ECLI:NL:RBROT:2024:8783

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
10-143878-24/ TUL: 22-000725-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen in de openbare ruimte met DNA-bewijs

Op 8 augustus 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 januari 2024 in Rotterdam werd aangehouden met een geladen vuurwapen in een auto. De rechtbank oordeelde dat het DNA van de verdachte op het vuurwapen was aangetroffen, wat de verdachte niet kon ontkennen. De verdediging stelde dat het DNA via secundaire overdracht op het wapen was gekomen, maar de rechtbank achtte dit niet aannemelijk. De verdachte had zich in de auto bevonden met twee andere personen, maar er was geen bewijs dat het vuurwapen aan hen toebehoorde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en dat hij feitelijke beschikkingsmacht had over het wapen. De rechtbank verklaarde het ten laste gelegde feit bewezen en legde een gevangenisstraf van 9 maanden op, met aftrek van voorarrest. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet op de hoogte was van deze veroordeling. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10-143878-24
Parketnummer TUL: 22-000725-22
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. Z. Badrane, waarnemend voor mr. G.A.J. Purperhart, beiden advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.I.E. de Graaff heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit (vuurwapenbezit);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest;
  • niet-ontvankelijkheid van de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf voorwaardelijk opgelegd in het vonnis met parketnummer 22-000725-22.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Er kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van het in de auto aanwezige vuurwapen of dat hij hierover de feitelijke beschikkingsmacht had.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat op basis van het dossier en dat wat ter zitting is verklaard uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 6 januari 2024 bevonden de verdachte en twee andere personen zich in een personenauto in Rotterdam. De verdachte bevond zich als enige op de achterbank. De andere twee personen bevonden zich op de bestuurdersstoel en de bijrijdersstoel. Tijdens een controle van de auto is een pistool met bijpassende munitie gevonden in de opbergzak aan de achterzijde van de bijrijdersstoel. Op een door de politie gemaakte foto (nr. 1) is waar te nemen dat het gaat om een open opbergzak waarin het vuurwapen zonder belemmering zichtbaar is, zoals de betrokken verbalisant heeft verklaard. Na het aantreffen van het vuurwapen heeft een van de verbalisanten ter plekke de verdachte tweemaal horen zeggen: “Kanker zooi, sorry mannen.” Op de ruwe delen en de trekker van het vuurwapen is DNA aangetroffen waarvan de kans klein is dat dit niet van de verdachte is. Op het vuurwapen zijn meer mengsporen aangetroffen, maar daarin is geen DNA aangetroffen dat te matchen valt met het DNA van een van de andere inzittenden in de auto. De andere inzittenden hebben verklaard dat het vuurwapen niet van hen is en dat zij ook niet wisten dat het vuurwapen zich in de auto bevond. De inzittenden hebben verklaard dat zij op het moment van de controle nog niet lang met zijn drieën in de auto zaten.
Er is DNA aangetroffen op de ruwe delen en de trekker van het vuurwapen waarvan zeer waarschijnlijk is dat dit van de verdachte is. Het verweer van de verdediging dat aan het DNA-rapport niet voldoende bewijswaarde kan worden toegekend, omdat er geen berekeningen van de bewijswaarde zijn uitgevoerd, wordt verworpen. De verdediging miskent dat er met betrekking tot de sporen op de ruwe delen en de trekker wel een – zeer hoge – bewijswaarde is berekend. Voor de andere (meng)sporen geldt dat in het rapport is aangegeven dat daarin DNA is aangetroffen dat wel met het DNA van de verdachte overeenkomt, maar niet met het DNA van de andere inzittenden. Dat aan deze mengsporen verder geen bewijswaarde mag worden toegekend zonder nader onderzoek, doet niet af aan de bewijswaarde van het eerstgenoemde spoor. Voorts dragen de constateringen met betrekking tot de andere sporen er wel aan bij dat de rechtbank een mogelijk alternatief scenario waarin één van de andere inzittenden verantwoordelijk is geweest voor de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie, uitsluit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit aannemelijk is geworden dat het DNA van de verdachte op het vuurwapen is gekomen zonder dat de verdachte hiervan op de hoogte was. Het door de verdediging gevoerde verweer dat het DNA van de verdachte via een secundaire, dus onbedoelde overdracht op het vuurwapen terecht is gekomen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit het dossier komt niet naar voren dat er in de nabijheid van het vuurwapen andere voorwerpen zijn aangetroffen die aan de verdachte toebehoorden, zoals bijvoorbeeld de bankpassen van verdachte waarvan hij stelt dat die verspreid in de auto zouden hebben gelegen. De rechtbank stelt vast dat het procesdossier over deze bankpassen verder niets zegt. Verder is een feit van algemene bekendheid dat de kans dat secundaire overdracht van DNA optreedt zeer afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van de situatie. Gesteld noch gebleken is dat de specifieke omstandigheden gunstig zijn geweest voor het optreden van secundaire overdracht. De rechtbank gaat daarom uit van rechtstreekse overdracht en dus dat de verdachte het vuurwapen heeft vast gehad.
