ECLI:NL:RBROT:2024:8652

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
FT RK 24/857 en FT RK 24/763
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementsprocedure met betrekking tot een schuldregeling

Op 2 september 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft op 28 juni 2024 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan haar schuldeisers, waaronder de heer [persoon A], die als verweerder optreedt. De aangeboden regeling voorziet in een betaling van 4,71% aan de concurrente schuldeisers, die in totaal € 43.061,96 van verzoekster te vorderen hebben. Negen van de tien schuldeisers hebben ingestemd met de regeling, maar de heer [persoon A] heeft geweigerd in te stemmen, omdat hij het aangeboden bedrag te laag vindt in verhouding tot zijn vordering van € 24.810,31.

De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de vordering van de heer [persoon A] 57,6% van de totale schuldenlast bedraagt. De rechtbank heeft overwogen dat het iedere schuldeiser vrij staat om 100% van zijn vordering te eisen, maar dat de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan de belangen van de heer [persoon A]. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het aangeboden akkoord het maximaal haalbare is, gezien de financiële situatie van verzoekster en de beoordeling door een deskundige partij, Avres.

De rechtbank heeft daarom het verzoek om de heer [persoon A] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en hem veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Tevens is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, en is bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 2 september 2024
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 28 juni 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] of verweerder);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 26 augustus 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij Avres (hierna: schuldhulpverlener);
  • mevrouw C.J. Schouten, werkzaam bij CSPB (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • de heer [persoon A] , weigerende schuldeiser;
  • de heer [persoon C] , gemachtigde van [persoon A] .
Op 27 augustus 2024 heeft de beschermingsbewindvoerder aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift tien conurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 43.061,96 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 30 mei 2024 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 4,71% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar WW-uitkering, aangevuld met een PW-uitkering tot bijstandsniveau. Verzoekster is door het UWV beoordeeld voor tenminste 65% arbeidsgeschikt te zijn. Verzoekster heeft tegen deze beslissing van het UWV bezwaar gemaakt en zich ziekgemeld. Zolang er nog geen beslissing is genomen op het bezwaar, is verzoekster door het UWV vrijgesteld van de sollicitatieverplichting. Uit de aanvullend overgelegde stukken van 27 augustus 2024 blijkt dat de vrijstelling van de sollicitatieplicht door het UWV is toegekend tot 26 oktober 2024 (datum einde WW-uitkering) en dat er door het UWV niet snel een besluit wordt verwacht op het bezwaar van verzoekster. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Negen schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [persoon A] stemt hier niet mee in. Hij heeft een vordering van € 24.810,31 op verzoekster, welke 57,6% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

Verzoekster en verweerder zijn ex-partners. Op 15 augustus 2012 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. De vordering van verweerder ziet op de uitwerking van de bij beschikking van 16 januari 2023 gelaste verdeling van de gemeenschap. In de contacten met schuldhulpverlening heeft [persoon A] te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale vordering van [persoon A] . Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat er onduidelijkheid bestaat over de arbeids(on)geschiktheid van verzoekster. Daartoe voert hij aan dat verzoekster arbeid heeft verricht tegen contante betalingen en dat niet is gebleken dat verzoekster niet fulltime zou kunnen werken.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [persoon A] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [persoon A] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [persoon A] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 57,6%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk negen van de tien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Avres. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Hetgeen verweerder daar tegenover stelt is onvoldoende om niet van het verzoekschrift uit te gaan. Verzoekster is door het UWV beoordeeld voor tenminste 65% arbeidsgeschikt te zijn. Aan de andere kant heeft zij zich opnieuw ziekgemeld en is zij tot 26 oktober 2024 (datum einde WW-uitkering) vrijgesteld van de sollicitatieplicht door het UWV. Gelet hierop en mede gelet op de hoogte van haar uitkering, te weten bijstandsniveau, is de rechtbank van oordeel dat het aangeboden akkoord in de vorm van een saneringskrediet het maximaal haalbare is.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [persoon A] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [persoon A] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[persoon A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [persoon A] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [persoon A] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 september 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.