ECLI:NL:RBROT:2024:8535

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
ROT 24/963
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot uitzondering op bezoldigingsmaximum op grond van de Wet normering topinkomens

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 16 augustus 2024, wordt het beroep van eiseres, een universitair ziekenhuis, beoordeeld dat zich richt tegen de afwijzing van haar verzoek om een uitzondering op het bezoldigingsmaximum zoals vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). Eiseres had verzocht om haar bestuurder, [naam 5], uit te zonderen van de bezoldigingsnorm op grond van artikel 2.4, eerste lid, en artikel 2.5 van de WNT. De minister voor Langdurige Zorg en Sport had het verzoek afgewezen, stellende dat er geen sprake was van een exceptionele situatie die een uitzondering rechtvaardigde.

De rechtbank oordeelt dat de minister het verzoek terecht heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de minister beoordelingsruimte heeft bij het toekennen van uitzonderingen en dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een exceptionele situatie. De rechtbank wijst erop dat de bijzondere kwalificaties van [naam 5] en de omstandigheden van eiseres niet voldoende zijn om van de hoofdregel af te wijken. De rechtbank concludeert dat de minister het verzoek op goede gronden heeft afgewezen en dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is.

Daarnaast wordt het bezwaar van eiseres tegen de niet-ontvankelijkheid van het verzoek op grond van artikel 2.5 van de WNT door de rechtbank als terecht beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 2.5 van de WNT een algemeen verbindend voorschrift is, waardoor er geen bezwaar of beroep openstaat tegen de afwijzing van het verzoek. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/963

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Stolk),
en

de minister voor Langdurige Zorg en Sport

(gemachtigden: mr. P.J. Mauser en mr. J.M. Bruinewoud).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres dat ziet op de afwijzing van haar verzoek tot het maken van een uitzondering op het geldende bezoldigingsmaximum op grond van artikel 2.4, eerste lid, en artikel 2.5 van de Wet normering topinkomens (WNT).
2. Met het primaire besluit van 21 februari 2023 heeft de minister de aanvraag van eiseres afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 december 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van het verzoek van eiseres voor zover dat is gegrond op artikel 2.4 van de WNT, gebleven. Het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek van eiseres voor zover dat is gegrond op artikel 2.5 van de WNT, heeft de minister niet-ontvankelijk verklaard.
3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens eiseres deelgenomen [naam 1] en [naam 2] , haar gemachtigde en mr. F.H. Affourtit. Namens de minister hebben deelgenomen [naam 3] en [naam 4] , zijn gemachtigde mr. J.M. Bruinewold en mr. E.I. Dekkers. Op verzoek van partijen heeft de rechtbank het beroep van eiseres gelijktijdig met het beroep in de zaak met zaaknummer ROT 23/1888 op zitting behandeld.

Totstandkoming van het besluit

5. Eiseres heeft op 5 september 2022 bij de minister een verzoek ingediend om per 19 september 2022 haar bestuurder, [naam 5] , uit te zonderen van de bezoldigingsnorm die geldt op grond van de WNT en de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp (Regeling) op grond van artikel 2.4, eerste lid, van de WNT. Daarnaast heeft eiseres verzocht haar als instelling uit te zonderen van het bezoldigingsmaximum van de WNT op grond van artikel 2.5 van de WNT.
6. Ter onderbouwing van haar verzoek tot het maken van een uitzondering op het bezoldigingsmaximum als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid van de WNT heeft eiseres toegelicht dat zij in een bijzondere positie verkeert. Daarbij heeft zij onder meer gewezen op het feit dat zij een universitair ziekenhuis is, op haar omzet en het verzorgingsgebied van het ziekenhuis en op de complexiteit van het werk en de uitdagingen waar zij de komende jaren mee te maken krijgt. Ook heeft eiseres het bijzondere karakter toegelicht van de functie van bestuurder en heeft zij gewezen op bijzondere arbeidsmarktomstandigheden en op de bijzonderheden van [naam 5] . Deze bijzonderheden tezamen maken dat het verzoek van eiseres moet worden toegewezen.
7. Ter onderbouwing van haar verzoek tot het maken van een uitzondering op het bezoldigingsmaximum als bedoeld in artikel 2.5 van de WNT heeft eiseres gewezen op de bijzondere arbeidsmarktomstandigheden die binnen de WNT en de Regeling adequate bemensing van het bestuur niet mogelijk maakt. Daarbij heeft zij gesteld dat het toekennen van een uitzondering noodzakelijk voor haar is om een ordentelijk bezoldigingsbeleid te kunnen voeren.
8. Met het primaire besluit heeft de minister de verzoeken van eiseres afgewezen. De minister stelt dat geen sprake is van een exceptionele situatie die een individuele uitzondering als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, van de WNT rechtvaardigt. Met betrekking tot het verzoek tot het maken van een algemene uitzondering als bedoeld in artikel 2.5 van de WNT stelt de minister eveneens dat niet gebleken is van exceptionele arbeidsmarktomstandigheden die adequate bemensing onder de WNT onmogelijk maakt. De minister onderkent de noodzaak tot het voeren van een ordentelijk bezoldigingsbeleid, maar wijst er op dat de thans bestaande verschillen in bezoldiging binnen de Raad van Bestuur zijn veroorzaakt door eerder toegekende en afgewezen uitzonderingsverzoeken op grond van artikel 2.4, eerste lid, van de WNT. Dit vormt volgens de minister daarom op zichzelf geen grond voor het maken van een algemene uitzondering op grond van artikel 2.5 van de WNT.
9. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In bezwaar heeft de minister – in afwijking van het advies van de bezwaaradviescommissie – het primaire besluit in stand gelaten onder aanvulling van de motivering. Daarnaast heeft de minister het bezwaar dat ziet op het verzoek van eiseres voor zover dat is gegrond op artikel 2.5 van de WNT niet-ontvankelijk verklaard, omdat het is gericht tegen de weigering om een algemeen verbindend voorschrift vast te stellen.