De rechtbank is voorts van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen. Dit oordeel baseert de rechtbank mede op de verklaring van de verbalisant dat hij de verdachte tweemaal hoort zeggen: “Kanker zooi, sorry mannen”. Naar het oordeel van de rechtbank erkende de verdachte daarmee ter plekke zijn verantwoordelijkheid – en dus ook wetenschap – voor de aanwezigheid van het geladen vuurwapen. Het verweer van de verdediging dat de waarneming van de verbalisant niet klopt en dat de verdachte op dat moment aan het bellen was en eigenlijk iets anders zei (tegen degene aan de telefoon), wordt verworpen. Uit geen van de stukken of anderszins is gebleken dat de verdachte op dat moment aan het bellen was. Wel is duidelijk dat de verdachte op dat moment door de verbalisant onder controle gehouden werd, terwijl de auto werd doorzocht. Zonder aanwijzingen voor het tegendeel gaat de rechtbank ervanuit dat de politie de verdachte op dat moment uit veiligheidsoverweging niet laat bellen.
Zoals benoemd lag het vuurwapen in de opbergzak van de stoel waar de verdachte pal achter/naast zat, waardoor hij hier makkelijk bij kon en hij zodoende de feitelijke beschikkingsmacht had over het vuurwapen.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de verdachte op 6 januari 2024 een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. Het ten laste gelegde feit wordt bewezen verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
hij op 6 januari 2024 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, van het merk Zoraki 906, kaliber 7.65 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en bijbehorende munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten: drie kogelpatronen, kaliber 7.65 mm, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
De eendaadse samenloop van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een schietklaar pistool voorhanden gehad in een auto op de openbare weg. Ongecontroleerd wapenbezit vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en brengt sterke gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee. Vuurwapens worden niet alleen gebruikt om ernstige misdrijven mee te plegen, maar worden ook steeds vaker gebruikt om ruzies te beslechten, waarbij regelmatig (dodelijke) slachtoffers vallen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen is veroordeeld voor het voorhanden hebben van vuurwapens en/of munitie. Deze veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om wederom een soortgelijk strafbaar feit te begaan.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De richtlijn voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in de openbare ruimte is een gevangenisstraf van 8 maanden. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank echter rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vuurwapenbezit en het gegeven dat het vuurwapen schietklaar was. De verdachte heeft ter zitting ook geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor het voorhanden hebben van het vuurwapen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, conform de eis van de officier van justitie, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van 11 januari 2023, gewezen door het gerechtshof Den Haag, is de verdachte veroordeeld tot – voor zover van belang – een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 19 augustus 2023.
8.2.
Beoordeling
Het arrest van het gerechtshof is bij verstek gewezen. Hoewel uit het dossier blijkt dat er een brief met daarin een kennisgeving van de voorwaardelijke veroordeling naar het huisadres van de verdachte is gestuurd, kan niet met zekerheid gesteld worden dat de verdachte deze brief ook heeft ontvangen, nu een akte betekening ontbreekt. De wet stelt in dit geval de eis dat deze kennisgeving aan de verdachte wordt betekend. De verdachte heeft daarnaast ter zitting verklaard dat hij pas na zijn aanhouding voor het onderhavige feit op de hoogte is gebracht van deze voorwaardelijke veroordeling. Al met al kan niet worden vastgesteld dat de verdachte voorafgaand aan de pleegdatum van het onderhavige feit zich bewust was van de voorwaardelijke veroordeling. De rechtbank is daarom van oordeel dat het openbaar ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging van de bij arrest van 11 januari 2023 door het gerechtshof Den Haag opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. K.Th. van Barneveld, voorzitter,
en mrs. M. van Kuilenburg en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 8 augustus 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 6 januari 2024 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te
weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een
pistool, van het merk Zoraki 906, kaliber 7.65 mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of (bijbehorende) munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en
munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III
te weten:
drie, althans een of meerdere, kogelpatronen, kaliber 7.65 mm,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )