In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen appartementseigenaren over de omvang van privé-gedeelten van hun appartementsrechten. De kern van het geschil betreft de vraag of de bergingen bij de begane grond of bij de eerste verdieping horen, wat moet worden vastgesteld aan de hand van de splitsingsakte en de splitsingstekening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feitelijke omstandigheden, zoals het gebruik van de ruimtes, een belangrijke rol spelen in de uitleg van de splitsingsstukken. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van verkrijging door verjaring en wijst de vorderingen van de eisende partij in conventie af. In reconventie wordt de vordering van de gedaagde partij tot ontruiming van de bergingen toegewezen, met een dwangsom voor het geval de ontruiming niet tijdig plaatsvindt. De rechtbank benadrukt het belang van redelijkheid en billijkheid tussen de appartementseigenaren en wijst de overige vorderingen in reconventie af, waarbij partijen worden aangespoord om onderling tot afspraken te komen over nutsvoorzieningen en afwerking.