ECLI:NL:RBROT:2024:8717

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
ROT 24/7893
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting horeca-inrichting door burgemeester Rotterdam

Op 9 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een horecaondernemer en de burgemeester van Rotterdam. De ondernemer had bezwaar gemaakt tegen de sluiting van zijn café, die op 2 augustus 2024 was opgelegd voor de duur van drie maanden. De sluiting was gebaseerd op bevindingen van de politie, waaronder het aantreffen van vuurwapens en drugs in de inrichting, en de veronderstelling dat er illegale activiteiten plaatsvonden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat de sluiting niet evenwichtig was. De rechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom de sluiting van drie maanden noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde. De ondernemer had al maatregelen genomen om incidenten te voorkomen en had een plan van aanpak opgesteld. De voorzieningenrechter schorste het besluit van de burgemeester tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar en veroordeelde de burgemeester tot betaling van griffierecht en proceskosten aan de ondernemer.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7893

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2024 in de zaak tussen

[naam verzoeker] h.o.d.n. [naam horecagelegenheid] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. N. Claassen),
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam.

(gemachtigden: mr. R. Duivenvoorde en mr. R. Aghabalazadeh)

Inleiding

1.1.
Met het bestreden besluit van 2 augustus 2024 heeft de burgemeester verzoekers horeca-inrichting, [naam horecagelegenheid] , (het café) gesloten voor de duur van drie maanden. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester.
1.3.
Na sluiting van het onderzoek heeft de voorzieningenrechter op 29 augustus 2024 aanvullende stukken ontvangen van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft daarop het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld per ommegaande op deze stukken te reageren. Verweerder heeft niet gereageerd. De voorzieningenrechter sluit thans het onderzoek.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Bestuurlijke rapportages
2.1.
Verzoeker exploiteert een café op het adres [adres] in Rotterdam. Op woensdag 26 juni 2024 is middels cameratoezicht geconstateerd dat op het terras van de inrichting een aanzienlijke hoeveelheid geld is overgedragen tussen twee personen. Naar aanleiding daarvan is de politie ter plaatse gegaan. Bij controle van de man die het geld heeft overgedragen is een vuurwapen aangetroffen. Tijdens de aanhouding van de man heeft een groep personen die zich voor de inrichting bevond, zich zodanig met het incident bemoeid dat de agenten zich genoodzaakt zagen een stroomstootwapen op de groep te richten. Uit nader onderzoek is niet gebleken dat de man met het vuurwapen in de inrichting is geweest of contact heeft gehad met medewerkers van het café.
2.2.
Op dezelfde datum heeft de politie een melding gekregen dat een bezoeker van het café een vuurwapen bij zich droeg, waarbij de melder opmerkte dat zich wel vaker personen met vuurwapens in het café bevinden. De politie is daarop ter plaatse gegaan en heeft de bezoekers gecontroleerd, waarbij geen vuurwapen is aangetroffen. Vervolgens is het café op grond van de Wet wapens en munitie doorzocht. Bij de doorzoeking is het volgende aangetroffen:
- drie gebruikershoeveelheden hennep in een schoudertas achter de bar;
- op de bar diverse verpakkingen lange vloei en een grinder;
- in een papieren tas achter de bar: twee sloffen sigaretten met een etiket in een buitenlandse taal en zonder accijnszegels;
- in twee tassen achter de bar: een aanzienlijke hoeveelheid speelkaarten;
- in een ruimte achterin de inrichting: een goktafel; en
- in een tas met tafellakens: een geldbedrag van € 10.000,- verpakt in huishoudfolie.
Gelet op bovenstaande bevindingen bestond bij de politie het vermoeden dat er in het café illegale sigaretten werden verkocht, illegaal werd gegokt en er sprake was van witwassen. Daarnaast vermoedt de politie dat vanaf de bar aan bezoekers gelegenheid werd geboden joints te draaien.
2.3.
Op 19 juli 2024 heeft de politie in het kader van een actie alle bezoekers van het café gefouilleerd en het café doorzocht. Bij aanvang van de actie sloegen meerdere personen op de vlucht. In de tas van een wegvluchtende persoon heeft de politie een doorgeladen vuurwapen aangetroffen. Op camerabeelden is te zien dat deze persoon voorafgaand aan de politieactie meermaals het café is in- en uitgelopen met de tas waarin het vuurwapen is aangetroffen.
2.4.
De hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en bevindingen zijn neergelegd in bestuurlijke rapportages van de politie van 1 en 22 juli 2024.
Het standpunt van verweerder
3. Het bovenstaande was voor de burgemeester reden om de inrichting per 2 augustus 2024 voor de duur van drie maanden te sluiten. Daarbij heeft de burgemeester mede van belang geacht dat de inrichting is gelegen in het gebied Feyenoord, een veiligheidsrisicogebied.
Het standpunt van verzoeker
