In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de voorzieningenrechter op 5 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de vrouw, oorspronkelijk eiseres, een straat- en contactverbod tegen de man, oorspronkelijk gedaagde, had gevorderd. De vrouw had haar vordering tot het opleggen van een straatverbod ingetrokken, waardoor de zaak zich enkel richtte op het contactverbod. De vrouw stelde dat de man haar meerdere keren fysiek had mishandeld en dat zijn aanwezigheid in de woning waar zij met hun vier minderjarige kinderen woont, leidde tot confrontaties. Het verstekvonnis van 26 juni 2024 had de vorderingen van de vrouw toegewezen, maar de man kwam in verzet tegen dit vonnis, stellende dat hij de vrouw niet had mishandeld en dat er geen aanleiding was voor een straatverbod, vooral omdat de vrouw op 1 september 2024 naar een andere woning zou verhuizen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de vrouw haar vordering tot het opleggen van een contactverbod onvoldoende had onderbouwd. Er waren geen feiten gesteld die een inbreuk op het recht van de man om zich vrijelijk te bewegen konden rechtvaardigen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verstekvonnis moest worden vernietigd en dat de resterende vorderingen van de vrouw moesten worden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. Th. Veling en openbaar uitgesproken op 5 september 2024.