ECLI:NL:RBROT:2024:8776

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
24/8086
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bijstandsuitkering wegens te hoog vermogen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die sinds oktober 2017 een bijstandsuitkering ontving, had een aanvraag ingediend voor een nieuwe bijstandsuitkering na de intrekking van haar eerdere uitkering door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had de uitkering ingetrokken omdat verzoekster een woning in Suriname bezat, wat volgens hen betekende dat zij te veel vermogen had om recht te hebben op bijstand. Verzoekster had de stichting, waarvan zij enig bestuurslid was, overgedragen aan een ander bestuurslid, maar het college rekende de waarde van de woning nog steeds tot haar vermogen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er te veel onduidelijkheden waren over de gang van zaken rondom de woning en de overdracht van de stichting. De rechter oordeelde dat verzoekster onvoldoende informatie had verstrekt over haar financiële situatie en de eigendom van de woning. De belangenafweging viel in het nadeel van verzoekster uit, omdat het college aannam dat zij nog steeds over de woning kon beschikken. De voorzieningenrechter benadrukte dat de situatie kan veranderen als er nieuwe informatie beschikbaar komt, maar op dit moment was er geen spoedeisend belang dat een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De uitspraak houdt in dat verzoekster voorlopig geen bijstandsuitkering ontvangt en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierechten of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8086

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 september 2024 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. G.H. Amstelveen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. J.M. Tang).

Samenvatting

Deze zaak gaat over de afwijzing van een aanvraag om een bijstandsuitkering. Verzoekster was enig bestuurslid van een stichting en die stichting heeft een woning in het buitenland. Het college vindt dat verzoekster vanwege de woning een te hoog vermogen heeft en daardoor geen recht heeft op een uitkering. Verzoekster heeft de stichting overgedragen aan iemand anders. De voorzieningenrechter vindt echter dat er nog te veel vragen zijn over de gang van zaken rond de woning. De belangenafweging valt op dit moment uit in het nadeel van verzoekster. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 8 augustus 2024 heeft het college verzoeksters aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
3. Verzoekster ontving sinds oktober 2017 een bijstandsuitkering van het college. Met het besluit van 11 juni 2024 heeft het college deze uitkering over de gehele periode ingetrokken, omdat uit onderzoek is gebleken dat verzoekster een woning heeft in Suriname. Hierdoor had zij volgens het college te veel vermogen en had zij over de gehele periode geen recht op een uitkering. Het college heeft ook een bedrag van € 85.919,71 van verzoekster teruggevorderd.
Waar gaat het in deze zaak om?
4. Verzoekster heeft op 21 juni 2024 een bijstandsuitkering aangevraagd bij het college. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat verzoekster een vermogen heeft van € 184.777,30. Dit is meer dan de vermogensgrens die voor verzoekster geldt. Verzoekster kan volgens het college met haar vermogen zelf in haar levensonderhoud voorzien. Verzoekster is het er niet mee eens dat zij geen bijstandsuitkering krijgt. Zij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat zij voorlopig een uitkering uitbetaald krijgt.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter moet eerst bepalen of er voldoende spoedeisend belang is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7. Het gevolg van het besluit van het college is dat verzoekster op dit moment geen uitkering krijgt. Volgens het college heeft verzoekster vermogen, omdat zij een woning heeft in Suriname. Van een woning kun je echter niet eten. De voorzieningenrechter vindt daarom dat verzoekster een voldoende spoedeisend belang heeft bij het voeren van deze procedure.
Belangenafweging
8. Verzoekster heeft in februari 2010 Stichting [naam stichting] (de stichting) opgericht. Zij was enig bestuurslid van deze stichting. In juni 2010 heeft de stichting een woning in Suriname gekocht. Verzoekster heeft verklaard dat de woning is gekocht met het geld van haar toenmalige partner (de heer [persoon A] ). Volgens verzoekster is de woning destijds gekocht zodat zij daar later met [persoon A] in kon wonen en zodat er via de stichting geld kon worden verdiend. Sinds 17 november 2023 is verzoekster niet langer verbonden aan de stichting en is mevrouw [persoon B] het enig bestuurslid. [persoon B] zou een goede kennis zijn van verzoekster of [persoon A] .
9. Het college heeft in het bestreden besluit de waarde van de woning gerekend tot verzoeksters vermogen. Het college gaat er dus van uit dat verzoekster nog kan beschikken over de woning. De vraag is of dat juist is, omdat de woning eigendom is van de stichting en verzoekster niet langer bestuurslid is van de stichting. De voorzieningenrechter vindt wel dat de gang van zaken rond de woning vragen oproept. De woning is in 2010 aangekocht voor het persoonlijk gebruik van verzoekster en haar toenmalige partner en ondergebracht in een stichting. Het is dan ook vreemd dat verzoekster in 2023 opeens indirect afstand doet van de woning, zonder dat zij daarvoor gecompenseerd wordt. Volgens verzoekster komt dit omdat de woning van [persoon A] is en ook is gekocht met zijn geld. Omdat verzoekster problemen ondervond met haar bijstandsuitkering, wilde zij niet langer verbonden zijn aan de stichting en heeft zij [persoon B] bereid gevonden om het bestuur van de stichting over te nemen.
10. De voorzieningenrechter vindt dat verzoekster op dit moment nog onvoldoende informatie heeft verstrekt over het bezit en de overdacht van de woning. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij in de procedure over de intrekking van haar bijstandsuitkering een verklaring van [persoon A] heeft ingeleverd, maar deze zit niet in het dossier waar de voorzieningenrechter over beschikt. Daarnaast is nog niet duidelijk hoe de financiering van de woning en bijkomende kosten was geregeld. Heeft een [persoon A] een deel van zijn eigen geld ingebracht? Wie heeft de maandelijkse hypotheeklasten betaald? Wie heeft de overige lasten (zoals energiekosten, belastingen en onderhoudskosten) betaald? Dit zijn vragen die verzoekster tijdens de bezwaarfase van de intrekking van haar bijstandsuitkering en afwijzing van haar bijstandsaanvraag nog zou kunnen beantwoorden. Verzoekster heeft tijdens de zitting verklaard dat zij inmiddels een huurachterstand heeft en zij heeft een aanmaning van Eneco overgelegd. Het is de voorzieningenrechter echter niet gebleken dat deze instanties hebben gedreigd met ontbinding van de huurovereenkomst of afsluiting van energie. Dit maakt dat de voorzieningenrechter haar belangenafweging op dit moment in het voordeel van het college laat uitvallen, omdat vooralsnog niet vaststaat dat verzoekster op basis van de huidige informatie recht heeft op een bijstandsuitkering. De situatie kan echter anders komen te liggen als de financiële situatie (te) penibel wordt.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college vooralsnog geen voorschot op een bijstandsuitkering hoeft te verstrekken. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.