4. Verzoeker voert – samengevat – het volgende aan. Verweerder mocht de sluiting niet baseren op de bestuurlijke rapportages omdat deze niet volledig zijn. Zo ontbreken de namen van de melders en mogelijk ontlastende informatie. Daarnaast betwist verzoeker de noodzaak en de evenredigheid van de sluiting. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zodanige aantasting van de openbare orde dat een sluiting van drie maanden noodzakelijk is voor het herstellen daarvan. Verweerder heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat niet kon worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel, zoals bijvoorbeeld cameratoezicht. Verder stelt verzoeker dat de incidenten geen verband houden met hem of zijn bedrijf en dat hem niet kan worden verweten dat hij niet heeft geconstateerd dat er personen met een vuurwapen in zijn zaak aanwezig waren. Voor de in de zaak aangetroffen goederen zoals een hoeveelheid hennep, pakjes sigaretten zonder accijnszegel, een kaarttafel en het geldbedrag van € 10.000,- heeft verzoeker een verklaring gegeven en deze met stukken onderbouwd. Verzoeker stelt dat geen sprake is geweest van illegale activiteiten en dat verweerder dit ook niet aannemelijk heeft gemaakt. Verzoeker is doende maatregelen te treffen om incidenten te voorkomen. Hij heeft, onder andere, een adviesbureau ingeschakeld om een plan van aanpak op te stellen met maatregelen om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen. Ter uitvoering van dat plan heeft verzoeker nog voordat het café feitelijk is gesloten de monitor waarop de beelden van de camera’s in het café en op het terras te zien zijn verplaatst, zodat de beelden duidelijk zichtbaar zijn voor personeel en klanten, waardoor het toezicht en de preventieve werking worden vergroot. Ook is de speeltafel verplaatst naar een externe opslagruimte om de schijn van illegaal gokken te voorkomen. Verder is besloten de medewerkster die de hennep in haar tas had niet meer op te roepen. Verzoeker is voornemens na afloop van de sluiting nog extra camera’s te plaatsen en een beveiliger/portier in te zetten. Daarnaast heeft verzoeker zich bereid verklaard met de wijkagent in overleg te treden over eventuele extra maatregelen. Verzoeker stelt een groot financieel en bedrijfsbelang te hebben bij het openhouden van het café. Door de sluiting komt het voortbestaan van het café in gevaar en ontstaat imagoschade die gevolgen heeft voor de mogelijke overname van de zaak. Volgens verzoeker dienen deze belangen zwaarder te wegen dan het belang dat verweerder heeft bij het sluiten van de inrichting.
Spoedeisend belang5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft. Door de sluiting kan verzoeker het café gedurende drie maanden niet exploiteren en loopt hij inkomsten mis. Verzoeker heeft mede gelet op de overgelegde stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn andere inkomsten (uit beveiligingswerkzaamheden) en verdere financiële situatie onvoldoende zijn om de vaste lasten van het café en zijn privélasten te voldoen.
Het regelgevend kader
6.1.
De burgemeester heeft de sluiting gebaseerd op artikel 2:30, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder a en b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (APV).
6.2.
Volgens artikel 2:30, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV kan de burgemeester een openbare inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren, indien een van de in artikel 2:28, vijfde of zesde lid, genoemde situaties zich voordoet.
6.3.
Volgens artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder a en b, van de APV kan de burgemeester, onverminderd de artikelen 1:6 en 1:8, de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, intrekken, wijzigen of schorsen, indien:
[zich] in of vanuit de openbare inrichting een feit of feiten hebben voorgedaan of aannemelijk is dat in de toekomst zich een feit of feiten gaan voordoen waardoor de openbare orde of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting nadelig zal worden beïnvloed;
door de exploitatie van de openbare inrichting de leefbaarheid in de omgeving van de openbare inrichting wordt aangetast of dreigt te worden aangetast.
6.4.
De burgemeester heeft het beleid dat hij voert bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 2:30, eerste lid, aanhef en onder b, van de AOV neergelegd in het handhavingsarrangement behorend bij de Horecanota Rotterdam. Daarin is onder meer vermeld dat bij een eerste constatering van ongewenste en/of illegale activiteiten in of vanuit een horecabedrijf in beginsel over wordt gegaan tot sluiting van de inrichting voor de duur van drie maanden. Als de feitelijke situatie daarvoor aanleiding geeft, kan de burgemeester besluiten om hiervan af te wijken en te volstaan met een waarschuwing of juist een handhavingsstap over te slaan in het arrangement. Feiten en omstandigheden die relevant zijn bij een dergelijke afweging op dit punt zijn onder andere (niet limitatief):
1. De aard, duur en omvang van de ongewenste en/of illegale activiteiten.
2. Constatering van meerdere ongewenste en/of illegale activiteiten.
3. Verwijtbaarheid, dan wel betrokkenheid van de exploitant, de beheerder(s), de portier(s) en/of het (overige) personeel.
4. De genomen maatregelen door de exploitant om de openbare orde in en rond de inrichting in voldoende mate herstellen en de medewerking die daarbij wordt verleend aan toezichthoudende instanties.
