ECLI:NL:RBROT:2024:8799

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
10-193865-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor roekeloos rijgedrag met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2003, die op 16 juli 2022 in Capelle aan den IJssel een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van tussen de 105 en 122 km/u op een kruising, waar de maximumsnelheid 50 km/u was, en negeerde een rood verkeerslicht. Hierdoor botste hij met een andere auto, bestuurd door het slachtoffer, die als gevolg van de aanrijding overleed. De rechtbank kwalificeert het rijgedrag van de verdachte als roekeloos, wat leidt tot een veroordeling op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die spijt betuigde en psychologische hulp had gezocht na het ongeval. De uitspraak benadrukt de zware gevolgen van roekeloos rijgedrag en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-193865-22
Datum uitspraak: 3 september 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Verhoeven-Ivankovic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het ten laste gelegde feitelijk handelen van de verdachte. Er is echter geen sprake van roekeloosheid. De officier van justitie interpreteert de artikelen 175 en 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) verkeerd. Roekeloosheid is bedoeld voor uitzonderingsgevallen waarin niet – zoals in dit geval – een kort moment zeer gevaarlijk is gereden, maar voor situaties waarbij het gevaarlijke rijgedrag langere tijd heeft geduurd.
4.2.
Beoordeling
Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende.
In de middag van 16 juli 2022 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op het kruispunt van de Hoofdweg met de Schollevaartsedreef in Capelle aan den IJssel tussen een door de verdachte bestuurde personenauto (Jaguar F-Pace) en een personenauto (Skoda Octavia) die werd bestuurd door [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer). De verdachte reed met de Jaguar op de Hoofdweg in de richting van het kruispunt. De voor de verdachte geldende maximaal toegestane snelheid ter plaatse was 50 kilometer per uur. De verdachte reed met de Jaguar op de Hoofdweg tussen de 105 en 122 kilometer per uur. Vijf seconden voor het ongeval reed hij 105 km/u, 1 seconde vóór het ongeval 121 km/u en werd het gaspedaal 100% bediend en 0,5 seconden voor het ongeval was zijn snelheid 122 km/u.
De verdachte reed met die hoge snelheid door het voor hem rood uitstralende verkeerslicht. Het verkeerslicht stond al minimaal 2,5 seconden op rood toen de verdachte het verkeerslicht passeerde.
Inmiddels was de Skoda Octavia waar het slachtoffer als bestuurder in reed – gezien vanuit de rijrichting van de verdachte – van rechts de kruising op gereden. Hij had kort daarvoor staan wachten bij het verkeerslicht op de Schollevaartsedreef en had net groen licht gekregen om het kruispunt op te mogen rijden. Er is vervolgens op de kruising een botsing ontstaan tussen de beide auto’s. Het slachtoffer heeft daardoor letsel opgelopen waardoor hij is overleden.
Het primair ten laste gelegde: artikel 6 WVW & roekeloosheid
De rechtbank is van oordeel dat gelet op genoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het verkeersgedrag van de verdachte het ongeval heeft veroorzaakt. De vraag is vervolgens van welke vorm van schuld sprake is.
Met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat om roekeloosheid aan te nemen het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook moet voldoen aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Dat is het geval als de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) dat opzettelijk heeft gedaan en (d) dat daardoor gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) schending verkeersregels
De verdachte heeft de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur met meer dan 70 kilometer per uur overschreden en is met die snelheid door het voor hem rood uitstralende verkeerslicht de kruising opgereden waar het ongeval heeft plaats gehad.
Dit zijn gedragingen die in artikel 5a, eerste lid, onder g en i, WVW met zoveel woorden zijn genoemd als verkeersgedragingen waarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
b) in ernstige mate
De snelheidsoverschrijding door de verdachte is zeer groot, meer dan twee keer zo hoog als toegestaan, terwijl hij ook nog gas bijgaf, en met die snelheid door het rode verkeerslicht de kruising is opgereden. Het was midden op de dag en de kruising is een kruising waar dan meestal – zoals ook ten tijde van de aanrijding – veel verkeer is. Dit alles maakt dat de verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.
c) opzettelijk
Vereist is dat het opzet van de verdachte zowel gericht moet zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in
ernstigemate schenden van die regels.
De verdachte heeft de ter plaatse geldende maximum snelheid in zeer aanzienlijke mate overschreden en is ook steeds harder gaan rijden.
Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij zich niet beter kan herinneren dan dat het verkeerslicht op oranje stond, is de rechtbank van oordeel dat ook het opzet op het door rood rijden vast staat omdat is gebleken dat het verkeerslicht al minimaal 2,5 seconden op rood stond. Dat is meer dan een enkel moment en de verdachte kan dit niet gemist hebben.
Er is daarom niet alleen sprake van schending van de verkeersregels maar ook het in ernstige mate schenden hiervan.
d) gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat de verdachte een aanrijding heeft veroorzaakt waarbij het slachtoffer is komen te overlijden. Door het handelen van de verdachte was dan ook gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, ook kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. De rechtbank concludeert dat daarmee sprake is van de zwaarste vorm van schuld, te weten roekeloosheid.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de voor het bewijs redengevende inhoud van wat hiervoor is opgemerkt, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 16 juli 2022 te Capelle aan den IJssel als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Hoofdweg en de kruising gevormd door die Hoofdweg met de Schollevaartsedreef,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-op die Hoofdweg met snelheden gelegen tussen 105 en 122 km/u heeft gereden,
zijndemet een veel hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u heeft gereden en
-vóór het oprijden van meergenoemde kruising extra gas heeft bijgegeven en
-in strijd met een - inmiddels 2,5 seconden - rood licht uitstralend verkeerslicht die kruising met een snelheid van ongeveer 122 km/u is opgereden en-aldus rijdende zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en
-niet heeft opgemerkt dat de bestuurder van een personenauto, genaamd [slachtoffer] , die kruising inmiddels was opgereden toen het verkeerslicht voor hem op groen was gegaan en die [slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en
-vervolgensop die kruising in botsing is gekomen met
de personenauto vandie [slachtoffer] ,
waardoor die [slachtoffer] werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto door roekeloos rijgedrag een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Hij is met zeer hoge snelheid, meer dan twee keer zo hoog als toegestaan, terwijl hij gas bijgaf door het rode verkeerslicht een kruising opgereden. Hij is daardoor in botsing gekomen met de auto van het slachtoffer waardoor het slachtoffer ter plaatse is komen te overlijden. De verdachte had haast in verband met een afspraak bij de kapper.
De verdachte heeft door dit verkeersgedrag laten zien dat hij zicht totaal niet lijkt te hebben bekommerd om de gevolgen van zijn verkeersgedrag.
Het slachtoffer was destijds 34 jaar oud en bevond zich dus nog in de bloei van zijn leven. Door toedoen van de verdachte is hem zijn leven ontnomen. Tevens heeft de verdachte met zijn handelen diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Het verlies en gemis van hun geliefde zoon en broer grijpt diep in hun levens in. Dit blijkt uit de verklaringen op de terechtzitting van de broer en vader van het slachtoffer. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf die pijn en dit verdriet kan wegnemen.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 juli 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De verdachte is thuiswonend, heeft zijn opleiding in het jaar na het ongeval niet kunnen volgen, heeft zich de gevolgen van het ongeval erg aangetrokken en hiervoor psychologische hulp gehad. Hij lijkt welgemeende spijt te hebben van wat hij heeft gedaan.
Ook wordt in strafmatigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat het ongeval ruim twee jaar geleden plaatsvond en dat de redelijke termijn voor berechting is overschreden.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf. Bij de keuze voor deze strafsoort en de bepaling van de duur daarvan is ook gelet op straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Daarnaast wordt als bijkomende straf een ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden geacht.
Hoewel de rechtbank oog heeft voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zich realiseert dat een gevangenisstraf zwaar voor hem zal zijn en opnieuw zal leiden tot vertraging van zijn studie, is een gevangenisstraf onontkoombaar.
De verdediging heeft verzocht – in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf – een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarmee wordt echter onvoldoende recht gedaan aan de aard en ernstige gevolgen van het feit. Een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf passen daar niet bij. De rechtbank zal wel een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen..
Alles afwegend wordt de eis van de officier van justitie gevolgd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
de tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft dat hij zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
3 (drie) jaren;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. I. Bouter en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te onderteken.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 juli 2022 te Capelle aan den IJssel als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg(en), de Hoofdweg en de kruising gevormd door die Hoofdweg met de Schollevaartsedreef, althans op één van deze wegen,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-op die Hoofdweg met snelheden gelegen tussen 105 en 122 km/u heeft gereden, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u heeft gereden en/of
-met een aanzienlijk snelheidsverschil ten opzichte van het overige verkeer bij nadering van bovengenoemde kruising voertuigen (links en rechts) heeft ingehaald en/of
-vóór het oprijden van meergenoemde kruising (extra) gas heeft bijgegeven en/of
-in strijd met een - inmiddels 2,5 seconden - rood licht uitstralend verkeerslicht die kruising met een snelheid van ongeveer 122 km/u is opgereden en/of
-(aldus rijdende) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-niet heeft opgemerkt dat de bestuurder van een personenauto, genaamd [slachtoffer] , die kruising (inmiddels) was opgereden toen het verkeerslicht voor hem op groen was gegaan en/of die [slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en/of
-(vervolgens) op die kruising in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer] ,
waardoor die [slachtoffer] werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juli 2022 te Capelle aan den IJssel als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg(en), de Hoofdweg en de kruising gevormd door die Hoofdweg met de Schollevaartsedreef, althans op één van deze wegen, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg/wegen werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-op die Hoofdweg met snelheden gelegen tussen 105 en 122 km/u heeft gereden, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u heeft gereden en/of
-met een aanzienlijk snelheidsverschil ten opzichte van het overige verkeer bij nadering van bovengenoemde kruising voertuigen (links en rechts) heeft ingehaald en/of
-vóór het oprijden van meergenoemde kruising (extra) gas heeft bijgegeven en/of
-in strijd met een - inmiddels 2,5 seconden - rood licht uitstralend verkeerslicht die kruising met een snelheid van ongeveer 122 km/u is opgereden en/of
-(aldus rijdende) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-niet heeft opgemerkt dat de bestuurder van een personenauto, genaamd [slachtoffer] , die kruising (inmiddels) was opgereden toen het verkeerslicht voor hem op groen was gegaan en/of die [slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en/of
-(vervolgens) op die kruising in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer] ;