ECLI:NL:RBROT:2024:8778

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
10-145885-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen in het uitgaanscentrum van Rotterdam met vrijspraak van medeplegen

Op 8 augustus 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen in het uitgaanscentrum van Rotterdam. De verdachte heeft bekend dat het vuurwapen van hem was, maar de rechtbank sprak hem vrij van het medeplegen van het voorhanden hebben van het vuurwapen door de medeverdachte. De rechtbank concludeerde dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de medeverdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het vuurwapen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, voor het voorhanden hebben van het vuurwapen. De rechtbank overwoog dat het handelen van de verdachte, die dronken en boos met een schietklaar pistool het uitgaansgebied betrad, levensgevaarlijk was en een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van anderen met zich meebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke impact van vuurwapenbezit en de noodzaak van strenge straffen voor dergelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10-145885-24
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsvrouw mr. M.F.A. van Pelt, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.I.E. de Graaff heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit (medeplegen vuurwapenbezit);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte dient veroordeeld te worden voor het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte heeft bekend dat het vuurwapen van hem was. In tegendeel tot hetgeen is betoogd door de verdediging, was ook de medeverdachte bewust van de aanwezigheid van het vuurwapen en had de medeverdachte hierover ook voldoende beschikkingsmacht. Om deze redenen is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte.
4.1.2.
Beoordeling
Op 28 april 2024 is de verdachte in het uitgaanscentrum van Rotterdam. De verdachte krijgt hier ruzie met een groep mannen, waarbij over en weer wordt geduwd en getrokken. Kort na deze ruzie belt de verdachte de medeverdachte (zijn tweelingbroer) die op een nabije locatie met nog een derde persoon in een auto zit. Zij waren eerder die avond samen uit geweest. De medeverdachte en de derde persoon waren op een eerder moment al naar de auto teruggekeerd. De medeverdachte, tevens bestuurder van deze auto, rijdt vervolgens naar de verdachte toe en parkeert de auto aan het einde van een zijstraat van het uitgaanscentrum. De verdachte loopt naar de auto toe, doet het portier van de bestuurder open, en buigt zijn bovenlichaam de auto in om een vuurwapen te pakken. De verdachte heeft verklaard dat hij dit vuurwapen onder de mat aan de bijrijderskant verstopt had. Hierna vertrekt de verdachte weer lopend richting het uitgaanscentrum, waarop de medeverdachte en de derde persoon de auto verlaten en op enige afstand achter hem aanlopen. De verdachte, met het vuurwapen in zijn jaszak, loopt door het uitgaanscentrum, op zoek naar de mannen waar hij zojuist ruzie mee heeft gehad. Wanneer de verdachte de mannen niet kan vinden, loopt hij terug richting de auto. Onderweg hiernaartoe ziet een getuige dat de verdachte het vuurwapen uit zijn jaszak pakt. De getuige verklaart dat hij zag en hoorde dat de verdachte het vuurwapen doorlaadde. De medeverdachte en de derde persoon lopen op dit moment nog steeds op een afstand achter de verdachte aan. Bij de auto aangekomen stapt de verdachte vervolgens aan de bijrijderskant de auto in. Kort hierna komen de medeverdachte en de derde persoon ook aan bij de auto. De medeverdachte stapt aan de bestuurderszijde in en de derde persoon stapt als passagier achterin in de auto, waarna de auto wegrijdt. De eerdere getuige had inmiddels melding gemaakt van hetgeen hij gezien had, waarna de inzittenden van de auto kort na het wegrijden werden aangehouden. In een verborgen ruimte onder de middenconsole wordt een geladen vuurwapen gevonden met daarin vier bijbehorende patronen.
De verdachte heeft bekend dat het vuurwapen van hem is en dat hij dit vuurwapen bij zich had gedurende de nacht van 28 april 2024. Vanaf het eerste moment hebben de verdachte en de medeverdachte ontkend dat ook de medeverdachte op enig moment op de hoogte was van de aanwezigheid van het vuurwapen. De derde persoon heeft, kort gezegd, verklaard dat hij niets heeft gezien. In het dossier zijn camerabeelden aanwezig die grotendeels overeenkomen met de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte. Wat deze camerabeelden echter niet laten zien is wat er zich in de auto heeft afgespeeld, en waar in de auto het wapen zich bevond. In tegendeel tot hetgeen is betoogd door de officier van justitie, kan de rechtbank daarom niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de medeverdachte heeft gezien dat de verdachte het vuurwapen uit de auto heeft gepakt of dat de verdachte het vuurwapen in de verborgen ruimte onder de middenconsole heeft verstopt waarna de auto weer wegreed. Gelet op de afstand tussen de verdachte en de medeverdachte op het moment dat de verdachte met het vuurwapen in het uitgaanscentrum liep en het vuurwapen uit zijn jaszak pakte en volgens de getuige doorlaadde, kan de rechtbank ook niet met zekerheid vaststellen dat de medeverdachte toen het vuurwapen heeft gezien. Een en ander doet de rechtbank concluderen dat niet vastgesteld kan worden dat de medeverdachte in meer of mindere mate bewust was van het vuurwapen, waardoor geen sprake kan zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De verdachte zal met betrekking tot het medeplegen worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
Het overigens ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit wordt zonder nadere bespreking bewezen verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 28 april 2024 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, van het merk Glock 48, kaliber 9 mm en (bijbehorende) munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 4 kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft tijdens de Koningsnacht een schietklaar pistool voorhanden gehad in het uitgaanscentrum van Rotterdam. De verdachte liep dronken en boos op straat en had de bedoeling om “verhaal te halen” bij de mannen waarmee hij ruzie had gehad. Deze combinatie van alcohol (de verdachte was naar eigen zeggen nog nooit zo dronken geweest), boosheid en een vuurwapen is levensgevaarlijk. De praktijk leert ons dat waar vuurwapens aanwezig zijn, deze namelijk ook gebruikt worden. In het algemeen vormt ongecontroleerd wapenbezit een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en brengt het gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee. Vuurwapens worden niet alleen gebruikt om ernstige misdrijven mee te plegen, maar worden ook steeds vaker gebruikt om ruzies te beslechten, waarbij regelmatig (dodelijke) slachtoffers vallen. Met name tegen deze maatschappelijke achtergrond vindt de rechtbank het handelen van de verdachte zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Op basis van die oriëntatiepunten wordt in de regel voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in de openbare ruimte een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat de verdachte boos en dronken met een schietklaar vuurwapen het uitgaansgebied van Rotterdam is ingelopen met de bedoeling om “verhaal te halen”.
In strafverlichtende zin houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat de verdachte vanaf het eerste moment heeft meegewerkt met justitie en inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, conform de eis van de officier van justitie, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. K.Th. van Barneveld, voorzitter,
en mrs. C. Sikkel en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 8 augustus 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 april 2024 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te
weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van
een pistool, van het merk Glock 48, kaliber 9 mm
en/of
(bijbehorende) munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te
weten 4, althans een of meerdere, kogelpatronen, kaliber 9 mm,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )