In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam is gebracht, gaat het om een kort geding tussen een man en een vrouw die ooit getrouwd zijn geweest. De man, die in Nederland woont, heeft een verzoek ingediend om de executie van een echtscheidingsbeschikking te schorsen, waarin is bepaald dat hij een bedrag van € 8.257,00 bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen. Dit bedrag is na indexatie in 2024 opgelopen tot € 9.067,08. De man stelt dat zijn inkomen is gedaald en dat hij met pensioen is gegaan, waardoor hij niet langer in staat is om het volledige bedrag te betalen. Hij vordert dat de vrouw wordt verboden om de echtscheidingsbeschikking verder te executeren, met een dwangsom als drukmiddel.
De vrouw, die in Spanje woont, betwist de bevoegdheid van de voorzieningenrechter en stelt dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat hij internationaal bevoegd is om de zaak te behandelen op basis van artikel 14 van de Alimentatieverordening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2024 geen noodzaak is om een voorlopige voorziening te treffen, maar voor de periode vanaf 1 juli 2024 is er wel aanleiding om de executie te schorsen. De vrouw erkent dat de situatie van de man is veranderd na zijn pensionering en dat hij in financiële problemen kan komen als de executie voortduurt.
De voorzieningenrechter heeft de vrouw verboden om de echtscheidingsbeschikking te executeren voor een bedrag van meer dan € 5.395,55 bruto per maand aan partneralimentatie voor de periode vanaf 1 juli 2024. Tevens is er een dwangsom van € 500,00 per dag opgelegd voor het geval de vrouw dit verbod overtreedt, met een maximum van € 15.000,00. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten betaalt. Dit vonnis is uitgesproken op 3 september 2024.