ECLI:NL:RBROT:2024:8601

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
C/10/669648 / HA ZA 23-1037
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen appartementseigenaren over de toebehoren van appartementsrechten en de uitleg van de splitsingsakte

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen appartementseigenaren over de omvang van privé-gedeelten van hun appartementsrechten. De kern van het geschil betreft de vraag of de bergingen bij de begane grond of bij de eerste verdieping horen, wat moet worden vastgesteld aan de hand van de splitsingsakte en de splitsingstekening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feitelijke omstandigheden, zoals het gebruik van de ruimtes, een belangrijke rol spelen in de uitleg van de splitsingsstukken. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van verkrijging door verjaring en wijst de vorderingen van de eisende partij in conventie af. In reconventie wordt de vordering van de gedaagde partij tot ontruiming van de bergingen toegewezen, met een dwangsom voor het geval de ontruiming niet tijdig plaatsvindt. De rechtbank benadrukt het belang van redelijkheid en billijkheid tussen de appartementseigenaren en wijst de overige vorderingen in reconventie af, waarbij partijen worden aangespoord om onderling tot afspraken te komen over nutsvoorzieningen en afwerking.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/669648 / HA ZA 23-1037
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van

1.[persoon A] ,2. [persoon B] ,

beiden wonende te Rotterdam,
eisende partijen in conventie, verweerders in reconventie,
hierna samen (in enkelvoud) te noemen: [persoon A] ,
advocaat: mr. I.R.P.J. van Ham,
tegen
[persoon C],
wonende te New York (VS),
gedaagde partij in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen: [persoon C] ,
advocaat: mr. L.W. van de Wetering.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding van 18 augustus 2023 met producties 1-24;
 de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties 1-44;
 de oproepingsbrieven en de zittingsagenda van de rechtbank;
 de brief van 26 april 2024 van [persoon C] met producties 45-47;
 de conclusie van antwoord in reconventie met producties 25-50;
 de akte wijziging eis in reconventie van [persoon C] , en productie 48;
 de mondelinge behandeling van 7 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en waarbij de advocaten van partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;
 de akte van [persoon A] ;
 de (antwoord)akte van [persoon C] .

2.Inleiding en vaststaande feiten

2.1.
Dit geschil gaat over een berghok en een – in drie delen onderscheiden – berging, aan de achterkant van een begane grondverdieping van het pand aan de [adres 1] te Rotterdam. Dit pand met grond is in 2003 gesplitst in drie appartementsrechten, die zien op de begane grondverdieping (45A), de eerste verdieping met de tuin op de begane grond (45B), en de tweede- met zolderverdieping (45C).
2.2.
De akte van splitsing van 11 maart 2003 houdt onder meer in:
"Het gebouw met de daarbij behorende grond zal worden gesplitst in de volgende appartementsrechten:
1. het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de bedrijfsruimte gelegen op de begane grond met verder toebehoren, plaatselijk bekend [adres 2] te [postcode] Rotterdam,
kadastraal bekend gemeente Hillegersberg, sectie [sectie] complexaanduiding [complexnummer] , appartementsindex [indexnummer 1] ;
2. het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning gelegen op de eerste verdieping met tuin op de begane grond met verder toebehoren, plaatselijk bekend [adres 3] te [postcode] Rotterdam, kadastraal bekend gemeente Hillegersberg, sectie [sectie] complexaanduiding [complexnummer] . appartementsindex [indexnummer 2] ;
3. het appartementsrecht (…)
(…)
Op de tekst van het model-reglement worden hierbij de navolgende aanvullingen enlof wijzigingen vastgesteld:
(…)
" Artikel 17
De eerste zin van lid 4 wordt gewijzigd in: 'iedere eigenaar en gebruiker is verplicht het privé-gedeelte te gebruiken overeenkomstig de bestemming'. Deze is voor op de begane grond gelegen privégedeelte: bedrijfsruimte en voor elk der overige privé-gedeelten: woning voor privé-doeleinden.
(…)”
2.3.
[persoon C] is appartementseigenaar van de begane grondverdieping (index [indexnummer 1] ; kadastraal bekend Hillegersberg [perceelnummer 1] ), vanaf 25 juni 2003 als medegerechtigde en sinds 10 februari 2009 als enige gerechtigde. Hij woont daar niet, maar verhuurt in de (bedrijfs)ruimte stallingsplaatsen voor motoren.
[persoon A] is (samen met [persoon B] ) sinds 4 april 2022 appartementseigenaar en bewoner van de eerste verdieping met de tuin (index [indexnummer 2] ; kadastraal bekend Hillegersberg [perceelnummer 2] ). De tuin is vanaf de eerste verdieping te bereiken via een buitentrap die in de tuin uitkomt.
2.4.
De splitsingstekening bij de akte van splitsing (deels):
2.5.
Partijen hebben in 2022, met name via e-mailberichten, contact met elkaar gehad over diverse (nuts)voorzieningen in de ruimte op de begane grond, van en naar de eerste verdieping. In een e-mail van 31 maart 2022 aan [persoon A] bericht [persoon C] onder meer:
“Ik heb van mijn kant ook nog een aantal vragen die ik met jullie wil bespreken. Ik had een afspraak met [persoon D] die ruwweg het volgende behelste (en die ik ook graag weer met jullie wil maken) en volgens gesloten beurzen liep (ie ik reken hem niets en hij rekent mij niets):
1. Jullie kunnen de boiler in de garage houden
2. Jullie kunnen de kabels/connecties/aansluitingen door de garage laten lopen;
3. De garage is verbonden aan de elektriciteitsmeter van jullie appartement (maw heeft geen eigen aansluiting). De garage heeft niet echt veel gebruik van elektriciteit (licht aan/uit, de video camera's, en hier een daar een druppelaar voor een motor in de winter). De boiler is denk ik het item dat de meeste elektriciteit verbruikt en het gebruik is natuurlijk geheel voor jullie),
4. De video camera's zijn verbonden aan het Wifi netwerk van jullie appartement. Dit maakt geen gebruik van de capaciteit van het Wifi, alleen maar als ik vanuit de USA inlog om de camera's te checken (wat misschien 1 maal in de 6 maanden voorkomt). Als we dan toch het plafond deels open moeten maken dan zou ik graag een Lan-6 kabel te laten lopen van jullie router naar de ruimte waar de hard drive van de camera's staat. Dan is de connectie wat beter (hardwire)
Ik vond dat, en vindt nog steeds dat dit een eerlijke uitruil. Dus dat wil ik graag overleggen. (…) “
2.6.
Het berghok (ook aangeduid als: het opslaghok) en een afgescheiden deel van de berging (aangeduid als berging A) zijn, van binnenuit, in gebruik bij [persoon C] . De berging wordt voor het overige (aangeduid als bergingen B en AB, onderling toegankelijk), vanuit de tuin gebruikt door [persoon A] .

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[persoon A] vordert na eisvermindering – samengevat – [persoon C] te veroordelen het gebruik van de grond zoals aangegeven op een tekening (productie 9) te staken en die grond te ontruimen, op verbeurte van een dwangsom.
Verder vordert [persoon A] veroordeling tot het verlenen van medewerking aan herstel / bouw van een muur door [persoon A] . [persoon A] vraagt [persoon C] in de kosten te veroordelen, met nakosten en wettelijke rente, en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De tekening (deels) die [persoon A] hierbij als productie 9 heeft overgelegd:
3.3.
[persoon C] voert verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van [persoon A] (hoofdelijk; met [persoon B] ) in de kosten van deze procedure.
in reconventie:
3.4.
[persoon C] vordert na eiswijziging – samengevat – [persoon A] te veroordelen de berging (specifiek: berging B en berging AB) te ontruimen, op verbeurte van een dwangsom.
Verder vordert [persoon C] verklaringen voor recht dat erfdienstbaarheden zijn ontstaan door verjaring ten behoeve van de elektriciteitsaansluiting en de waterleiding, met veroordeling van [persoon A] tot medewerking aan inschrijving daarvan. Ook vordert [persoon C] herstel van de oude situatie met betrekking tot het raam van het berghok, verwijdering van een waterboiler en verwijdering van diverse leidingen, aansluitingen en doorvoeren, een koof met bijbehoren, met herstel van een en ander in de oude toestand, alles op verbeurte van dwangsommen.
[persoon C] vraagt veroordeling van [persoon A] (hoofdelijk; met [persoon B] ) in de proceskosten en het vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5.
De aanduiding hierbij van de delen B en AB van de berging door [persoon C] :
3.6.
[persoon A] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van [persoon C] in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling, in conventie en in reconventie

het geschil over de grens; de vordering in conventie tot ontruiming door [persoon C] :
4.1.
In geschil is de grens op de begane grond tussen de appartementsrechten van [persoon C] (de bedrijfsruimte) en van [persoon A] (de tuin). Volgens [persoon A] loopt die grens op basis van de splitsingstekening zodanig dat het opslaghok en de gehele berging onder zijn appartementsrecht vallen. Zijn hierop gebaseerde vorderingen strekken tot ontruiming daarvan door [persoon C] en tot ter beschikking stellen ervan met een muur tussen de bedrijfsruimte en de berging (A).
4.2.
[persoon C] heeft gemotiveerd aangevoerd dat er geen muur heeft gezeten tussen de bedrijfsruimte en (deel A van) de berging, maar openslaande deuren. [persoon A] heeft dit niet (langer) weersproken op de zitting, maar volstaan met de opmerking dat (ook) dan tenminste iets van muur aan weerszijden van de openslaande deuren moet hebben gezeten. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de stelling op dit punt van [persoon C] . De foto's en tekeningen in het dossier passen hier ook bij en geven geen aanleiding tot twijfel hierover.
Verder is op de zitting vastgesteld dat, indien (veronderstellenderwijs) moet worden uitgegaan van de maatgeving en verhoudingen in de splitsingstekening, volgens beide partijen de scheidslijn op de splitsingstekening loopt ter hoogte van het begin (/de voorkant, waar de houten deur zit aan de kant van de garage / bedrijfsruimte) van het opslaghok en vervolgens in rechte lijn door ter plaatse waar vroeger de openslaande deuren waren.
Volgens [persoon A] is dit een juiste aanduiding van de grens tussen beide appartementsrechten, welke aanduiding op de splitsingstekening de feitelijke grondslag van zijn vorderingen vormt. Volgens [persoon C] klopt de scheidslijn op de splitsingstekening niet, en moet die lopen ter hoogte van de achterkant van het opslaghok en dan verder in rechte lijn door langs de achterkant van de berging. [persoon C] beroept zich op de bewoordingen van de akte, waaruit volgens hem volgt dat er geen berging bij de tuin hoorde ten tijde van de splitsing.
4.3.
Bij de beantwoording van de vraag hoe de juridische grens loopt tussen de beide appartementsrechten, is van belang dat de splitsing in appartementsrechten een goederenrechtelijke regeling is, die is vastgelegd in de splitsingsstukken; de splitsingsakte met de bijbehorende splitsingstekening. Deze stukken en de hieraan ten grondslag liggende partijbedoeling dienen op objectieve wijze te worden uitgelegd op basis van deze stukken, dus aan de hand van de bewoordingen en de tekening, waarbij onder omstandigheden ook de waarneembare feitelijke omstandigheden een rol kunnen spelen.
De achterliggende reden voor deze objectieve uitleg is het maatschappelijke belang van de rechtszekerheid. De akte met tekening is ingeschreven in de openbare registers. Derden – onder wie (mogelijke) kopers – moeten kunnen afgaan op de inhoud van de stukken die in de registers kunnen worden geraadpleegd.
[persoon C] heeft aan de hand van een groot aantal producties een uitvoerige toelichting gegeven op het historische gebruik van de onderhavige ruimtes. Voor zover deze feiten en omstandigheden geen betrekking hebben op de splitsingsstukken zijn zij niet van belang bij de uitlegmaatstaf als hiervoor omschreven.
4.4.
Tegen deze achtergrond komt de rechtbank tot het oordeel dat de juridische grens niet door de bebouwde ruimte van de begane grond loopt zoals [persoon A] heeft betoogd, dus niet in een rechte lijn langs de voorkant van het berghok. Ondanks de omstandigheid dat de door [persoon A] bepleite feitelijke situering van de rechte grens(lijn), gelet op de kaartschaal, past bij de maatvoering van de tekening, is dit niet de meest aannemelijke uitleg van de akte met tekening. De rechtbank heeft voor dit oordeel doorslaggevende betekenis toegekend aan de volgende omstandigheden.
4.4.1.
In de eerste plaats past de door [persoon A] gegeven uitleg niet bij hetgeen volgens de omschrijving in de akte behoort tot de te onderscheiden appartementsrechten, te weten enerzijds 'de woning gelegen op de eerste verdieping met tuin op de begane grond' en anderzijds 'de bedrijfsruimte gelegen op de begane grond'. Gegeven de omstandigheid dat de tuin vanuit de woning direct bereikbaar is via de op de splitsingstekening ingetekende buitentrap die uitkomt in de tuin, kan onder 'tuin' bezwaarlijk worden begrepen een deel van de aangesloten bebouwing op de begane grond.
Toevoeging van ‘en verder toebehoren’ in de omschrijving van het appartementsrecht leidt niet tot andere conclusie. Dit is in soortgelijke beschrijvingen een vaak gebruikte en algemene aanduiding, niet specifiek genoeg om daaraan de door [persoon A] bepleite betekenis te geven.
Aannemelijk is dat met deze tekstuele splitsing van de begane grond in tuin enerzijds en bedrijfsruimte anderzijds, is beoogd de grens te leggen tussen het onbebouwde deel en het (aaneengesloten) bebouwde deel van de begane grond.
4.4.2.
In de tweede plaats maakt de splitsingstekening niet aannemelijk dat is beoogd de grens door het bebouwde deel te leggen op de wijze die [persoon A] heeft bepleit.
Vastgesteld moet worden dat op de tekening niet of niet op juiste wijze de loop van de achterzijde van de bebouwing op de begane grond is ingetekend. Er is volgens de kleine overzichtsschets op de splitsingstekening sprake van een deels uitstekend deel van de bebouwing aan de achterzijde (op de begane grond: het berghok), overeenstemmend met de andere kaarten en foto’s in het dossier. Dat deel is echter niet ingetekend bij de weergave van de bebouwing op de begane grond, wel bij de – juiste – weergave van de bebouwing van de bovenliggende verdiepingen. De rechtbank ziet dit als een omissie in de splitsingstekening waardoor de maatvoering van de splitsingstekening wat betreft de achtergrens-lijn niet doorslaggevend kan zijn.
4.4.3.
Hierdoor roept de rechte lijn als achtergrens op de splitsingstekening de vraag op of aannemelijk is dat is beoogd aan te geven dat het uitstekende deel (het berghok) wordt afgesplitst van de (aaneengesloten) bebouwing op de begane grond, dan wel dat aannemelijk is dat is bedoeld de grens (in een rechte lijn) achter het berghok te trekken, zodat daarachter het tuindeel pas begint.
In deze situatie is het niet in strijd met genoemde objectieve maatstaf om bij de uitleg van de splitsingsstukken mede de kenbare feitelijke situatie te betrekken (HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR2014:337).
De rechtbank vindt het niet in de rede liggen dat bij de splitsing is beoogd te regelen dat het berghok niet langer tot de bedrijfsruimte behoort. Dat zou een ingreep betekenen in de bouwkundige en functionele situatie, terwijl de noodzaak of wenselijkheid daarvan zeker niet evident is. Een dergelijke bedoeling zou pas aannemelijk kunnen worden indien dat – anders dan hier het geval is – bij de splitsing tot uitdrukking was gebracht door een expliciete aanduiding op de tekening en/of door een beschrijving van de bergruimte(s) in de akte zelf als onderdeel van het tuindeel.
Verder is van belang dat vaststaat dat het berghok aan de kant van de bedrijfsruimte van een doorgang / deur was (en is) voorzien, en dat niet is gesteld of gebleken dat ook aan de tuinkant een deur zat. Die omstandigheid biedt steun voor de uitleg dat is beoogd de grens – in een rechte lijn – achter het berghok te trekken. Anders dan [persoon A] bij akte (na de mondelinge behandeling) stelt, duidt de 'kringelpijl' op de splitsingstekening niet op een zodanige (bestaande of te realiseren) doorgang. Het gaat hier om de kringel die gaat door de lijn die de achterkant aangeeft van de bebouwing in de kleine overzichtsschets op de splitsingstekening. Dit geeft slechts aan dat perceelnummer 376 doorloopt (tot en met de tuin) en niet wordt begrensd door genoemde lijn.
4.4.4.
Om deze redenen is de meest aannemelijke objectieve uitleg van de splitsingsstukken dat is bedoeld op de begane grond te splitsen tussen enerzijds alleen de tuin zelf en anderzijds de bebouwing, dus met een rechte grenslijn langs de achterzijde van het berghok.
Dat betekent dat ook de berging (/bergingen A, AB en B; zie de tekeningen hiervoor) tot het appartementsrecht van [persoon C] behoren.
4.4.5.
Daarbij past de stelling van [persoon C] dat deze bergingen al aanwezig waren ten tijde van de splitsing, aan de tuinkant op één lijn met de achterzijde van het berghok. Deze stelling is op de zitting door [persoon A] in algemene bewoordingen in twijfel getrokken. Nu de gegeven uitleg van de splitsingsstukken niet hierop berust, laat de rechtbank deze stelling buiten verdere beschouwing,
Het hier trekken van een rechte lijn als achtergrens zou overigens ook passen bij het vroegere bestaan van (openslaande) tuindeuren. Het zou niet logisch zijn die deuren de grens te laten vormen tussen de beide appartementsrechten, omdat de deuren dan tot buiten de tot het appartementsrecht behorende grond zouden opengaan, tot in de tuin van een ander.
4.5.
De conclusie is dat door de splitsing de bedrijfsruimte inclusief berghok en berging (delen A, AB en B) tot het appartementsrecht met index 1 (nu: van [persoon C] ) zijn gaan behoren, en de daarop aansluitende tuin en de eerste verdieping tot het appartementsrecht met index 2 (nu: van [persoon A] ).
De vorderingen van [persoon A] zijn daarom niet toewijsbaar.
de vordering in reconventie tot ontruiming van berging B en AB door [persoon A] :
4.6.
Bij akte (na de mondelinge behandeling) heeft [persoon A] (alsnog in reactie op de eiswijziging in reconventie door [persoon C] ) een beroep gedaan op verkrijgende en/of bevrijdende verjaring van berging B.
[persoon A] stelt dat uit de splitsingstekening ‘te goeder trouw’ kon worden afgeleid dat berging B wel bij zijn appartementsrecht behoort. Naar het oordeel van de rechtbank is evenwel geen sprake van verjaring in de zin van artikel 3:99 BW. Uit de voorgaande overwegingen volgt al dat de daarvoor vereiste goede trouw juist niet uit de splitsingsstukken kan worden afgeleid. [persoon A] en zijn rechtsvoorgangers worden geacht dit bij raadpleging van de openbare registers te hebben kunnen weten. Artikel 3:23 BW staat in de weg aan dit beroep op verjaring.
Verder stelt [persoon A] bij akte dat uit de door [persoon C] overgelegde stukken blijkt dat [persoon A] en zijn rechtsvoorgangers berging B al meer dan 20 jaar in gebruik hebben, hier blijkbaar doelend op verkrijging door extinctieve verjaring in de zin van de artikelen 3:105 en 3:306 BW. Hiertegen heeft [persoon C] bij (antwoord)akte aangevoerd dat dit beroep op verjaring onvoldoende onderbouwd is en dat [persoon A] geen stellingen aanvoert voor het vereiste bezit. De rechtbank volgt [persoon C] op dit onderdeel. Er is te weinig gesteld voor een geslaagd beroep op verjaring. Zo ontbreken stellingen over concrete bezitsdaden die vereist zijn voor verjaring. Het enkele gestelde gebruik is daarvoor niet voldoende, omdat dat ook kan berusten op (al dan niet stilzwijgende) toestemming.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de reconventionele vordering tot ontruiming van berging B en AB toewijsbaar is, met naar redelijkheid een langere termijn voor ontruiming dan gevorderd, als hieronder in de beslissing omschreven. Er zal een dwangsom van € 100 per dag aan worden verbonden, met een maximum van € 15.000.
de overige vorderingen in reconventie:
4.8.
De overige vorderingen zien op diverse (nuts)voorzieningen op de begane grondverdieping, concreet: de aansluiting van de benedenverdieping op het elektriciteitsnet en op de waterleiding van de eerste verdieping, de boiler van [persoon A] die zich op de begane grond bevindt, en de in 2022 door [persoon A] aangebrachte leidingen met bijbehoren. De vorderingen hebben ook betrekking op de afwerking en gestelde schades als gevolg van de aanleg.
[persoon A] heeft aangevoerd dat een deel van deze voorzieningen al aanwezig was toen hij appartementseigenaar werd en dat alle aangebrachte voorzieningen berusten op gemaakte afspraken. Op de zitting heeft [persoon A] erkend dat hij de uitvoering van de werkzaamheden in 2022 niet goed heeft aangepakt. Hij heeft daarbij aangeboden werkzaamheden uit te voeren om tot een netter en beter resultaat te komen, ook met het oog op de brandveiligheid. Op de zitting hebben partijen kenbaar gemaakt op zichzelf bereid en in staat te zijn onderling afspraken te maken over een betere afwerking.
Naar het oordeel van de rechtbank dient voor de beoordeling van de reconventionele vorderingen centraal te staan dat partijen als appartementseigenaren verplicht zijn zich ten opzichte van elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. Daarbij past onderling overleg, onderzoek naar eventuele alternatieven en begroting van mogelijk te maken kosten, zodat nadere afwegingen kunnen worden gemaakt. Waar nodig dient besluitvorming binnen de VVE plaats te vinden, waarbij dan ook de derde appartementseigenaar wordt betrokken. Het burenrecht is binnen dit kader niet direct van toepassing, maar binnen redelijke grenzen zou daarbij wel aansluiting kunnen worden gezocht. Ook het (model)reglement kan een regeling bevatten voor een of meer van de onderhavige voorzieningen. Het voorgaande geldt ook voor zover hinder of overlast kan ontstaan door een deur of raam op de begane grond aan de tuinkant.
In deze onderlinge verhouding past niet de verwijdering van nutsvoorzieningen die deels al aanwezig waren voordat het geschil ontstond over de grens en de bergingen, en deels al onderwerp van overleg of uitwerking waren. In dat kader heeft [persoon A] verwezen naar de e-mailcorrespondentie, waaronder een e-mail van [persoon C] van 31 maart 2022, waarin de voorzieningen en leidingen en dergelijke aan de orde komen, zoals geciteerd bij de vaststaande feiten. Daaruit blijkt, in elk geval op de belangrijkste hoofdlijnen, van instemming met de aanwezigheid en/of aanleg daarvan. Dat wordt niet anders indien over de uitwerking daarvan geen nadere overeenstemming is bereikt, al dan niet als gevolg van discussie over het niveau van de afwerking en/of het ontstane geschil over de grens en de bergingen. Aldus is voldoende aannemelijk geworden dat het bestaan van de diverse nutsvoorzieningen, over en weer, in overwegende mate berust op afspraken, al dan niet tussen rechtsvoorgangers van partijen. Vanwege die verbintenisrechtelijke grondslag valt vervolgens niet in te zien dat sprake kan zijn van verkrijgende verjaring van desbetreffende erfdienstbaarheden.
Partijen dienen zich als appartementseigenaars met elkaar naar redelijkheid en billijkheid te verstaan over de nieuwe situatie en daarbij te betrekken hoe de afwerking van leidingen en dergelijke op een beter niveau kan worden gebracht. Dat kan betekenen dat [persoon A] binnen redelijke grenzen gehouden is (extra) kosten te maken ten behoeve van een voor [persoon C] minder bezwarende loop van leidingen en dergelijke en/of voor de afwerking ervan.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor toewijzing van dit onderdeel van de reconventionele vorderingen, zodat ze dienen te worden afgewezen. Overige stellingen en verweren die partijen hierover naar voren hebben gebracht, kunnen verder onbesproken blijven.
de proceskosten in conventie:
4.9.
[persoon A] is in het ongelijk gesteld en dient daarom – als gevorderd hoofdelijk met [persoon B] – de proceskosten (inclusief nakosten) te dragen. De proceskosten van [persoon C] worden begroot op € 1.720, bestaande uit:
- griffierecht € 314
- salaris advocaat € 1.228 (2 punten x € 614)
- nakosten (met verhoging) € 178.
de proceskosten in reconventie:
4.10.
Partijen zijn over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. Dit geeft de rechtbank aanleiding de proceskosten zo te compenseren dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [persoon A] en [persoon B] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.720, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving tot betaling, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als zij niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
5.4.
veroordeelt [persoon A] en [persoon B] om binnen twee maanden na betekening van het vonnis berging B en berging AB te ontruimen, op verbeurte van een dwangsom van € 100 voor iedere dag dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 15.000;
5.5.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de proceskosten zo dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.
1694/106