5. Aantreffen in de inrichting van personen met antecedenten op het gebied van bovenstaande feiten of aanzien van dergelijke feiten recidiveren.
6.5.
De bevoegdheid tot het gesloten verklaren van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:30, eerste lid, van de APV is een discretionaire bevoegdheid van de burgemeester waarvan de uitoefening door de rechter terughoudend moet worden getoetst.
Bevoegdheid
7.1
De voorzieningenrechter heeft, ondanks wat verzoeker heeft aangevoerd over de volledigheid van de bestuurlijke rapportages, geen aanleiding om aan de juistheid van de in de politierapportages genoemde feiten en omstandigheden te twijfelen. Gelet op het tweemaal aantreffen van een vuurwapen bij één van de bezoekers, de houding van de overige bezoekers tijdens de aanhouding van de betreffende bezoeker op 26 juni 2024 en de in de inrichting aangetroffen goederen, is aannemelijk dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 2:28 van de APV.
7.2.
Dit betekent dat de burgemeester, op grond van alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, bevoegd was de inrichting te sluiten.
Noodzaak van de sluiting
8.1.
Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt.
8.2.
Tijdens de politiecontrole op 19 juli 2024 is geconstateerd dat zich in de inrichting meer dan een gebruikershoeveelheid hennep en twee sloffen illegale sigaretten bevonden. Daarnaast werd op grond van de aangetroffen grinder, tips en lange vloei vermoed dat bezoekers in de gelegenheid werden gesteld joints te draaien. Verder is geconstateerd dat een bezoeker van de inrichting, die buiten de inrichting is aangehouden, met een tas met daarin een vuurwapen in de inrichting aanwezig is geweest. Bij het incident op 26 juni 2024 hebben bezoekers van de inrichting zich jegens de politie zodanig gedragen dat deze zich genoodzaakt zag een stroomstootwapen te trekken.
8.3.
De burgemeester mocht zich op het standpunt stellen dat hierdoor de openbare orde nadelig werd beïnvloed. Daarbij heeft de burgemeester mede van belang mogen achten dat de inrichting is gelegen in een veiligheidsrisicogebied. Voor het herstel van de openbare orde in de buurt van de inrichting mocht de burgemeester een sluiting noodzakelijk achten en hoefde hij niet te volstaan met een waarschuwing. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat in een relatief korte periode sprake is geweest van meerdere incidenten waarbij een vuurwapen betrokken was.
Evenwichtigheid van de sluiting
9.1.
Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
9.2.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is een sluiting voor de duur van drie maanden in dit geval niet evenwichtig, althans door verweerder onvoldoende gemotiveerd. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom verzoeker een verwijt kan worden gemaakt van de vuurwapenincidenten waarop de sluiting is gebaseerd. Niet duidelijk is hoe verzoeker had moeten constateren dat er vuurwapens in dan wel op het terras van zijn onderneming aanwezig waren, nu deze vuurwapens blijkens de bestuurlijke rapportages niet zichtbaar werden gedragen. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom een sluiting van drie maanden in het concrete geval van verzoeker noodzakelijk is voor het herstellen van de openbare orde. Dit mede in het licht van het in opdracht van verzoeker opgestelde plan van aanpak, waaraan verzoeker al voorafgaand aan het bestreden besluit begonnen was uitvoering te geven en waarin nog meer maatregelen zijn voorzien.
Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat verzoeker in het bijzonder verweten wordt dat hij zich niet direct na de incidenten tot de politie heeft gewend om de situatie te bespreken en advies te vragen. De voorzieningenrechter kan verweerder volgen in zijn standpunt dat dit wenselijk was geweest, maar constateert dat verzoeker na het voornemen tot sluiting wel zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en zich tot een adviesbureau heeft gewend en maatregelen heeft genomen en nog wil nemen om incidenten in de toekomst te voorkomen. In het plan van aanpak is ook voorzien in een gesprek op korte termijn met de wijkagent. Verzoeker heeft overigens ter zitting verklaard inmiddels met de wijkagent te hebben gesproken over maatregelen die hij zou kunnen nemen. Voor zover verweerder in zijn verwijt aan verzoeker verwijst naar de politieregistraties en deze aldus toch aan de sluiting voor drie maanden ten grondslag legt, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker gemotiveerd en voorshands niet onaannemelijk heeft aangevoerd dat hierop wel het een en ander is af te dingen. Dat de wijze van exploitatie (mede) debet is aan de incidenten, zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, kan zonder nadere motivering dan ook niet worden gevolgd.
Conclusie en gevolgen
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat het café voorlopig open mag, in ieder geval tot twee weken nadat de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet de burgemeester het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal
€ 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op
bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.