ECLI:NL:RBROT:2024:8611

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
C/10/682454 / KG ZA 24-690
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid van de voorzieningenrechter in een alimentatiegeschil met betrekking tot partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam is gebracht, gaat het om een kort geding tussen een man en een vrouw die ooit getrouwd zijn geweest. De man, die in Nederland woont, heeft een verzoek ingediend om de executie van een echtscheidingsbeschikking te schorsen, waarin is bepaald dat hij een bedrag van € 8.257,00 bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen. Dit bedrag is na indexatie in 2024 opgelopen tot € 9.067,08. De man stelt dat zijn inkomen is gedaald en dat hij met pensioen is gegaan, waardoor hij niet langer in staat is om het volledige bedrag te betalen. Hij vordert dat de vrouw wordt verboden om de echtscheidingsbeschikking verder te executeren, met een dwangsom als drukmiddel.

De vrouw, die in Spanje woont, betwist de bevoegdheid van de voorzieningenrechter en stelt dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat hij internationaal bevoegd is om de zaak te behandelen op basis van artikel 14 van de Alimentatieverordening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2024 geen noodzaak is om een voorlopige voorziening te treffen, maar voor de periode vanaf 1 juli 2024 is er wel aanleiding om de executie te schorsen. De vrouw erkent dat de situatie van de man is veranderd na zijn pensionering en dat hij in financiële problemen kan komen als de executie voortduurt.

De voorzieningenrechter heeft de vrouw verboden om de echtscheidingsbeschikking te executeren voor een bedrag van meer dan € 5.395,55 bruto per maand aan partneralimentatie voor de periode vanaf 1 juli 2024. Tevens is er een dwangsom van € 500,00 per dag opgelegd voor het geval de vrouw dit verbod overtreedt, met een maximum van € 15.000,00. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten betaalt. Dit vonnis is uitgesproken op 3 september 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/682454 / KG ZA 24-690
Vonnis in kort geding van 3 september 2024
in de zaak van
[naam man],
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. R. van Biezen te Den Haag,
tegen
[naam vrouw],
[woonplaats 2] (Spanje),
gedaagde,
advocaat mr. B. Keybeck te Urmond.
De partijen worden hierna ‘de man’ en ‘de vrouw’ genoemd.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
De man en de vrouw zijn getrouwd geweest. In de echtscheidingsbeschikking van 1 april 2022 van de rechtbank Den Haag met kenmerk C/09/621558 / FA RK 21-8098 is bepaald dat de man een bedrag van € 8.257,00 bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen. Na indexatie bedraagt dit bedrag € 9.067,08 bruto per maand in 2024. Volgens de man kan niet langer van hem worden gevergd om dit bedrag aan partneralimentatie aan de vrouw te betalen, omdat zijn inkomen met ingang van de maand januari 2024 is gedaald en hij met ingang van de maand juli 2024 met pensioen is. De vrouw heeft, volgens de man, over de maanden januari tot en met juni 2024 geen recht op meer partneralimentatie dan wat zij al heeft ontvangen en vanaf de maand juli 2024 nog maar recht op € 4.396,46 per maand aan partneralimentatie/pensioen. De man is al een procedure tot herziening van de partneralimentatie gestart, maar hij stelt dat hij in een financiële noodtoestand raakt als vooruitlopend op het oordeel in die procedure niet al wordt ingegrepen vanwege door de vrouw gelegd conservatoir derdenbeslag. Daarom vordert de man dat het de vrouw onder druk van een dwangsom wordt verboden om de echtscheidingsbeschikking (verder) te executeren voor zover het betreft de alimentatie over de maanden januari tot en met juni 2024 en voor zover het betreft een bedrag van meer dan € 4.396,46 per maand over de periode vanaf 1 juli 2024. De vrouw is het niet eens met de vorderingen van de man. De vrouw betwist dat de voorzieningenrechter bevoegd is om deze zaak te behandelen. In het geval dat de voorzieningenrechter toch van oordeel is dat hij bevoegd is om de zaak te behandelen, betwist de vrouw dat er sprake is van spoedeisend belang en dat de man in een noodtoestand raakt.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 juli 2024, met bijlagen 1 tot en met 14;
  • de brief van 14 augustus 2024 van de vrouw, met bijlage 1;
  • de brief van 14 augustus 2024 van de man, met bijlagen 15 tot en met 28;
  • de brief van 19 augustus 2024 van de vrouw, met bijlagen 2 tot en met 4;
  • de mondelinge behandeling op 20 augustus 2024;
  • de pleitnota van mr. Van Biezen;
  • de pleitnotities van mr. Keybeck.

3.De beoordeling

De voorzieningenrechter is (internationaal) bevoegd om deze zaak te behandelen

3.1.
De man woont in Nederland en inmiddels is gebleken dat de vrouw in Spanje woont. Dit internationale karakter van de zaak vraagt om een beoordeling van de rechtsmacht van de voorzieningenrechter. De bevoegdheid van de voorzieningenrechter moet worden getoetst aan de bepalingen van Verordening (EG) 4/2009 van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (‘Alimentatieverordening’). De voorzieningenrechter komt geen rechtsmacht toe op grond van de artikelen 3 tot en met 7 van de Alimentatieverordening, maar wel op grond van artikel 14 van de Alimentatieverordening. Het gaat in deze zaak namelijk om de vordering van de man om in Nederland een voorlopige maatregel te treffen (het tijdelijk opschorten van de tenuitvoerlegging van de echtscheidingsbeschikking) en zo’n maatregel kan in een kort gedingprocedure bij de Nederlandse rechter worden getroffen. De voorzieningenrechter is dan ook (internationaal) bevoegd om deze zaak te behandelen.
Een executiegeschil in het algemeen
3.2.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of als de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal laten ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
De periode van 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2024
3.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat over de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2024 van onvoldoende noodzaak is gebleken om een voorlopige voorziening te treffen. Het verschil tussen de partneralimentatie die de man over die periode aan de vrouw heeft betaald en de partneralimentatie die de man op grond van de echtscheidings-beschikking over die periode zou moeten betalen, is niet dermate groot dat aannemelijk is dat executie over die periode zou leiden tot een financiële noodsituatie bij de man. Daar komt bij dat tussen de partijen discussie bestaat of de man over deze periode daadwerkelijk een substantieel lager bedrag aan partneralimentatie aan de vrouw is verschuldigd en dat moet zo nodig in een bodemprocedure ten overstaan van de bevoegde rechter worden uitgezocht.
De periode vanaf 1 juli 2024
3.4.
Voor de periode vanaf 1 juli 2024 is de voorzieningenrechter wel van oordeel dat een voorlopige voorziening moet worden getroffen. De vrouw erkent dat er vanaf de pensionering van de man sprake is van een andere situatie en dat niet vast staat dat sprake is van een aanvullende alimentatieaanspraak in meerdering op de verdeling van het gedurende de huwelijkse periode opgebouwde pensioen. Verder heeft de man uitvoerig onderbouwd dat zijn inkomen vanaf 1 juli 2024 (uit pensioen) aanzienlijk lager is dan in de periode daarvoor (uit salaris) en dat hij bij ongewijzigde executie van de echtscheidingsbeschikking maandelijks te weinig geld overhoudt om van rond te komen. Gelet hierop is het aannemelijk dat ongewijzigde executie van de echtscheidingsbeschikking aan de zijde van de man een financiële noodtoestand zou laten ontstaan. Door desondanks de echtscheidingsbeschikking voor het volledige bedrag van na indexatie € 9.067,08 bruto per maand aan partneralimentatie te (blijven) executeren, zou de vrouw misbruik van recht maken. Het dreigende ontstaan van een financiële noodtoestand maakt dat het spoedeisend belang van de man bij zijn vorderingen is gegeven.
3.5.
De voorzieningenrechter verbiedt de vrouw hierna onder de beslissing om de echtscheidingsbeschikking (verder) te executeren voor zover dat een bedrag van meer dan € 5.395,55 bruto per maand aan partneralimentatie betreft voor de periode vanaf 1 juli 2024 tot het moment dat de bevoegde rechter een voor ten uitvoerlegging vatbare beslissing heeft genomen over de aanspraak van de vrouw op partneralimentatie. Het bedrag van € 5.395,55 bruto per maand bestaat uit € 4.396,46 bruto per maand waarvan de man stelt dat de vrouw daar vanaf 1 juli 2024 aanspraak op kan maken (randnummer 12 van de dagvaarding) en uit € 999,09 bruto per maand waarvan de man stelt dat de vrouw daar vanaf 1 juli 2024 mogelijk aanspraak op kan maken (randnummer 23 van de dagvaarding). Tenzij partijen alsnog in overleg overeenstemming bereiken, zal door de bevoegde rechter in een bodemprocedure moeten worden beslist waar de vrouw precies recht op heeft. De voorzieningenrechter acht geen grond aanwezig om daar in dit kort geding verder op vooruit te lopen door het treffen van een voorlopige voorziening.
3.6.
Gelet op de omstandigheid dat de man deze zaak heeft moeten aanspannen om de ongewijzigde executie van de echtscheidingsbeschikking door de vrouw, ook na zijn pensionering, te stoppen, is er aanleiding om aan het hiervoor genoemde verbod een dwangsom te verbinden. De voorzieningenrechter bepaalt die dwangsom op € 500,00 per dag dat de vrouw het verbod overtreedt, met een maximum van € 15.000,00.
De proceskosten
3.7.
Het uitgangspunt in zaken tussen ex-echtelieden is dat de proceskosten worden gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt. De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheden van deze zaak nog geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.8.
Dit vonnis wordt voor wat betreft het verbod en de daarop gestelde dwangsom uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
verbiedt de vrouw om de echtscheidingsbeschikking van 1 april 2022 van de rechtbank Den Haag met kenmerk C/09/621558 / FA RK 21-8098 (verder) te executeren voor zover dat een bedrag van meer dan € 5.395,55 bruto per maand aan partneralimentatie betreft voor de periode vanaf 1 juli 2024 tot het moment dat de bevoegde rechter een voor ten uitvoerlegging vatbare beslissing heeft genomen over de aanspraak van de vrouw op partneralimentatie;
4.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,00 per dag dat zij het onder 4.1. genoemde verbod overtreedt, met dien verstande dat de vrouw maximaal € 15.000,00 aan dwangsommen kan verbeuren;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
4.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.
[3349 / 1729]