ECLI:NL:RBROT:2024:8800

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
10-097107-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met fietser en voetganger op zebrapad in Rotterdam

Op 3 september 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als fietser gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 11 februari 2022, waarbij de verdachte een voetganger aanreed op een voetgangersoversteekplaats. De verdachte, die met een snelheid van 25 tot 30 kilometer per uur reed, had onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat de voetganger de oversteekplaats zou gebruiken, aangezien deze niet zichtbaar was door geparkeerde voertuigen. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde feit, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, niet wettig en overtuigend was bewezen, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, wat gevaar op de weg veroorzaakte. De opgelegde straf bestond uit een geldboete van 500 euro, met de mogelijkheid van 10 dagen vervangende hechtenis. De benadeelde partij, de voetganger, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding opleverde. De rechtbank overwoog dat de schadevergoeding beter door de verzekeringsmaatschappij kon worden beoordeeld, gezien de complexiteit van de schadeclaim.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-097107-22
Datum uitspraak: 3 september 2024
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Vonnisvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1998,
verblijvende te [adres] , [postcode] [plaats] ( [land] ),
gemachtigd raadsman mr. M. de Boorder, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis.

4.Vrijspraak primair ten laste gelegde

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit, te weten overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), niet wettig en overtuigend is bewezen zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

5.Bewijswaardering subsidiair ten laste gelegde

Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte geen duidelijk verwijt te maken valt. De verdachte reed met een normale snelheid op zijn racefiets, was niet onder invloed of vermoeid, had een fiets die in orde was en kon, volledig buiten zijn schuld om, niet eerder zicht krijgen op het latere slachtoffer [slachtoffer] . De verdachte heeft toen hij het slachtoffer zag geremd, heeft geschreeuwd om te waarschuwen en is uitgeweken, maar kon het ongeval niet voorkomen. Hij moet dan ook vrijgesproken worden.
Beoordeling
De verdachte heeft op 11 februari 2022 als bestuurder van een fiets gereden op de Bergse Dorpstraat in Rotterdam. Op dat moment reed de verdachte rond de 25 tot 30 kilometer per uur. Op de weg bevond zich een voetgangersoversteekplaats. Gezien vanuit de rijrichting van de verdachte bevond zich aan de rechterzijde van de weg, meteen voor de voetgangers-oversteekplaats, een aantal parkeervakken waarin achter elkaar een aantal voertuigen geparkeerd stond. In het parkeervak het meest dichtbij de voetgangersoversteekplaats stond een bedrijfsbus. Het slachtoffer wilde, gezien vanuit de rijrichting van de verdachte, de voetgangersoversteekplaats als voetganger van rechts naar links oversteken. Toen hij (bijna) midden op de oversteekplaats was, werd hij door de verdachte aangereden. Hierdoor is het slachtoffer gevallen. De verdachte heeft het slachtoffer niet tijdig opgemerkt en heeft deze niet voor laten gaan op de voetgangersoversteekplaats.
Door aldus te handelen heeft de verdachte gevaar op de weg veroorzaakt als bedoeld in artikel 5 WVW. De verdachte heeft onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat iemand op de voetgangersoversteekplaats zou oversteken die hij door de ter plaatse geparkeerd staande auto’s niet kon zien toen hij de voetgangersoversteekplaats naderde.

6.Bewijsmiddelen en bewezenverklaring subsidiair tenlastegelegde

In bijlage II is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de voor het bewijs redengevende inhoud van wat hiervoor onder 5 is opgemerkt, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 11 februari 2022 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig (fiets), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Bergse Dorpsstraat,
zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar
- met het door hem bestuurde voertuig een voetgangersoversteekplaats is genaderd en
- niet tijdig heeft opgemerkt dat een voetganger, genaamd [slachtoffer] , doende was die Bergse Dorpsstraat over te steken en
- die [slachtoffer] niet voor heeft laten gaan en
-vervolgens op die voetgangersoversteekplaats met zijn fiets in botsing is gekomen met die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt door als bestuurder van een racefiets een overstekende voetganger van destijds 74 jaar oud op een zebrapad aan te rijden. Deze heeft hierdoor letsel – een hechtwond aan de wenkbrauw en een bloeding onder het harde hersenvlies – opgelopen en is in het ziekenhuis opgenomen geweest.
De verdachte is, voor zover bekend, niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
Het delict vond plaats in februari 2022. Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 23 maart 2022, toen de verdachte over het feit werd gehoord bij de politie. Tot aan dit vonnis is een periode van bijna 2,5 jaar verstreken. Die vertraging is niet aan de verdachte te wijten en de zaak had eerder behandeld moeten worden. De redelijke termijn is dan ook geschonden. Dit al worden gecompenseerd in de hoogte van de passend en geboden geachte geldboete. Alles afwegend acht de rechtbank een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden.

10.Benadeelde partij

Vordering
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] , bijgestaan door mr. S. Soeltan, advocaat te Amersfoort. De benadeelde partij vordert uiteindelijk een vergoeding van € 30.601,59 voor materiële schade en een vergoeding van € 17.000,= voor immateriële schade.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaard moet worden, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij slachtoffer is geworden van het bewezen verklaarde strafbare feit en daardoor schade heeft opgelopen. Uit de ingediende vordering en de toelichting op de terechtzitting is gebleken dat de verdachte direct per brief aansprakelijk is gesteld en dat de zaak loopt bij een Slowaakse verzekeraar. Sinds kort is er een nieuwe behandelaar bij het dossier betrokken die voortvarend te werk gaat. Er wordt spoedig uitsluitsel verwacht over de geclaimde schadevergoeding. In dit strafproces is de vordering zekerheidshalve ingediend.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de verzekerings-maatschappij op dit moment de aangewezen instantie is om de gevorderde schade te beoordelen. Daarbij speelt mee dat voor de rechtbank nu niet eenvoudig valt te bepalen welke schade een rechtstreeks gevolg van het ongeval is geweest en in hoeverre de eerdere gezondheidstoestand en de leeftijd van de benadeelde partij van invloed zijn (geweest) op het ontstane letsel en de verdere gevolgen die hij daarvan ondervindt. Daarnaast heeft de verdediging de gevorderde schade betwist en zijn bepaalde gevorderde posten onvoldoende onderbouwd. Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat een goede beoordeling van de schade meer aandacht en tijd vergt dan waar ruimte voor is in dit strafproces. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. De verdachte zal in het kader van deze strafzaak daarom niet worden veroordeeld om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de proceskosten van de verdachte veroordelen. Omdat niet is gebleken welke (afzonderlijke) kosten de verdachte heeft gemaakt ter verdediging van deze vordering, zullen de proceskosten aan de zijde van de verdachte worden begroot op nihil aan salaris voor zijn advocaat.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte het
primairten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte het
subsidiairten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 500,- (vijfhonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
10 dagen hechtenis;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer]
niet-ontvankelijkin zijn vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten, welke kosten tot op heden aan de zijde van de verdachte worden begroot op nihil aan salaris voor de advocaat van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bouter, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 september 2024.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 februari 2022 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Bergse Dorpsstraat,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar
- met het door hem bestuurde voertuig een voetgangersoversteekplaats is genaderd en/of
- zijn aandacht niet voortdurend op de weg en/of het verkeer en/of (overstekende) voetgangers vóór hem heeft gehouden en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij, verdachte, zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een voetganger, genaamd [slachtoffer] , doende was die Bergse Dorpsstraat over te steken en/of
- die [slachtoffer] niet voor heeft laten gaan en/of
- ( vervolgens) op die voetgangersoversteekplaats met zijn fiets in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] ten val is gekomen,
waardoor die [slachtoffer] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2022 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig (fiets), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Bergse Dorpsstraat,
zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar
- met het door hem bestuurde voertuig een voetgangersoversteekplaats is genaderd en/of
- zijn aandacht niet voortdurend op de weg en/of het verkeer en/of (overstekende) voetgangers vóór hem heeft gehouden en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij, verdachte, zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een voetganger, genaamd [slachtoffer] , doende was die Bergse Dorpsstraat over te steken en/of
- die [slachtoffer] niet voor heeft laten gaan en/of
-(vervolgens) op die voetgangersoversteekplaats met zijn fiets in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen;