ECLI:NL:RBROT:2024:8797

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
FT RK 24/519 - FT RK 24/520
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldsaneringsregeling met een schuldeiser die weigert in te stemmen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker, die kampt met een aanzienlijke schuldenlast. Verzoeker heeft een voorstel gedaan voor een schuldregeling aan zijn schuldeisers, waarbij hij 26,12% aan de preferente schuldeisers en 13,06% aan de concurrente schuldeisers aanbiedt. Dit voorstel is gebaseerd op zijn huidige financiële situatie, waarin hij een WW-uitkering ontvangt en niet in staat is om te werken vanwege een medische aandoening. Tijdens de zitting op 31 juli 2024 is gebleken dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord gaat met het voorstel, met uitzondering van één schuldeiser die zich verzet tegen de regeling. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van de schuldeiser die weigert in te stemmen. De rechtbank concludeert dat de aangeboden regeling het maximaal haalbare is voor verzoeker en dat de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de schuldeiser die zich verzet. De rechtbank heeft daarom het verzoek om de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de schuldeiser veroordeeld in de kosten van de procedure. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 7 augustus 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 3 mei 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser] ;
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 31 juli 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw S. Ramlan en de heer R. Fiege, beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • [naam], namens [schuldeiser] ,
Verzoeker heeft ter zitting nadere stukken aan de rechtbank overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift vierentwintig schuldeisers, waarvan twee preferente schuldeisers en tweeëntwintig concurrente schuldeisers met zevenentwintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben volgens het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in totaal een bedrag van € 45.338,85 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 5 februari 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 26,12% aan de preferente schuldeisers en 13,06% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Ten tijde van de aanbiedingsbrief van 5 februari 2024 betrof de schuldenlast € 44.233,03.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn WW-uitkering. Verzoeker heeft verklaard op dit moment nog niet te kunnen werken. Hij is nog aan het revalideren van een gebroken schouder. Verzoeker is evenwel gemotiveerd om weer aan het werk te gaan, zodra zijn gezondheid dat toelaat. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan. Schuldhulpverlening heeft ter zitting nog aangevoerd dat een betaalregeling met [schuldeiser] niet mogelijk is, omdat de schuldeisers gelijk behandeld moeten worden. Ook niet indien sprake is van een lopende (huur)overeenkomst. Bij – bijvoorbeeld – een vordering van een verhuurder van een woning is dat ook niet het geval.
Drieentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 1.428,79 op verzoeker, welke 3,2% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser] te kennen gegeven dat zij niet akkoord gaan met de aangeboden regeling omdat verzoeker nog apparatuur van haar in zijn bezit heeft. Ter zitting heeft [schuldeiser] aanvullend gesteld dat verzoeker meerdere apparaten van haar nog in bezit heeft. Ondanks het feit dat de lopende betaalverplichtingen worden voldaan, wordt er niet afgelost op de betaalachterstand. Normaalgesproken wordt bij een betaalachterstand van drie maanden de overeenkomst ontbonden en worden de spullen opgehaald, dat is hier niet gebeurd. Er is nog sprake van een lopende overeenkomst. [schuldeiser] staat er evenwel voor open om een betaalregeling af te sluiten met verzoeker.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 3,2 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk drieëntwintig van de vierentwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker ontvangt thans een WW-uitkering. Gegeven de medische stukken en ter zitting geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat werken op dit moment niet haalbaar is voor verzoeker. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende periode nog geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen. Verzoeker is evenwel gemotiveerd om, zodra hij daartoe lichamelijk in staat is, weer te gaan werken. Er is gekozen voor een prognose akkoord, waarbij een eventuele toename in inkomen nog ten goede zal komen aan de schuldeisers.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.