ECLI:NL:RBROT:2024:8730

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
11154273 CV EXPL 24-14840
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde zorgpremie met toewijzing van incassokosten en proceskosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A. en een gedaagde die zelf procedeert. De eiseres, DSW, vorderde betaling van een onbetaalde zorgpremie van € 195,- voor januari 2024, alsook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De gedaagde erkende dat de zorgpremie niet was betaald, maar betwistte de bijkomende kosten, stellende dat hij nooit eerder brieven of aanmaningen had ontvangen.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde verantwoordelijk is voor het tijdig betalen van de premie en dat het niet automatisch afschrijven van de premie voor zijn rekening en risico komt. DSW had in totaal zeven brieven gestuurd naar de gedaagde, waarvan de kantonrechter oordeelde dat deze als bezorgd konden worden beschouwd. De gedaagde had onvoldoende onderbouwd dat hij deze brieven niet had ontvangen. Bovendien had hij een e-mail van DSW ontvangen waarin de onbetaalde premie werd genoemd, maar had hij geen actie ondernomen om te betalen.

De kantonrechter heeft de vordering van DSW toegewezen, inclusief de gevorderde rente en proceskosten, die in totaal zijn begroot op € 367,39. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat DSW dat had verzocht en de gedaagde hierop niet had gereageerd. De beslissing van de kantonrechter benadrukt de verantwoordelijkheid van de verzekerde om tijdig aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen en de gevolgen van het niet tijdig reageren op aanmaningen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11154273 CV EXPL 24-14840
datum uitspraak: 13 september 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A.,
vestigingsplaats: Schiedam,
eiseres,
gemachtigde: Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘DSW’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 29 mei 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlage;
  • de repliek, met bijlagen.
1.2.
[gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de repliek, maar dat heeft hij niet meer gedaan.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] heeft bij DSW een zorgverzekering afgesloten. Volgens DSW heeft hij de zorgpremie over januari 2024 niet betaald. Omdat [gedaagde] niet op tijd heeft betaald, worden ook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente gevorderd. Het gaat in totaal om € 248,48. Verder wil DSW dat [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld. Hij erkent dat de zorgpremie niet is betaald, maar is het niet eens met de bijkomende kosten. Hij heeft namelijk nooit eerder brieven of aanmaningen ontvangen. De eis van DSW wordt echter toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Premie
2.2.
[gedaagde] moet de premie voor januari 2024 van € 195,- betalen. Dat deze niet automatisch is afgeschreven, komt voor zijn rekening en risico. Het is namelijk de verantwoordelijkheid van [gedaagde] als verzekerde dat de premie tijdig wordt betaald.
Incassokosten
2.3.
De incassokosten worden ook toegewezen. DSW en haar gemachtigde hebben in totaal zeven herinneringen en aanmaningen, waaronder een brief van 25 maart 2024 die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW), verstuurd naar het adres waar [gedaagde] stond en staat ingeschreven. Deze zijn niet als onbestelbaar retour gekomen. Volgens [gedaagde] heeft hij echter alleen een brief van 22 maart 2024 van DSW over de beëindiging van zijn verzekering ontvangen. Hoewel het in beginsel op de weg van DSW ligt om voldoende duidelijk te maken dat [gedaagde] bekend is met de brieven wordt geoordeeld dat gelet op het aantal brieven dat hij niet zou hebben gekregen van hem had mogen worden verwacht dat hij meer tekst en uitleg zou geven of zich, bijvoorbeeld, vaker problemen met de postbezorging voordoen. Omdat die toelichting er niet is, heeft hij zijn reactie onvoldoende geconcretiseerd. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat de brieven, ook die van 25 maart 2024, op het adres van [gedaagde] zijn bezorgd. Hierbij komt dat [gedaagde] op 28 maart 2024 een mail van DSW heeft ontvangen waarin staat dat het gaat om de premie januari die niet is betaald, maar dat hij toen ook niet tot betaling is overgegaan en evenmin contact heeft opgenomen met de gemachtigde van DSW, zoals in de mail voorgesteld. Niet kan dan ook worden gezegd dat hij niet de kans heeft gekregen aan zijn verplichting te voldoen.
Rente
2.4.
De gevorderde rente wordt toegewezen, omdat [gedaagde] de premie niet op tijd heeft betaald en dus in verzuim is geraakt. Hij heeft de verschuldigdheid ook niet betwist.
Proceskosten
2.5.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Deze kosten zijn namelijk niet ten onrechte gemaakt. [gedaagde] wist ruim voor het starten van de procedure dat het ging om de premie januari 2024 en toch heeft hij deze onbetaald gelaten. Dat DSW deze procedure is begonnen kan haar niet worden verweten. De kosten daarvan komen daarom voor rekening van [gedaagde] . De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van DSW op € 137,39 aan dagvaardingskosten, € 130,- aan griffierecht, € 80,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 40,-) en € 20,- aan nakosten. Dat is in totaal € 367,39. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.6.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat DSW dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan DSW te betalen € 248,48 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 195,- vanaf 16 mei 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van DSW worden begroot op € 367,39;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.F. Milders en in het openbaar uitgesproken.
53954