ECLI:NL:RBROT:2024:8695

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
10-012025-24/ vordering TUL: 02-181010-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huiselijk geweld en bedreiging met een schroevendraaier in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van huiselijk geweld en bedreiging. De verdachte werd ten laste gelegd van meerdere feiten, waaronder de poging tot zware mishandeling van zijn zwager en de bedreiging van zijn (ex)vrouw met een schroevendraaier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van de aangever, die belastend was voor de verdachte, niet bruikbaar was voor het bewijs omdat de verdediging niet in staat was gesteld om de aangever te ondervragen. Dit leidde tot vrijspraak van de meeste tenlastegelegde feiten, waaronder de poging tot zware mishandeling en de mishandeling van de partner. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor deze feiten, terwijl de bedreiging met de schroevendraaier wel bewezen werd geacht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. Tevens werd de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf verlengd. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3 (Dordrecht)
Parketnummer: 10-012025-24
Parketnummer vordering TUL: 02-181010-23
Datum uitspraak: 2 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
raadsvrouw mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 juli 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:geprobeerd heeft [naam 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen of dat hij hem heeft mishandeld;
feit 2:geprobeerd heeft [naam 2], zijn (ex)vrouw, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, of dat hij haar heeft bedreigd;
feit 3: [naam 2], zijn (ex)vrouw, heeft mishandeld;
feit 4: [naam 2], zijn (ex)vrouw, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder feit 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 primair, 2 subsidiair en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 73 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar, oplegging van bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland in het rapport van 22 april 2024 en dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden;
  • oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 02-181010-23.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Voor feit 3 is vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Wat feit 2 betreft blijkt uit het dossier niet dat de verdachte [naam 2] met de schroevendraaier heeft geraakt of de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij haar met de schroevendraaier zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde feit. Wel kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte [naam 2] heeft bedreigd door dreigend met de schroevendraaier in haar richting te zwaaien, zoals ten laste gelegd onder feit 2 subsidiair.
4.2.
Standpunt verdediging
De verklaring van aangever [naam 1] kan niet worden gebruikt voor het bewijs, omdat de verdediging niet in staat is gesteld het ondervragingsrecht uit te oefenen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 11 juli 2024 blijkt niet dat er stappen zijn ondernomen om de aangever te vinden zodat hij als getuige gehoord kon worden. Er is enkel vermeld dat de getuige onvindbaar is. Dit is niet voldoende. De onmogelijkheid tot het uitvoeren van het ondervragingsrecht wordt verder niet gecompenseerd. Dat levert een schending op van artikel 6 van het EVRM, waardoor de verklaring van [naam 1] dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Bij de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling komt de verdachte primair een beroep op noodweer toe, zodat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte was genoodzaakt om zich te verdedigen en hij heeft de grenzen van een noodzakelijke verdediging niet overschreden. De verdediging was ook proportioneel. Er is sprake geweest van een worsteling. De verdachte heeft geprobeerd zich te verweren en er is over en weer geslagen. Hij heeft op geen enkele manier opzet gehad op het steken van [naam 1]. Als de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling dan dient dit te leiden tot een vrijspraak.
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Is de verklaring van [naam 1] bruikbaar voor het bewijs?
Op 10 januari 2024 is door [naam 1] aangifte gedaan en heeft hij een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd. Later is door de rechter-commissaris getracht [naam 1] te horen op 16 mei 2024. Hij is toen niet verschenen. Hij is niet nogmaals opgeroepen, omdat geen adresgegevens van hem bekend waren en is alleen om die reden als onvindbaar aangemerkt.
Ter beoordeling van het gevoerde verweer heeft de rechtbank acht geslagen op het beoordelingskader dat voortvloeit uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Op grond van artikel 6, derde lid sub d, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) heeft de verdediging in beginsel recht om belastende getuigen te ondervragen. In drie stappen wordt beoordeeld of de verdediging een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen. Van belang is (1) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgevoerd, (2) het gewicht van de verklaring van de getuige en (3) het bestaan van compenserende factoren voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het - wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt - des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris niet blijkt of, en zo ja welke, stappen er zijn ondernomen om de getuige (alsnog) te vinden. De verklaring van [naam 1] omschrijft gebeurtenissen die enkel in het bijzijn van hem en de verdachte hebben plaatsgevonden. Hierdoor is deze verklaring van beslissend gewicht voor een eventuele bewezenverklaring voor het onder 1 ten laste gelegde. Gezien het grote gewicht van deze verklaring, is ook het belang van de verdediging om de getuige te kunnen ondervragen groot. Onder die omstandigheden moet er sprake zijn van voldoende compenserende factoren wil de verklaring van de getuige tot het bewijs kunnen worden toegelaten.
De officier van justitie is van mening dat de verklaring van [naam 1] voldoende steun vindt in overige bewijsmiddelen, namelijk de vondst van de schroevendraaier en het letsel van [naam 1]. De verklaringen van de verdachte ter terechtzitting vinden evenwel óók steun in deze bewijsmiddelen. Hierdoor kan niet zonder meer worden uitgegaan van de verklaring van [naam 1]. Uit de aard van de verwondingen blijkt namelijk dat sprake is geweest van een worsteling of een gevecht. Dat wordt door de verdachte ook niet ontkend. Dat de verdachte [naam 1] zou hebben gestoken met een schroevendraaier wordt echter enkel verklaard door [naam 1]. Een letselverklaring ontbreekt in het dossier en aan de hand van de foto’s kan de rechtbank niet vaststellen dat het daadwerkelijk om steekwonden gaat. De verdachte kan [naam 1] immers ook in de worsteling (onbewust) geraakt hebben met de schroevendraaier. Dit scenario kan door de rechtbank niet worden uitgesloten op basis van het dossier. Het belastende deel van de verklaring van [naam 1] dat de verdachte zou hebben gestoken met een schroevendraaier vindt daarom onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Voorts is niet gebleken van compenserende factoren.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de belastende verklaring die door [naam 1] is afgelegd op 10 januari 2024 niet kan worden gebezigd voor het bewijs.
4.3.2.
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair
Hoewel er sprake is geweest van een conflict dat tot een handgemeen heeft geleid, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring te komen van de onder 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling (primair) en mishandeling (subsidiair), omdat de verklaring van [naam 1] niet bruikbaar is als bewijsmiddel.
Weliswaar erkent de verdachte dat er sprake is geweest van een handgemeen tussen hem en [naam 1], maar de rechtbank kan op basis van het dossier niet uitsluiten dat de verwondingen zoals [naam 1] die heeft opgelopen veroorzaakt zijn tijdens de worsteling, zoals de verdachte verklaard heeft. Op de foto’s van het letsel van [naam 1] blijkt namelijk dat er een streep naar het wondje toeloopt en dat past meer past bij het scenario zoals de verdachte verklaart dat dit letsel ontstaan is tijdens de worsteling waarbij hij zich heeft verdedigd. De rechtbank kan daardoor ook niet bewezen verklaren dat de verdachte
[naam 1] zou hebben mishandeld, omdat een gerechtvaardigd beroep op noodweer onvoldoende kan worden uitgesloten.
Vrijspraak feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het onder 3 ten laste gelegde.
Vrijspraak feit 4
De verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster [naam 2] heeft bedreigd door tegen haar te roepen ‘Ik maak je dood’ of woorden van gelijke strekking. [naam 2] heeft dat weliswaar verklaard in haar aangifte van 10 januari 2024, maar zij is hier in haar aanvullende verhoor van 12 maart 2024 op teruggekomen: toen heeft zij verklaard die dag niet met die woorden door de verdachte te zijn bedreigd. Omdat de eerste belastende verklaring van [naam 2] onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte haar die bedreigende bewoordingen heeft toegevoegd.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.4.
Bewijswaardering feit 2
Op grond van het dossier en de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting kan als vaststaand worden aangemerkt dat er op 10 januari 2024 een conflict heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en [naam 1]. Dit conflict heeft geleid tot een handgemeen over en weer. Ten tijde van het handgemeen heeft de verdachte een schroevendraaier in zijn handen gehad. [naam 2] is aanwezig geweest bij het deel van het handgemeen dat zich buiten haar woning heeft afgespeeld.
Door getuige [getuige 1] wordt in eerste instantie bij de politie verklaard dat de verdachte met zijn vuisten [naam 2] op haar bovenlichaam heeft geslagen. Vervolgens zou hij steekbewegingen hebben gemaakt met de schroevendraaier in de richting van haar bovenlichaam. Ook door getuige [getuige 2] is in eerste instantie bij de politie verklaard dat de verdachte met de schroevendraaier steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van [naam 2].
Door [naam 2] is verklaard dat de verdachte haar heeft bedreigd met een schroevendraaier. Hij zou met een schroevendraaier in zijn hand hebben gezegd dat hij haar zou doodsteken.
Later verklaren zowel de getuigen als [naam 2] niet te hebben gezien dat de verdachte fysiek geweld heeft gebruikt of steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van [naam 2].
De rechtbank gaat uit van de inhoud van de verklaringen zoals die door [naam 2] en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] tegenover de politie zijn afgelegd op 10 januari 2024, omdat deze verklaringen op cruciale punten overeenkomen en direct na de gebeurtenissen zijn afgelegd. Op grond van deze verklaringen kan niet worden gesproken van een poging tot zware mishandeling, zoals de officier van justitie reeds heeft aangevoerd. De reden hiervoor is dat onder meer onvoldoende vast is komen te staan vanaf welke afstand en met welke intensiteit de steekbewegingen zouden zijn gemaakt. Wel blijkt dat de verdachte zich dreigend heeft opgesteld in de richting van [naam 2], door met een schroevendraaier stekende bewegingen te maken naar haar lichaam.
4.3.5.
Conclusie
De onder 2 subsidiair ten laste gelegde bedreiging is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 10 januari 2024 te Rotterdam [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een schroevendraaier meermalen stekende bewegingen naar het (boven)lichaam van die [naam 2] te maken;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft het slachtoffer [naam 2], tevens zijn (ex-)partner en moeder van zijn kind, bedreigd door met een schroevendraaier stekende bewegingen in de richting van haar lichaam te maken. De verdachte ontkent de gebeurtenissen en neemt hiermee geen verantwoordelijkheid voor zijn daden. Daarbij is dit niet de eerste keer dat de verdachte wordt veroordeeld voor huiselijk geweld tegen [naam 2].
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank houdt hier rekening mee.
7.3.2.
Rapportages van deskundigen
Zowel de reclassering als een psycholoog en een psychiater hebben een rapport over de verdachte opgemaakt. De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen met aftrek van voorarrest passend en geboden. De verdachte heeft inmiddels 107 dagen in voorlopige hechtenis verbleven. Daarmee heeft hij de nu op te leggen straf al uitgezeten.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 23 oktober 2023 van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant met parketnummer 02-181010-23 is de verdachte voor vernieling en wederrechtelijk binnendringen van een woning veroordeeld tot een taakstraf van 30 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De proeftijd is ingegaan op 7 november 2023.
8.2.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, omdat verdachte voor de ten laste gelegde feiten substantieel langer in voorlopige hechtenis heeft gezeten dan de duur van de bij deze uitspraak op te leggen gevangenisstraf. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte zich tijdens de proeftijd weer schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit zal de rechtbank in plaats daarvan de proeftijd verlengen met één jaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 23 oktober 2023 door de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant onder parketnummer 02-181010-23 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met 1 (één) jaar;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter,
en mrs. J.C. Gillesse en F.L. Donders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.S.S. Obispo, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Feit 1:
hij op of omstreeks 10 januari 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een schroevendraaier, althans een scherp voorwerp meermalen in de rug en/of buik, althans het lichaam van die [naam 1] heeft gestoken en/of tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 januari 2024 te Rotterdam
[naam 1] heeft mishandeld door met een schroevendraaier, althans een scherp voorwerp meermalen in de rug en/of buik, althans het lichaam van die [naam 1] te steken en/of tegen het hoofd te slaan;
Feit 2:
hij op of omstreeks 10 januari 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een schroevendraaier, althans een scherp voorwerp meermalen stekende bewegingen naar het (boven)lichaam, althans in de richting van die [naam 2] te maken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 januari 2024 te Rotterdam
[naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een schroevendraaier, althans een scherp voorwerp meermalen stekende bewegingen naar het (boven)lichaam, althans in de richting van die [naam 2] te maken;
Feit 3:
hij op of omstreeks 10 januari 2024 te Rotterdam [naam 2] heeft mishandeld door op/tegen het (boven)lichaam van die [naam 2] te
slaan/stompen;
Feit 4:
hij op of omstreeks 10 januari 2024 te Rotterdam [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 2] meermalen dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;