het voorstel het maximaal haalbare was, vooral omdat verzoeker inmiddels een baan had gevonden en een hoger inkomen kon genereren dan eerder werd aangenomen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van [schuldeiser 4] zwaarder wogen dan die van verzoeker en de overige schuldeisers, en heeft daarom het verzoek om [schuldeiser 4] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 14 augustus 2024
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 28 mei 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een vijftal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], via AGIN Timmermans;
  • [schuldeiser 2];
  • [schuldeiser 3], via Yards Deurwaarders;
  • [schuldeiser 4] (hierna: [schuldeiser 4]);
  • [schuldeiser 5];
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 1] heeft voorafgaande aan de zitting, op 14 februari 2024, aangegeven geen vordering meer te hebben op verzoeker. Het verzoek ten aanzien van [schuldeiser 1] wordt derhalve als ingetrokken beschouwd.
[schuldeiser 2] heeft voorafgaande aan de zitting, op 2 april 2024, aangegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Het verzoek ten aanzien van [schuldeiser 2] wordt derhalve als ingetrokken beschouwd.
[schuldeiser 3] heeft voorafgaande aan de zitting, op 11 maart 2024, aangegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Het verzoek ten aanzien van [schuldeiser 3] wordt derhalve als ingetrokken beschouwd.
[schuldeiser 5] heeft voorafgaande aan de zitting, op 26 maart 2024, aangegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Het verzoek ten aanzien van [schuldeiser 5] wordt derhalve als ingetrokken beschouwd.
Ter zitting van 31 juli 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw E. Monteiro, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna te noemen: schuldhulpverlening).
De heer J. Stäbler, werkzaam bij de Bewindvoerster (hierna te noemen: beschermingsbewindvoerder) is ter zitting van 31 juli 2024 telefonisch gehoord.
[schuldeiser 4] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Schuldhulpverlening heeft op 9 augustus 2024 aanvullende stukken toegezonden.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zesentwintig schuldeisers, waarvan twee preferente schuldeisers met zes vorderingen en vierentwintig concurrente schuldeisers met achtentwintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van
€ 63.885,75 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 1 maart 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 2,78 % aan de preferente schuldeisers en 1,39 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn PW-uitkering. Verzoeker heeft vermoedelijk geen startkwalificaties voor de arbeidsmarkt en kan vanwege zijn (psychische) gezondheidsklachten betaald werk niet volhouden dan wel behouden. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Vijfentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 4] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 2.233,23 op verzoeker.

3.Het verweer

[schuldeiser 4] heeft in de contacten met schuldhulpverlening te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser 4] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 4] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 4] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Het aanbod betreft een saneringskrediet gebaseerd op de inkomsten uit een PW-uitkering van verzoeker ten tijde van de aangeboden regeling. Verzoeker heeft echter ter zitting toegelicht dat hij niet arbeidsongeschikt is en dat hij een sollicitatie heeft lopen, waar hij ongeveer € 2.200,- bruto per maand kan gaan verdienen. De rechtbank heeft daarom nadere stukken opgevraagd. Uit de op 9 augustus 2024 overgelegde stukken blijkt dat verzoeker per augustus 2024 een baan heeft. Hieruit blijkt dat hij € 13,68 (bruto) per uur gaat verdienen. Uit de overgelegde stukken blijkt niet hoeveel uur verzoeker per week gaat werken, maar de rechtbank kan uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet afleiden dat verzoeker niet in staat zou zijn om (minimaal) 36 uur per week te werken. De rechtbank kan dus niet zonder meer vaststellen dat de afloscapaciteit van verzoeker ten tijde van de aangeboden regeling het maximaal haalbare is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser 4] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser 4] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.