Op 8 augustus 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen in het uitgaanscentrum van Rotterdam. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken. De zaak draaide om de vraag of de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het vuurwapen, dat door zijn medeverdachte was meegenomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de medeverdachte op 28 april 2024 betrokken was bij een ruzie in het uitgaanscentrum en vervolgens het vuurwapen uit de auto haalde. De verdachte, die op dat moment in de auto zat met een derde persoon, heeft ontkend dat hij op enig moment op de hoogte was van het vuurwapen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte in overweging genomen, evenals de camerabeelden die de gebeurtenissen rondom de auto vastlegden.
De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is om vast te stellen dat de verdachte bewust was van het vuurwapen. De afstand tussen de verdachte en de medeverdachte op het moment dat het vuurwapen werd gepakt, en het gebrek aan bewijs dat de verdachte het vuurwapen daadwerkelijk heeft gezien, leiden tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging.