ECLI:NL:RBROT:2024:8598

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
C/10/620638 / HA ZA 21-533
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke ontbinding van een overeenkomst van opdracht na deskundigenbericht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Restment B.V. en een stichting over de uitvoering van een overeenkomst van opdracht. Restment, vertegenwoordigd door mr. L.P. Quist, had een onderzoek uitgevoerd naar aanleiding van meldingen van misstanden bij de stichting, die werd bijgestaan door mr. A.J.C. van Bemmel. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen gewezen en een deskundigenonderzoek bevolen. Het deskundigenrapport concludeerde dat Restment tekort was geschoten in de uitvoering van de opdracht, met name door een gebrek aan samenhang en analyse in de rapportage. De rechtbank oordeelde dat Restment niet aan de kwaliteitsnormen voldeed en dat de door haar in rekening gebrachte uren niet voldoende waren verantwoord. De stichting vorderde ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van betaalde facturen, terwijl Restment haar vorderingen handhaafde. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van verzuim aan de zijde van Restment, wat de stichting het recht gaf om de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden. De rechtbank heeft de vorderingen van Restment afgewezen en geoordeeld dat de stichting geen verdere betalingen aan Restment verschuldigd was, terwijl de stichting ook geen recht had op terugvordering van eerder betaalde bedragen. De proceskosten werden toegewezen aan de stichting, met uitzondering van de kosten in reconventie, die werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/620638 / HA ZA 21-533
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
RESTMENT B.V., gevestigd te Putten,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Restment,
advocaat: mr. L.P. Quist,
tegen
[naam stichting], gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [naam stichting] ,
advocaat: mr. A.J.C. van Bemmel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 december 2022;
  • het deskundigenbericht van 16 november 2023 van drs. M. Westerhoud (fraudeonderzoeker, werkzaam bij Ebben Partners BV), met 16 bijlagen;
  • de conclusie na deskundigenbericht van 1 mei 2024, tevens wijziging van eis in reconventie, van [naam stichting] ;
  • de conclusie na deskundigenbericht van 12 juni 2024, tevens eisvermeerdering in conventie, met producties 1-6, van Restment.
1.2.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich nog uit te laten na de laatste conclusiewisseling. [naam stichting] heeft de rechtbank gevraagd vonnis te wijzen, van Restment is toen geen bericht ontvangen.
Bij e-mail van 16 juli 2024 zijn partijen door de rechtbank geïnformeerd over de plaatsgevonden rechterswissel. Partijen hebben in hun reacties hierop van 17 juli 2024 geen nieuwe mondelinge behandeling verzocht.
1.3.
In haar conclusie na deskundigenbericht merkt Restment op dat zij de rechtbank op 6 juni 2024 heeft verzocht om toezending van de bijlagen bij het deskundigenrapport, maar dat zij deze niet heeft ontvangen. Restment vraagt ‘met name’ aandacht voor de bijlagen 13 en 15. De bijlagen (voor zover dit niet de processtukken betreft in de onderhavige procedure) zijn vervolgens door de administratie van de rechtbank – volledigheidshalve aan beide partijen – nagestuurd. De advocaten van beide partijen hebben de ontvangst daarvan bevestigd en daarbij medegedeeld geen behoefte te hebben aan een gelegenheid voor een nadere uitlating. Zij hebben de rechtbank verzocht vonnis te wijzen.

2.De verdere beoordeling, in conventie en reconventie

de tussenvonnissen van 23 maart 2022 en 7 december 2022
2.1.
Deze zaak gaat over een opdracht die door [naam stichting] is gegeven aan Restment voor het uitvoeren van onderzoek naar aanleiding van een melding van misstanden bij [naam stichting] . Restment heeft ter uitvoering van de (vervolg)opdracht onder meer 40 interviews gehouden met 22 personen en een rapportage opgesteld. Restment heeft voor haar werkzaamheden facturen gestuurd, die deels zijn betaald door [naam stichting] en deels onbetaald zijn gebleven. De betaling van deze facturen en de kwaliteit van de werkzaamheden van Restment zijn onderwerp van geschil in deze procedure. De rechtbank heeft in twee tussenvonnissen al deelbeslissingen genomen en een deskundigenonderzoek bevolen. Partijen hebben gereageerd op het uitgebrachte deskundigenrapport en een nader standpunt ingenomen. De rechtbank komt op basis hiervan tot de volgende overwegingen en eindbeslissingen.
2.2.
In het tussenvonnis van 23 maart 2022 is het volgende overwogen en beslist:
(4.10) [naam stichting] heeft niet te laat geklaagd;
(4.15) de vordering van [naam stichting] tot vergoeding van € 4.114 (kwestie rond het bodemonderzoek) zal bij eindvonnis worden afgewezen;
(4.16) [naam stichting] kan zich niet ter afwering van betaling van de facturen voor het verrichten van het feitenonderzoek op het standpunt stellen dat Restment (nog) geen signalenonderzoek heeft uitgevoerd;
(4.21) [naam stichting] kan Restment geen verwijt maken van het ontbreken van een presentatie van en toelichting op het rapport;
(4.22/23) De rechtbank vindt een deskundigenonderzoek noodzakelijk voor de beoordeling van de gestelde tekortkomingen en van de redelijkheid van de gemaakte uren en de verantwoording daarvan;
(4.24) Volgend op de conclusie van de te benoemen deskundige(n) kan mogelijk nog
bewijs aan Restment worden opgedragen dat zij voldoende en tijdig heeft gewaarschuwd
voor een grote overschrijding van de geprognosticeerde uren;
(4.25) [naam stichting] draagt de bewijslast van de door haar gestelde tekortkomingen.
In het tussenvonnis van 7 december 2022 is vervolgens een deskundigenonderzoek bevolen voor de beantwoording van de volgende vragen:
1. voldoet het door Restment opgeleverde rapport aan de in de branche gebruikelijke
en daarmee voor [naam stichting] te verwachten kwaliteitsnorm?
2. zijn de door Restment opgegeven gemaakte uren in het kader van de opdracht in redelijkheid gemaakt?
3. heeft Restment de door haar in rekening gebrachte uren voldoende verantwoord?
de eiswijzigingen
2.3.
Bij conclusie na deskundigenbericht van 12 juni 2024 heeft Restment (de grondslagen van) haar eis in conventie gewijzigd, in die zin dat:
- aan de vordering van het bedrag van € 7.638 niet langer (ook) ten grondslag wordt gelegd dat dit als schadevergoeding moet worden betaald;
- dat bij de geldvorderingen (uit hoofde van nakoming) subsidiair wordt toegevoegd de vordering de overeenkomst van 22 oktober 2020 te ontbinden voor wat betreft de niet betaalde facturen en [naam stichting] vanwege de hieruit voortvloeiende verbintenissen tot ongedaanmaking te veroordelen tot betaling van de gevorderde bedragen.
[naam stichting] heeft zich niet verzet tegen deze eiswijzigingen, zodat de rechtbank mede op basis daarvan het geschil verder zal beoordelen.
2.4.
Bij conclusie na deskundigenbericht van 1 mei 2024 heeft [naam stichting] haar eis gewijzigd, in die zin dat zij nu vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“(1) te verklaren voor recht dat Restment tekort is geschoten in de nakoming van haar
verbintenissen jegens [naam stichting] (en daarom schadeplichtig jegens [naam stichting] );
(2) primair te verklaren voor recht dat de overeenkomst tussen partijen is ontbonden, althans alsnog in rechte te ontbinden, en Restment te veroordelen aan [naam stichting] (terug) te betalen een bedrag van € 50.980,33, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans wettelijke rente vanaf de respectievelijke betaaldata tot aan de dag van de voldoening;
subsidiair te verklaren voor recht dat de overeenkomst tussen partijen partieel is ontbonden,
althans alsnog in rechte partieel te ontbinden, en de rechtsgevolgen op zodanige wijze vast
te stellen dat [naam stichting] uit hoofde van de overeenkomst met Restment verschuldigd is te
voldoen hetgeen zij tot op heden heeft voldaan en [naam stichting] niet is gehouden de facturen van
Restment van 27 januari 2021, 24 februari 2021 en 22 juni 2021 te voldoen;
(3) met veroordeling van Restment in de kosten, de nakosten daaronder begrepen.”
Restment heeft nader verweer gevoerd tegen deze gewijzigde eis. De rechtbank zal op basis hiervan het geschil in reconventie verder beoordelen.
Daarbij volgt de rechtbank Restment niet in haar stelling (bij conclusie na deskundigenbericht) dat een gerechtelijke erkentenis is gelegen in een uitlating van de advocaat van [naam stichting] op de zitting van 18 november 2021. Het gaat om de uitlating dat er bewust voor is gekozen de overeenkomst niet volledig te ontbinden omdat er wel werkzaamheden zijn verricht en het rapport niet geheel onbruikbaar is. In deze uitlating ligt naar het oordeel van de rechtbank besloten dat toen niet het verweer is gevoerd dat het hele rapport onbruikbaar is. Dit is evenwel niet op één lijn te stellen met een uitdrukkelijke erkenning namens [naam stichting] van de waarheid van een stelling van Restment, in de zin van artikel 154 Rv.
de omvang van het geschil na deze eiswijzigingen
2.5.
In het tussenvonnis van 23 maart 2022 is overwogen en beslist dat de uitvoering van de overeenkomst van 15 juli 2020 en de betaling van de daarop betrekking hebbende facturen niet in geschil zijn. Dit betreft de factuur van 12 oktober 2020 van € 16.188,29 voor ‘fase 1’, die door [naam stichting] is betaald. [naam stichting] zegt de afwerking van fase 1 te hebben ‘laten rusten’ (conclusie van antwoord 21).
Wat betreft ‘fase 2’, op basis van de vervolgopdracht van 22 oktober 2020, is in het tussenvonnis vastgesteld dat [naam stichting] niet tot betaling is overgegaan van de facturen van 27 januari 2021 van € 22.102,16 en van 24 februari 2021 van € 17.564,66 (in totaal € 39.666,82). Hierop zag het beroep dat [naam stichting] bij conclusie van antwoord van 4 augustus 2021 heeft gedaan op partiële ontbinding van de overeenkomst, met de desbetreffende gevraagde verklaring voor recht en de vaststelling dat zij niet gehouden is die facturen te voldoen.
Uit de eiswijziging volgt in de eerste plaats dat [naam stichting] nu ook vordert dat wordt vastgesteld dat zij niet gehouden is tot betaling van de factuur van 22 juni 2021 van € 7.638, waarvan Restment na eisvermeerdering (bij akte van 18 november 2021) de betaling vordert (zie hierna onder: ‘fase 3’?).
In de tweede plaats vordert [naam stichting] alsnog ontbinding van de gehele overeenkomst, dus ook voor zover die betrekking heeft op de andere facturen (voor fase 2), die zij wel heeft betaald. In aanvulling op de in het tussenvonnis vastgestelde feiten stelt de rechtbank vast dat dit de facturen betreft van 5 november 2020 van € 24.817,10 en van 30 november 2020 van € 26.163,23, in totaal € 50.980,33. Dit totaalbedrag vordert [naam stichting] , als gevolg van de gevorderde ontbinding van de gehele overeenkomst, terug van Restment.
2.6.
Hieruit volgt dat de vorderingen in conventie van Restment strekken tot betaling van € 39.666,82, € 7.638 en € 1.171,72, met rente en kosten.
De vorderingen van [naam stichting] in reconventie strekken tot terugbetaling van € 50.980,33, met rente en kosten, en tot bevrijding van betalingsverplichtingen ter zake van overige facturen.
Voor de beoordeling van deze vorderingen over en weer zijn de hierna weer te geven uitkomsten van het deskundigenonderzoek van belang.
het deskundigenrapport
2.7.
De deskundige heeft in zijn rapport de uitgangspunten voor zijn onderzoek beschreven en aan de hand hiervan de kwaliteit van de rapportage van Restment en de gemaakte uren / kosten getoetst. Daarbij heeft hij kennis genomen van de stukken van deze procedure. De inhoudelijke reacties van partijen op het conceptrapport heeft de deskundige verwerkt in zijn bevindingen en conclusies en daarvan verantwoording afgelegd in het eindrapport.
2.7.1.
De deskundige heeft beschreven wat als algemene gebruiken in de branche van particulier onderzoek kan worden beschouwd. In dat kader dienen de conclusies van een onderzoek een deugdelijke grondslag te hebben, dat wil zeggen dat deze in voldoende mate worden gedragen door de bevindingen uit het onderzoek. Bij de keuze onderzoeksmiddelen al dan niet in te zetten worden de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in aanmerking genomen. De redelijkheid van de urenbesteding is afhankelijk van het soort onderzoek en van de omstandigheden, waarbij de onderzoeker de kosten zo veel mogelijk moet beperken. Een vuistregel daarbij is dat het voeren van interviews, met inbegrip van het uitwerken ervan, tijdsintensief is en dat aan het opstellen van de rapportage in de praktijk circa 25% van de uren wordt besteed. Wat betreft de verantwoording van de uren start de onderzoeker vaak met een verkennend onderzoek en maakt hij/zij daarna een raming / prognose van de kosten voor het vervolgonderzoek. Overschrijdingen kunnen het gevolg zijn van extra werkzaamheden of van uitloop van de verwachte werkzaamheden. Het verdient de voorkeur overschrijdingen tijdig af te stemmen met de opdrachtgever. In veel gevallen zullen de werkzaamheden in de lijn van het initieel beschreven onderzoek liggen en vindt deze afstemming plaats door een combinatie van periodieke facturatie inclusief urenverantwoording en bespreking van de verdere onderzoekstappen.
Deze algemene gebruiken heeft de deskundige als uitgangspunten voor zijn toetsing gehanteerd.
2.7.2.
De uitkomst van de toetsing door de deskundige houdt op de belangrijkste onderdelen, verkort weergegeven, het volgende in.
 Restment is volgens de deskundige afgeweken van de opdracht door alleen het opgedragen feitenonderzoek naar integriteitsschendingen uit te voeren en niet ook een signalenonderzoek naar sociale veiligheid. Toch komen er onderwerpen aan de orde die bij een signalenonderzoek horen. De combinatie van deze onderwerpen en onderzoeksvormen in een gelijktijdig onderzoekstraject is in het algemeen ongewenst en zeer ongebruikelijk.
 Restment heeft onvoldoende toegelicht waarom nader onderzoek niet zou voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit; gezien de ernst van de mogelijke integriteitsissues lag nader onderzoek juist voor de hand.
 Een analyse van de forse overschrijding van een beschreven project ontbreekt in de rapportage.
 Het leeuwendeel van de werkzaamheden van Restment heeft bestaan uit het voeren van
interviews. Dit is een belangrijk en krachtig instrument bij het uitvoeren van onderzoek. Restment heeft de resultaten van deze interviews echter ongefilterd, zonder duidelijke samenhang en zonder inhoudelijke analyse, duiding en structurering in de rapportage opgenomen. Dit heeft erin geresulteerd dat de inhoud van de gerapporteerde onderwerpen sterk anekdotisch van aard is. Het is voor de deskundige niet mogelijk om de gedachtegang te volgen vanuit de bevindingen naar de analyse en de conclusies die er aan het eind van het rapport worden getrokken.
 Het is niet duidelijk waarvoor [naam stichting] deze rapportage kan gebruiken. Er zijn onvoldoende bevindingen om persoonlijke maatregelen te nemen, er is onvoldoende uit-gerechercheerd om te kunnen concluderen dat er geen sprake is van onregelmatigheden en de (ongevraagde) adviezen zijn te algemeen van aard om organisatorische maatregelen te nemen.
 Het woord ‘wederhoor’ komt in de rapportage niet voor. Door deze werkwijze blijft een aantal aantijgingen en bevindingen ‘in de lucht hangen’, terwijl deze wel de integriteit raken van personen die in de rapportage met naam en toenaam worden genoemd. Dat is een ernstige tekortkoming in het rapport van Restment.
 Uit de rapportage en de overige documentatie is niet gebleken van een inbreuk op de objectiviteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid van Restment jegens [naam stichting] en overige betrokken personen en partijen.
 Het grootste deel van de werkzaamheden is besteed aan het voeren van interviews (bijna 70%). Voor het voeren van 40 interviews zijn 308 uren gemoeid, gemiddeld 7,7 uur.
 De deskundige gaat uit van een redelijke tijdsbesteding van 10 uur per interview (inclusief voorbereiding, reistijd, uitwerking en finalisering). Voor 22 personen betekent dat een tijdsbesteding van 220 uur. Voor de 18 vervolginterviews resteert (308 - 220 = ) 88 uur, oftewel 4,9 uur per interview (inclusief voorbereiding, reistijd, uitwerking en finalisering).
 Er is afgezien van de prognose geen tussentijdse correspondentie of andere vastlegging beschikbaar waarin Restment en [naam stichting] aantallen te interviewen personen benoemen. Restment heeft tussentijds geen aanvullende prognose gegeven.
 De prognose is met de factuur van € 24.817.10 en € 26.163,23 (van 30 november 2020) nog niet overschreden, wel met de daarna opgemaakte facturen van 27 januari 2021 en 24 februari 2021. Niet blijkt dat de urenbesteding en/of de kosten onderwerp van gesprek zijn geweest in de periode tot 11 maart 2021. Wel blijkt dat regelmatig contact heeft plaatsgevonden tijdens het onderzoek, waarbij de stand van zaken en de nog uit te voeren werkzaamheden aan de orde zijn geweest.
2.7.3.
Op basis hiervan beantwoordt de deskundige de door de rechtbank gestelde vragen als volgt.
(vraag1)
Op basis van het in hoofdstuk 7 opgenomen feitencomplex en mijn beschouwing ben ik van oordeel dat het door Restment opgeleverde rapport niet aan de in de branche gebruikelijke kwaliteitsnorm voldoet:
1. Restment heeft zich niet aan de onderzoeksopdracht gehouden
a. Onderwerpen van signalenonderzoek onderzocht in een feitenonderzoek
b. Onderzoek gedaan naar ‘misstanden’ in plaats van onregelmatigheden c.q.
integriteitsissues en daarop ook de conclusies toegesneden
c. Uitbrengen van adviezen in een rapport van een feitenonderzoek
2. Restment heeft de bevindingen onvoldoende uitgerechercheerd
3. In de rapportage van Restment is niet duidelijk waarop zij haar conclusies baseert – er is geen sprake van een deugdelijke grondslag
4. Uit de rapportage blijkt niet of, en op welke wijze er wederhoor is gepleegd en hoe deze in de rapportage is verwerkt.
(vraag 2)
Op basis van het in hoofdstuk 7 opgenomen feitencomplex en mijn beschouwing ben ik van oordeel dat de door Restment gemaakte uren in redelijkheid zijn gemaakt en dat deze in verhouding staan tot de omvang van de uitgevoerde werkzaamheden.(…)
(vraag 3)
Op basis van het in hoofdstuk 7 opgenomen feitencomplex en mijn beschouwing ben ik van oordeel dat de verantwoording van de door Restment in rekening gebrachte uren beter had gekund door tussentijds de prognose bij te stellen en overschrijding daarvan tijdig te bespreken met [naam stichting] . Ik stel echter vast dat [naam stichting] tijdens het verloop van het onderzoek aan de hand van de facturatie en de bijbehorende specificaties op de hoogte was van de stand van zaken. Ook is [naam stichting] door Restment geïnformeerd over de uitgevoerde en nog uit te voeren werkzaamheden.
Samenvattend ben ik van oordeel dat Restment haar in rekening gebrachte uren daarmee
voldoende heeft verantwoord, op een wijze die in de branche niet ongebruikelijk is.
2.7.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot twijfel aan de onpartijdigheid van de deskundige en/of aan de procedurele zorgvuldigheid bij de totstandkoming van het deskundigenrapport. Hetzelfde geldt voor de bevindingen en conclusies van de deskundige, die innerlijk consistent zijn en afdoende gemotiveerd. De aan de deskundige gestelde vragen zijn duidelijk beantwoord. De bevindingen en conclusies in het deskundigenrapport worden door de rechtbank overgenomen als haar uitgangspunten bij de verdere beoordeling van het geschil.
2.7.5.
Restment heeft als kritiek op het rapport van de deskundige alleen verwezen naar de reactie van [persoon A] namens Restment op het conceptrapport. Daarbij noemt Restment (uitsluitend): a) dat hieruit blijkt dat tussen partijen is besproken dat een feitenonderzoek zal plaatsvinden en b) dat [persoon A] zich er over beklaagt dat Restment geen gelegenheid heeft gekregen om vragen van [naam stichting] te komen beantwoorden.
De deskundige heeft zijn (hiervoor genoemde) kritische conclusies evenwel niet (mede) gebaseerd op het uitvoeren van een feitenonderzoek, maar op het verweven van andere aspecten met het feitenonderzoek. Dat het feitenonderzoek uiteindelijk ten doel had op basis van inzicht in de feiten het bestuur van [naam stichting] in staat te stellen te ‘normeren’ en te ‘acteren’, zoals [persoon A] door verwijzing naar een presentatie-dia aangeeft, doet daaraan niet af. Verder kan het al dan niet bieden van gelegenheid om vragen te komen beantwoorden geen afbreuk doen aan de constateringen van de deskundige over de kwaliteit van het rapport. Tot slot is hierbij in aanmerking genomen dat de deskundige kennis heeft genomen van de reactie van [persoon A] namens Restment op het conceptrapport en deze, voor zover de deskundige dat nodig vond, heeft verwerkt in het (eind)rapport.
2.7.6.
[naam stichting] heeft bij conclusie na deskundigenbericht aangevoerd dat uit de e-mail van 13 februari 2021 blijkt dat de kosten wel degelijk onderwerp van gesprek zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door [naam stichting] geciteerde inhoud van die e-mail weliswaar een algemene kritiekpunt, met een verwijzing naar hoge kosten, maar geen kritiek op het maken van uren / kosten vanwege het verrichten van bepaalde werkzaamheden en/of het maken van te veel uren. Deze e-mail leidt dus niet tot de conclusie dat de deskundige een onjuiste conclusie op dit punt heeft getrokken.
Dit laatste geldt ook voor de kanttekening van [naam stichting] dat zij niet periodiek inzage in bestede uren en nog te besteden uren kreeg. [naam stichting] benoemt hierbij bovendien zelf dat het contact bestond uit informatieverstrekking en het bespreken van de uitnodigingen en het plannen van de interviews met interne medewerkers.
2.7.7.
Wat betreft de door Restment gegeven prognose heeft [naam stichting] als kritiek op het deskundigenbericht aangevoerd: a) dat in de prognose ook de vastlegging van de gesprekken was verwerkt en b) dat [naam stichting] nooit heeft gevraagd de gesprekken helemaal schriftelijk uit te werken. Deze kritiek miskent dat het aantal na de voorbereidende fase nog te houden interviews en de daarvoor benodigde uren juist niet zijn gespecificeerd in de prognose. Bovendien zag het in de prognose voor de onderzoeksfase genoemde aantal uren uitdrukkelijk niet alleen op de interviews maar ook op het onderzoek in verkregen stukken en op de begeleiding van grondonderzoek. Wat betreft de uitwerking van gesprekken is gesteld noch gebleken dat de inzet van dit onderzoeksmiddel in deze omvang, zonder specifieke en expliciete opdracht daarvoor niet zou voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Gelet hierop is het niet nodig Restment toe te laten (overeenkomstig haar aanbod bij conclusie na deskundigenbericht van 11 juni 2024) tot bewijslevering van de stelling dat [naam stichting] heeft verzocht om ieder gesprek helemaal schriftelijk uit te werken, en van de stelling dat er sprake is van additionele werkzaamheden.
2.7.8.
De rechtbank volgt [naam stichting] ook niet in haar stelling dat de wetenschap dat de prognose werd overschreden nog niet betekent dat [naam stichting] wist dat er een aanvullende factuur zou komen. Gelet op de aard en inhoud van de opdracht heeft het evengoed op de weg gelegen van [naam stichting] om in die situatie hierover vragen te stellen aan Restment, hetgeen zij blijkbaar niet heeft gedaan. Ook op dit punt is bewijsvoering niet nodig voor de door de rechtbank te nemen beslissingen.
Dit laat evenwel onverlet dat de rechtbank bij de overwegingen over de financiële afwikkeling van de onderhavige overeenkomst zal betrekken dat is gesteld noch gebleken dat Restment uitdrukkelijk en uit eigen beweging de overschrijding van de prognose heeft aangekaart.
gevolg: tekortkomingen van Restment
2.8.
Uit genoemde bevindingen en conclusies van de deskundige volgt dat de kwaliteit van het onderzoek door Restment in de kern onvoldoende is geweest voor wat betreft:
a. a) het ontbreken van een duidelijke samenhang, inhoudelijke analyse, duiding en structurering van de in de rapportage opgenomen interviews;
b) de conclusie dat nader onderzoek niet zou voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, omdat vanwege de ernst van de integriteitsissues nader onderzoek juist voor de hand lag;
c) het ontbreken van (hoor- en) wederhoor ten aanzien van een aantal aantijgingen en bevindingen die de integriteit van een aantal met naam genoemde personen raakt;
(en resumerend:) waardoor de conclusies van Restment in onvoldoende mate berusten op een deugdelijke grondslag.
Deze vaststellingen bevestigen naar het oordeel van de rechtbank in overwegende mate de kritiekpunten die [naam stichting] aan haar aanvankelijke beroep op (gedeeltelijke) ontbinding ten grondslag heeft gelegd. Zij vormen tekortkomingen van Restment in de nakoming van de overeenkomst van opdracht.
verzuim
2.9.
Anders dan Restment heeft betoogd is sprake van verzuim van Restment, waardoor de bevoegdheid tot ontbinding is ontstaan. Na de presentatie en beschikbaarstelling van het rapport van Restment in februari 2021 hebben partijen hierover met elkaar gediscussieerd. Gelet op de hierop betrekking hebbende correspondentie, in onderlinge samenhang bezien, dienen de reacties van Restment te worden aangemerkt als mededeling in de zin van artikel 6:83 onder c BW dat Restment in de nakoming van de overeenkomst zal (blijven) tekortschieten. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
2.9.1.
[naam stichting] heeft in haar brief van 12 april 2021 een – gemotiveerde – samenvatting gegeven van de (eerste) inhoudelijke bezwaren met betrekking tot ‘de totstandkoming en de gebrekkige motivering’ van de rapportage en de uitkomsten daarvan, daarbij sprekend over ernstige tekortkomingen. Bij brief van 12 mei 2021 namens [naam stichting] is Restment bericht dat uit de reacties van Restment wordt afgeleid dat Restment niet bereid is de gebreken te erkennen en te verhelpen, en dat [naam stichting] bereid is te spreken over een financiële afwikkeling op basis van het dan geleverde werk. In een reactie van 31 mei 2021 heeft Restment haar standpunt nader uiteengezet en (onder 19) aangeboden een nadere toelichting te geven.
2.9.2.
De rechtbank stelt vast dat in de zeer uitvoerige inhoudelijke uitwisseling van visies op de rapportage van Restment, laatstgenoemde op geen enkel moment heeft aangeboden alsnog ter beantwoording aan de opdracht de rapportage te herzien, waar nodig uit te breiden en te herschrijven. Het enkele aanbod om een toelichting te geven op de rapportage en vragen daarover te beantwoorden kan niet als zodanig aanbod worden beschouwd.
Het aanbod van 18 mei 2024 om met inachtneming van het deskundigenbericht een aangepaste rapportage te verstrekken, is tardief, gelet op het tijdsverloop en het bij conclusie van antwoord gedane beroep op ontbinding, zodat [naam stichting] niet gehouden was daarop in te gaan. De alsnog toegestuurde rapportage van 11 juni 2024 blijft in dit geschil daarom buiten beschouwing.
2.9.3.
In deze omstandigheden dienen met name de sommatiebrief van 22 april 2021 namens Restment en de schriftelijke reactie van Restment van 31 mei 2021 op de brief van 12 mei 2021 van [naam stichting] te worden aangemerkt als een mededeling van Restment in de zin van artikel 83 onder c BW, waardoor zij in verzuim is geraakt.
2.9.4.
Restment heeft als verweer aangevoerd dat ontbinding niet mogelijk is omdat sprake is van crediteursverzuim aan de kant van [naam stichting] . Restment wijst op een aantal inhoudelijke discussiepunten, op het niet betalen door [naam stichting] van facturen van Restment en op de weigering Restment de rapportage te laten toelichten. Uit het voorgaande volgt dat deze verwijten aan het adres van [naam stichting] niet opgaan en dat de handelwijze van [naam stichting] in elk geval niet de nakoming door Restment van haar verplichtingen uit de opdracht hebben verhinderd. Dit verweer van Restment wordt verworpen.
gedeeltelijke ontbinding – de interviews
2.10.
Voormelde tekortkomingen rechtvaardigen de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst, zoals [naam stichting] die heeft ingeroepen bij conclusie van antwoord van 4 augustus 2021. Ontbinding is evenwel niet gerechtvaardigd voor zover aan de overeenkomst van opdracht door Restment uitvoering is gegeven door het afnemen van interviews en het uitwerken daarvan. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
2.10.1.
De deskundige is van oordeel dat de door Restment gemaakte uren in redelijkheid zijn gemaakt en in verhouding staan tot de omvang van haar werkzaamheden, besteed aan de vervolgopdracht in de periode van 20 oktober 2020 tot 22 februari 2021.
De eisvermeerdering die strekt tot ontbinding van de gehele overeenkomst is gegrond op de stelling dat dit wordt gerechtvaardigd door de uit het deskundigenrapport blijkende ernst van de tekortkomingen.
Dit nieuwe standpunt van [naam stichting] wordt niet gevolgd. De rechtbank begrijpt de opdracht zo, dat de interviews een zelfstandig onderdeel van de opdracht vormden dat niet louter diende ter voorbereiding en onderbouwing van het rapport, maar zelfstandige betekenis en waarde had voor [naam stichting] . Aan haar aanvankelijke betoog en de daarop gebaseerde vordering tot gedeeltelijke ontbinding, heeft [naam stichting] niet ten grondslag gelegd dat aan de afgenomen interviews zelf tekortkomingen kleefden en/of dat deze voor haar van onwaarde waren. Dit kan ook niet worden afgeleid uit het deskundigenrapport, waarin (onder meer) het aantal aan de interviews bestede uren is getoetst. In haar conclusie na deskundigenbericht heeft [naam stichting] zich (uitsluitend) beroepen op de ernst van de door de deskundige gesignaleerde tekortkomingen, die zien op andere onderdelen van de opdracht, waaronder de analyse van de interviews en de verwerking daarvan door Restment in haar rapportage. [naam stichting] heeft in de conclusie na deskundigenbericht geen concrete tekortkomingen gesteld die zouden maken dat de interviews niet bruikbaar waren en daarom voor haar geen zelfstandige waarde hadden. Algehele ontbinding van de overeenkomst wordt daarom in deze situatie niet gerechtvaardigd door de (ernst van de) vastgestelde tekortkomingen op andere onderdelen dan de afgenomen interviews zelf.
2.10.2.
Uit het deskundigenrapport volgt dat de direct aan de interviews bestede werkzaamheden in deze periode in redelijkheid kunnen worden gewaardeerd op 69% van het totale aantal hieraan bestede uren van 447.
Voor alle werkzaamheden in deze periode (fase 2) zijn de vier hiervoor onder 2.5 genoemde facturen opgemaakt, deels voldaan door [naam stichting] . Het totaalbedrag van deze facturen is € 90.647,15. De uren voor de interviews betreffen 69% daarvan, dus € 62.54,53.
[naam stichting] heeft op de eerste twee facturen in totaal € 50.980,33 betaald.
2.10.3.
Bij de financiële afwikkeling van de onderhavige overeenkomst betrekt de rechtbank vervolgens ook de omstandigheid dat Restment niet uitdrukkelijk en uit eigen beweging de overschrijding met 156 uren (dus met ruim 50%) van de prognose van 291 nog te maken uren heeft aangekaart. Die overschrijding is zodanig fors dat naar redelijkheid en billijkheid een correctie op het in rekening te brengen bedrag dient te worden gemaakt.
De rechtbank corrigeert zodanig dat [naam stichting] niet gehouden is voor deze fase meer te voldoen dan zij al heeft betaald voor deze fase, te weten € 50.980,33. Op deze wijze wordt de ingeroepen partiële ontbinding gehonoreerd, met als gevolg dat het al betaalde bedrag verschuldigd blijft.
Voor het ontbonden deel van de overeenkomst van opdracht geldt dat de prestaties van Restment op nihil worden gewaardeerd en [naam stichting] van haar betalingsverplichtingen is bevrijd. Voor zover uit de overeenkomst van opdracht voortvloeide dat Restment juist meer werkzaamheden had moeten uitvoeren maar niet heeft uitgevoerd, geldt dat de overeenkomst door de (partiële) ontbinding wordt getroffen.
de factuur van 22 juni 2021: fase 3?
2.11.
Restment stelt dat na toezending van de rapportage aan [naam stichting] op 22 februari 2021, [naam stichting] een nieuwe opdracht heeft verstrekt. Ter onderbouwing van die stelling verwijst Restment naar een e-mail van 11 maart 2021 van de kant van [naam stichting] , waarin staat:
“Inmiddels hebben de Restment eindrapportage m.b.t. het feitenonderzoek en enkele facturen ontvangen. (…) We zullen hierop zo snel als mogelijk bij u terugkomen en vragen u vriendelijk het dossier nog niet te sluiten.”
Vervolgens heeft [naam stichting] steeds weer nieuwe vragen gesteld, aldus Restment, die spreekt van een voortgezette overeenkomst van 11 maart 2021 als basis voor haar factuur van 22 juni 2021 van € 7.638.
[naam stichting] heeft bij brief van 5 juli 2021 in reactie op deze factuur Restment (onder meer) bericht dat er geen nieuwe of voortgezette opdracht is gegeven en dat zij niet gehouden is de factuur te voldoen. Bij conclusie na deskundigenbericht heeft [naam stichting] haar betwisting gehandhaafd en aangevoerd dat de omstandigheid dat zij Restment heeft gewezen op tekortkomingen in de rapportage haar geen recht geeft om werkzaamheden voor reacties in rekening te brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit onderdeel van de vordering van Restment niet toewijsbaar. De inhoud van de e-mail van 11 maart 2021 bevat geen vervolgopdracht. Dat daarna een uitvoerige uitwisseling van standpunten tussen partijen heeft plaatsgevonden, kan niet worden aangemerkt als (voortgezette) uitvoering van de overeenkomst van opdracht. Een discussie over de prestaties van Restment impliceert op geen enkele wijze dat daaraan bestede tijd onder de opdracht zou vallen en daarmee declarabel zou zijn. In dit licht heeft Restment dit onderdeel onvoldoende onderbouwd en het hiervoor genoemde verweer van [naam stichting] niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken.
de eindconclusie
2.12.
De eindconclusie voor de vorderingen in conventie en voor de geldvordering in reconventie is dat deze niet toewijsbaar zijn.
Restment heeft geen recht op verdere betalingen in aanvulling op de twee door [naam stichting] al betaalde facturen. In deze situatie bestaat geen recht op incassokosten en dient de vordering daarvan te worden afgewezen.
Anderzijds heeft [naam stichting] geen recht op terugvordering van de door haar betaalde bedragen. De gevraagde verklaring voor recht dat de overeenkomst partieel is ontbonden (per datum van de conclusie antwoord, 4 augustus 2021), met bepaling van de gevolgen ervan, zal worden toegewezen op de manier die hierna in de beslissing is weergegeven.
Hiernaast heeft [naam stichting] geen belang bij de door haar onder (1) gevraagde verklaring voor recht. Uit de afwijzing van de vorderingen in conventie volgt dat [naam stichting] ook niet gehouden is tot betaling van de factuur van 22 juni 2021 van € 7.638.
de proceskosten in conventie
2.13.
Restment is in conventie in het ongelijk gesteld en dient daarom de kosten van de procedure te dragen, met inbegrip van de kosten van de deskundige, waarvoor [naam stichting] het voorschot van € 16.339 heeft voldaan.
De kosten van [naam stichting] worden begroot op € 21.628, bestaande uit:
- griffierecht € 2.076
- salaris advocaat € 3.035 (2,5 punten van € 1.214)
- kosten deskundige € 16.339
- nakosten (met verhoging) € 178.
de proceskosten in reconventie
2.14.
De primaire vordering tot ontbinding van de gehele overeenkomst van opdracht met terugbetaling van wat al door [naam stichting] is betaald wordt afgewezen, maar de subsidiaire vordering tot partiële ontbinding van [naam stichting] wordt toegewezen. Beide partijen zijn in deze situatie inhoudelijk over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld.
Hierin ziet de rechtbank aanleiding de kosten van de procedure in reconventie zo te compenseren dat beide partijen de eigen kosten dragen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen van Restment af;
3.2.
veroordeelt Restment in de proceskosten van € 21.628, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Restment niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
3.4.
verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomst (‘fase 2’, op basis van de vervolgopdracht van 22 oktober 2020) gedeeltelijk is ontbonden, namelijk voor zover deze ziet op andere werkzaamheden dan het houden en verwerken van de interviews, zoals in de overwegingen hiervoor nader aangegeven, en bepaalt als rechtsgevolg hiervan dat [naam stichting] geen betalingsverplichting heeft ter zake van het ontbonden deel van de opdracht;
3.5.
compenseert de proceskosten zo dat elke partij de eigen kosten draagt;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.
1694/106