ECLI:NL:RBROT:2024:8781

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
10-145925-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het medeplegen voorhanden hebben van een geladen vuurwapen in het uitgaanscentrum van Rotterdam

Op 8 augustus 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen in het uitgaanscentrum van Rotterdam. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken. De zaak draaide om de vraag of de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het vuurwapen, dat door zijn medeverdachte was meegenomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medeverdachte op 28 april 2024 betrokken was bij een ruzie in het uitgaanscentrum en vervolgens het vuurwapen uit de auto haalde. De verdachte, die op dat moment in de auto zat met een derde persoon, heeft ontkend dat hij op enig moment op de hoogte was van het vuurwapen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte in overweging genomen, evenals de camerabeelden die de gebeurtenissen rondom de auto vastlegden.

De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is om vast te stellen dat de verdachte bewust was van het vuurwapen. De afstand tussen de verdachte en de medeverdachte op het moment dat het vuurwapen werd gepakt, en het gebrek aan bewijs dat de verdachte het vuurwapen daadwerkelijk heeft gezien, leiden tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10-145925-24
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
raadsvrouw mr. M.F.A. van Pelt, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.I.E. de Graaff heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit (medeplegen vuurwapenbezit);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte dient veroordeeld te worden voor het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De medeverdachte heeft bekend dat het vuurwapen van hem was. In tegendeel tot hetgeen is betoogd door de verdediging, was ook de verdachte bewust van de aanwezigheid van het vuurwapen en had hij hierover ook voldoende beschikkingsmacht. Om deze redenen is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte.
4.1.2.
Beoordeling
Op 28 april 2024 is de medeverdachte (de tweelingbroer van de verdachte) in het uitgaanscentrum van Rotterdam. De medeverdachte krijgt hier ruzie met een groep mannen, waarbij over en weer wordt geduwd en getrokken. Kort na deze ruzie belt de medeverdachte de verdachte die op een nabije locatie met nog een derde persoon in een auto zit. Zij waren die avond samen uit geweest. De verdachte en de derde persoon waren op een eerder moment al naar de auto teruggekeerd. De verdachte, tevens bestuurder van deze auto, rijdt vervolgens naar de medeverdachte toe en parkeert de auto aan het einde van een zijstraat van het uitgaanscentrum. De medeverdachte loopt naar de auto toe, doet het portier van de bestuurder open, en buigt zijn bovenlichaam de auto in om een vuurwapen te pakken. De medeverdachte heeft verklaard dat hij dit vuurwapen onder de mat aan de bijrijderskant verstopt had. Hierna vertrekt de medeverdachte weer lopend richting het uitgaanscentrum, waarop de verdachte en de derde persoon de auto verlaten en op enige afstand achter hem aanlopen. De medeverdachte, met het vuurwapen in zijn jaszak, loopt door het uitgaanscentrum, op zoek naar de mannen waar hij zojuist ruzie mee heeft gehad. Wanneer de medeverdachte de mannen niet kan vinden, loopt hij terug richting de auto. Onderweg hiernaartoe ziet een getuige dat de medeverdachte het vuurwapen uit zijn jaszak pakt. De getuige verklaart dat hij zag en hoorde dat de medeverdachte het vuurwapen doorlaadde. De verdachte en de derde persoon lopen op dit moment nog steeds op een afstand achter de medeverdachte aan. Bij de auto aangekomen stapt de medeverdachte aan de bijrijderskant de auto in. Kort hierna komen de verdachte en de derde persoon ook aan bij de auto. De verdachte stapt aan de bestuurderszijde in en de derde persoon neemt plaats achterin in de auto, waarna de auto wegrijdt. De eerdere getuige had inmiddels melding gemaakt van hetgeen hij gezien had, waarna de inzittenden van de auto kort na het wegrijden werden aangehouden. In een verborgen ruimte onder de middenconsole wordt een geladen vuurwapen gevonden met daarin vier bijbehorende patronen.
De medeverdachte heeft bekend dat het vuurwapen van hem is en dat hij dit vuurwapen bij zich had gedurende de nacht van 28 april 2024. Vanaf het eerste moment hebben de verdachte en de medeverdachte ontkend dat ook de verdachte op enig moment op de hoogte was van de aanwezigheid van het vuurwapen. De derde persoon heeft, kort gezegd, verklaard dat hij niets heeft gezien. In het dossier zijn camerabeelden aanwezig die grotendeels overeenkomen met de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte. Wat deze camerabeelden echter niet laten zien is wat er zich in de auto heeft afgespeeld, en waar in de auto het wapen zich bevond. In tegendeel tot hetgeen is betoogd door de officier van justitie, kan de rechtbank daarom niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte heeft gezien dat de medeverdachte het vuurwapen uit de auto heeft gepakt of dat de medeverdachte het vuurwapen in de verborgen ruimte onder de middenconsole heeft verstopt. Gelet op de afstand tussen de verdachte en de medeverdachte op het moment dat de medeverdachte met het vuurwapen in het uitgaanscentrum liep en het vuurwapen uit zijn jaszak pakte en volgens de getuige doorlaadde, kan de rechtbank ook niet met zekerheid vaststellen dat de verdachte toen het vuurwapen heeft gezien. Een en ander doet de rechtbank concluderen dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte in meer of mindere mate bewust was van het vuurwapen, waardoor geen sprake kan zijn van het voorhanden hebben van het betrokken vuurwapen in de zin van artikel 26 van de Wet wapens en munitie.
Het ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

5.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. K.Th. van Barneveld, voorzitter,
en mrs. C. Sikkel en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 8 augustus 2024.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 april 2024 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te
weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van
een pistool, van het merk Glock 48, kaliber 9 mm
en/of
(bijbehorende) munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te
weten 4, althans een of meerdere, kogelpatronen, kaliber 9 mm,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )