ECLI:NL:RBROT:2024:8802

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
FT RK 24/580 - FT RK 24/581
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met meerdere schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster, die te maken heeft met een schuldregeling. Verzoekster heeft op 14 mei 2024 een verzoek ingediend om een tweetal schuldeisers te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling, die voorziet in een betaling van 28,33% aan de preferente schuldeisers en 14,17% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster elf schuldeisers heeft, waarvan één preferente en tien concurrente, met een totale vordering van € 6.921,30. Tijdens de zitting op 31 juli 2024 is gebleken dat tien van de elf schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, terwijl één schuldeiser, [schuldeiser 1], dit heeft geweigerd.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van [schuldeiser 1]. Het belang van [schuldeiser 1] bij de weigering om in te stemmen met de regeling is vastgesteld als gering, aangezien hun vordering slechts 4,6% van de totale schuldenlast bedraagt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het voorstel is getoetst door de Kredietbank Rotterdam en goed gedocumenteerd is. Verzoekster heeft medische klachten en is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting, wat haar in staat stelt om de aangeboden regeling te voldoen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aangeboden regeling het maximaal haalbare is voor verzoekster en dat de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1]. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om [schuldeiser 1] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en [schuldeiser 1] veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 7 augustus 2024
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 14 mei 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1];
  • [schuldeiser 2] (hierna: [schuldeiser 2]);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 2] heeft voorafgaande aan de zitting te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 31 juli 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw J. Folugo, werkzaam bij Ornithos.EU B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw S. Ramlan en de heer R. Fiege, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening),
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift elf schuldeisers, waarvan één preferente en tien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 6.921,30 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 9 februari 2024 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 28,33 % aan de preferente schuldeisers en 14,17 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster is door de uitkeringsinstantie vrijgesteld van de sollicitatieverplichting. Deze vrijstelling loopt nog tot en met 9 september 2025. Verzoekster heeft medische klachten waardoor zij niet in staat is om te werken. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Tien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 321,66 op verzoekster, welke 4,6 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser 1] te kennen gegeven niet akkoord te gaan met het aanbod, omdat zij eerder al een keer akkoord zijn gegaan met een schuldregeling. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser 1] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser 1] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 4,6 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk tien van de elf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Zij heeft medische klachten, waardoor zij op dit moment niet in staat is om te werken. Verzoekster ontvangt inkomsten uit een Participatiewet-uitkering. Zij heeft een tijdelijke ontheffing van de arbeidsplicht, tot en met 9 september 2025. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 1] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 1] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 1] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.