ECLI:NL:RBROT:2024:8769

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
11022160 \ VZ VERZ 24-3384eindbeschikking
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens niet-nakoming van re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 augustus 2024 een eindbeschikking gedaan in de procedure tussen Stichting Islamitisch Primair Onderwijs Rijnmond (Sipor) en een verweerster, die niet bij naam is genoemd. De zaak betreft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de verweerster op basis van artikel 7:671b lid 2 BW, omdat zij niet heeft meegewerkt aan haar re-integratieverplichtingen. Sipor had eerder een deskundigenoordeel van het UWV overgelegd, waaruit bleek dat de re-integratie-inspanningen van de verweerster onvoldoende waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verweerster sinds 13 januari 2023 niet is verschenen op afspraken met de verzuimadviseur en de bedrijfsarts, en dat zij onbereikbaar was voor Sipor. Ondanks dat de verweerster een verklaring van een psycholoog had overgelegd, heeft de kantonrechter geoordeeld dat deze verklaring niet voldoende onderbouwd was en dat er geen medische redenen waren om aan te nemen dat de verweerster niet in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de verweerster, wat leidde tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 27 augustus 2024. Daarnaast is de verweerster veroordeeld in de proceskosten van Sipor, die zijn begroot op € 1.079,-. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11022160 \ VZ VERZ 24-3384
datum uitspraak: 27 augustus 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Islamitisch Primair Onderwijs Rijnmond,
vestigingsplaats: Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. S. Prekpalaj,
tegen
[verweerster],
woonplaats: [woonplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. M. Hofman-Kremer.
De partijen worden ‘Sipor’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de beschikking van 6 juni 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de brief van Sipor van 2 juli 2024, met productie 41;
  • de brief van [verweerster] van 30 juli 2024, met bijlage;
  • de brief van [verweerster] van 15 augustus 2024, met bijlage.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter heeft Sipor in de beschikking van 6 juni 2024 in de gelegenheid gesteld om een deskundigenoordeel van het UWV over te leggen, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 5 BW.
Het deskundigenoordeel
2.2.
Sipor heeft vervolgens bij brief van 2 juli 2024 het deskundigenoordeel van het UWV van 27 juni 2024 overgelegd. Het UWV oordeelt hierin dat de re-integratie-inspanningen van [verweerster] over de periode van 13 januari 2023 tot 9 november 2023 onvoldoende zijn. Uit het deskundigenoordeel volgt dat de verzekeringsarts, mevrouw [persoon A] , de beoordeling heeft gedaan op basis van de beschikbare documenten, omdat door de partner van [verweerster] was aangegeven dat [verweerster] niet in staat was om naar het spreekuur te komen. De verzekeringsarts heeft geoordeeld dat de belastbaarheid zoals geduid door de nieuwe bedrijfsarts per 13 januari 2023 plausibel en aannemelijk is. Zij acht het, alles overziend, aannemelijk dat sprake is van problematiek leidend tot beperkingen in activiteiten, maar het is niet duidelijk waarom [verweerster] niet bereikbaar was voor verzuimbegeleiding door de bedrijfsarts na 18 januari 2023. Er zijn daarom volgens de verzekeringsarts geen medische redenen waarom [verweerster] het gesprek (telefonisch/beeldbellen/fysiek) met een arts (hetzij bedrijfsarts, hetzij verzekeringsarts) niet zou aankunnen. De re-integratie-inspanningen van [verweerster] zijn daarom volgens het UWV onvoldoende.
2.3.
[verweerster] kan zich niet vinden in het deskundigenoordeel, omdat er volgens haar geen informatie is opgevraagd bij haar behandelaars. Deze stelling is echter onjuist, omdat uit het deskundigenoordeel volgt dat de verzekeringsarts de in het dossier aanwezige stukken heeft bestudeerd en dat aanvullende informatie is opgevraagd bij de behandelaar, welke informatie is ontvangen op 29 mei 2024. [verweerster] heeft bij brief van 15 augustus 2024, nadat het UWV haar oordeel van 27 juni 2024 had gegeven, nog een nieuwe verklaring van een behandelaar gestuurd. Haar verzoek om aanhouding opdat zij nog informatie kon sturen, is daarmee achterhaald. Op de nieuwe verklaring wordt hierna ook ingegaan.
2.4.
Evenmin ziet de kantonrechter aanleiding om niet van het deskundigenoordeel uit te gaan vanwege het feit dat dit zou zijn opgesteld door dezelfde verzekeringsarts als die de WIA-beoordeling heeft gedaan. De enkele stelling, zonder enige toelichting, dat hierdoor sprake is van belangenverstrengeling en dat dit vragen oproept over de objectiviteit van de beoordeling, volgt de kantonrechter niet. [verweerster] heeft haar suggestie, dat het UWV bewust de meest recente en relevante medische informatie negeert, niet onderbouwd zodat ook daaraan voorbij wordt gegaan.
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden
2.5.
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Er is namelijk voldaan aan de voorwaarden voor opzegging en er geldt geen opzegverbod (artikel 7:671b lid 2 BW). Hierna wordt uitgelegd waarom.
Redelijke grond (e-grond)
2.6.
Een voorwaarde voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst is dat daar een redelijke grond voor is (artikel 7:669 lid 1 BW). Sipor stelt zich primair op het standpunt dat de redelijke grond eruit bestaat dat [verweerster] verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten (e-grond) door zonder deugdelijke grond haar reintegratieverplichtingen niet na te komen. In artikel 7:671b lid 5 BW staat dat in deze situatie extra voorwaarden gelden. Met het overleggen van het deskundigenoordeel en het al eerder stopzetten van het loon heeft Sipor aan deze voorwaarden voldaan, zodat de e-grond hierna inhoudelijk beoordeeld wordt.
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat Sipor met de door haar gegeven toelichting en het deskundigenoordeel voldoende heeft onderbouwd dat [verweerster] zonder deugdelijke grond haar re-integratieverplichtingen niet nakomt. Onbetwist is dat [verweerster] sinds 13 januari 2023 niet is verschenen op afspraken met de verzuimadviseur, tweede spoorbegeleider en de bedrijfsarts en dat [verweerster] onbereikbaar is voor Sipor. Op 5 december 2023 is [verweerster] weliswaar verschenen op een gesprek bij de bedrijfsarts, maar daarna verscheen zij niet op de vervolgafspraak, een op 16 februari 2024 ingepland online intercollegiaal consult om de medische informatie en belastbaarheid te bespreken, waardoor de bedrijfsarts geen nieuw belastbaarheidsadvies kon vaststellen. Uit het voorgaande volgt dat [verweerster] haar reintegratieverplichtingen niet nakomt.
2.8.
Er zijn volgens het deskundigenoordeel van het UWV geen medische argumenten aanwezig waarom [verweerster] het gesprek met een arts niet kan aangaan en zij haar reintegratieverplichtingen niet nakomt. [verweerster] onderbouwt onvoldoende dat deze medische argumenten wel aanwezig waren. Zij heeft op 15 augustus 2024 een verklaring overgelegd van [persoon B] , een psycholoog bij GGZ de Waard. Volgens de psycholoog lijdt [verweerster] aan een ernstige vorm van agorafobie, vergezeld van angststoornissen, die haar aanzienlijk beperken in haar deelname aan buitenshuis activiteiten en sociale interacties, waaronder het bijwonen van afspraken met zorgverleners, bedrijfsartsen en andere instellingen. Deze verklaring is echter niet gedateerd en niet ondertekend. Ook volgt uit deze verklaring niet dat [verweerster] de gehele periode, dus al vanaf 13 januari 2023, niet in staat was om het gesprek met een arts aan te gaan, zelfs niet online. Bovendien is niet toegelicht waarom deze verklaring niet eerder is overgelegd. De kantonrechter hecht aan deze verklaring daarom niet de waarde die [verweerster] eraan gehecht wil zien.
2.9.
Nu niet is komen vast te staan dat er medische beperkingen waren waardoor [verweerster] niet aan haar reintegratieverplichtingen kon voldoen, is er sprake van een redelijke grond om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
Herplaatsing
2.10.
Voor ontbinding is verder vereist dat [verweerster] niet binnen een redelijke termijn kan worden herplaatst in een andere passende functie (artikel 7:669 lid 1 BW). Aan die eis is voldaan. Omdat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] , wordt aangenomen dat [verweerster] kan worden herplaatst.
Opzegverbod
2.11.
Er is geen sprake van een opzegverbod tijdens ziekte (artikel 7:670 lid 1 BW), omdat in artikel 7:670a lid 1 BW is bepaald dat het opzegverbod tijdens ziekte niet van toepassing is, als de werknemer zonder deugdelijke grond zijn re-integratieverplichtingen weigert na te komen en de werkgever met die reden de loon doorbetaling heeft gestaakt. Gelet op wat hiervoor is overwogen is daarvan sprake.
De arbeidsovereenkomst eindigt op 27 augustus 2024
2.12.
Het einde van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald op 27 augustus 2024 (artikel 7:671b lid 9 BW). Daarbij is geen rekening gehouden met de opzegtermijn en de duur van de procedure, omdat sprake is van ernstige verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] . Voldoende is komen vast te staan dat het handelen of nalaten van [verweerster] is te kwalificeren als ernstig. [verweerster] heeft namelijk, ook na de opschorting van het loon in februari 2023, zonder gegronde reden niet aan haar re-integratieverplichtingen tijdens ziekte voldaan. Gelet op het voorgaande heeft zij niet onderbouwd dat het voor haar niet mogelijk was om aan deze verplichtingen te voldoen. In overeenstemming met de wetsgeschiedenis is juist in deze situatie sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten (Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr. 3, p. 40).
Sipor hoeft geen transitievergoeding te betalen
2.13.
Sipor hoeft geen transitievergoeding aan [verweerster] te betalen omdat, zoals hiervoor is overwogen, de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] (artikel 7:673 lid 7 BW).
Sipor hoeft geen billijke vergoeding te betalen
2.14.
De kantonrechter kent aan [verweerster] geen billijke vergoeding toe. Een billijke vergoeding kan namelijk alleen worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 onder c BW). Daarvan is hier geen sprake, want niet is komen vast te staan dat de bedrijfsarts nalatig is geweest en als dat wel het geval zou zijn geweest, dan is onvoldoende onderbouwd waarom dit aan Sipor is toe te rekenen.
[verweerster] moet de proceskosten betalen
2.15.
[verweerster] moet de proceskosten betalen omdat zij zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen. De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Sipor op € 130,- aan griffierecht en € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.079,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.16.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst per 27 augustus 2024;
3.2.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, die aan de kant van Sipor worden begroot op € 1.079,-;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af al het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
31688