In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster, die te maken heeft met een schuldregeling. Verzoekster heeft op 14 mei 2024 een verzoek ingediend om een tweetal schuldeisers te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling, die voorziet in een betaling van 28,33% aan de preferente schuldeisers en 14,17% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster elf schuldeisers heeft, waarvan één preferente en tien concurrente, met een totale vordering van € 6.921,30. Tijdens de zitting op 31 juli 2024 is gebleken dat tien van de elf schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, terwijl één schuldeiser, [schuldeiser 1], dit heeft geweigerd.
De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van [schuldeiser 1]. Het belang van [schuldeiser 1] bij de weigering om in te stemmen met de regeling is vastgesteld als gering, aangezien hun vordering slechts 4,6% van de totale schuldenlast bedraagt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het voorstel is getoetst door de Kredietbank Rotterdam en goed gedocumenteerd is. Verzoekster heeft medische klachten en is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting, wat haar in staat stelt om de aangeboden regeling te voldoen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aangeboden regeling het maximaal haalbare is voor verzoekster en dat de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1]. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om [schuldeiser 1] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en [schuldeiser 1] veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.