Gronden van het beroep

10. In beroep betoogt eiseres dat de minister haar verzoek tot het uitzonderen van [naam 5] van de maximale bezoldigingsnorm op grond van de WNT en de Regeling niet had mogen afwijzen.
Ten aanzien van artikel 2.4, eerste lid, van de WNT
Strijd met het beoordelingskader
11. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit in strijd met het beoordelingskader is genomen. De minister heeft ten onrechte de interne gedragslijn niet kenbaar in het bestreden besluit betrokken. Deze gedragslijn is bovendien niet bekend of gepubliceerd en de toepassing daarvan is niet gemotiveerd, waardoor eiseres niet kan toetsen of deze in overeenstemming is met het beoordelingskader. Daarbij is de gedragslijn in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
Onjuiste toepassing gedragslijn
12. Ook voert eiseres aan dat de gedragslijn onjuist wordt toegepast. Zij stelt dat zij aan de daarin gestelde voorwaarden voldoet voor het maken van een uitzondering op het bezoldigingsmaximum van de WNT. Zij vindt het onbegrijpelijk dat de bijzondere kwalificaties van [naam 5] en het feit dat hij belast is met de onderwerpen digitalisering, innovatie en transformatie niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van een exceptionele situatie waarbij adequate bemensing onmogelijk is. Dat doet haar vermoeden dat er andere, nieuwe, voorwaarden voor het maken van een uitzondering gelden. Het bestreden besluit is in strijd met de gedragslijn en daarom in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
Erasmus MC voldoet aan eventuele aanvullende eisen
13. Voor zover er aanvullende eisen gelden voor het maken van een uitzondering op het bezoldigingsmaximum van de WNT, voldoet eiseres daaraan. Er is sprake van exceptionele concurrentie voor de positie van bestuurders op topniveau voor complexe organisaties zoals eiseres. Dat er geen sprake is van een onmogelijkheid van adequate bemensing omdat de betreffende functie is vervuld, is onjuist. Daarbij wijst eiseres op de beperkte bewijslast die geldt voor de stelling dat van onmogelijkheid van adequate bemensing sprake is. Zij stelt dat het wervingsproces relatief lang heeft geduurd en dat [naam 5] de functie nimmer zou hebben geaccepteerd zonder de toezegging dat een uitzondering van het bezoldigingsmaximum van de WNT zou worden aangevraagd. Eiseres vreest voor het vertrek van [naam 5] als de uitzondering niet wordt gemaakt.
14. Ook aan de eventueel geldende aanvullende eis dat sprake moet zijn van een inkomensterugval, is voldaan. [naam 5] heeft het salaris ‘onder protest’ geaccepteerd en onder de expliciete voorwaarde dat een uitzonderingsverzoek als bedoeld in artikel 2.4 lid 1 en artikel 2.5 van de WNT zou worden gedaan.
15. Bovendien voldoet [naam 5] ook aan de eventuele aanvullende eis dat zijn bijzondere kwalificaties exceptioneel zijn. Hij beschikt over uitzonderlijke kwalificaties en ervaring in zowel het commerciële veld als het publiek en semipublieke veld.
16. Ook de functie van [naam 5] is exceptioneel. Eiseres wijst daarbij in het bijzonder op het feit dat [naam 5] zich in zijn functie uitsluitend bezig zal houden met digitalisering, innovatie en transformatie(trajecten) inclusief vastgoed.
Strijd met discriminatieverbod, gelijkheidsbeginsel, verbod op willekeur
17. Door aan te nemen dat de bijzondere kwalificaties van [naam 5] en de verder aangedragen feiten en overwegingen niet voldoende zijn voor een exceptionele situatie die een uitzondering op het bezoldigingsmaximum rechtvaardigt, miskent de minister de bijzondere eigenschappen van [naam 5] .
18. De minister motiveert onvoldoende waarom het maken van onderscheid tussen medisch specialisten en personen uit de private sector bij het al dan niet honoreren van een uitzondering gerechtvaardigd zou zijn. De minister motiveert niet waar de verschillende benadering en beoordeling op zijn gebaseerd en handelt daarmee in strijd met het verbod op willekeur. De minister heeft volgens eiseres onvoldoende gemotiveerd waarom voor (een) andere bestuurder(s) van haar wel een uitzondering is gemaakt en voor deze bestuurder niet. Eiseres meent dat daaruit blijkt dat een aantal grondslagen voor afwijzing niet in lijn zijn met het beoordelingskader. Het bestreden besluit is in strijd met het discriminatieverbod, het gelijkheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het verbod op willekeur, aldus eiseres.
Artikel 2.5 van de WNT
Geen algemeen verbindend voorschrift
19. Eiseres betoogt dat de minister haar bezwaar gericht tegen het niet toekennen van een uitzondering op het bezoldigingsmaximum op grond van artikel 2.5 van de WNT, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het een weigering om een algemeen verbindend voorschrift vast te stellen betreft.
20. Eiseres stelt dat de Regeling een concretiserend besluit van algemene strekking is. Het concretiseert immers het toepassingsbereik van een algemeen verbindend voorschrift, namelijk de WNT. Eiseres stelt dat het gaat om een uitzondering voor een begrensde groep topfunctionarissen en er geen sprake is van een nieuwe normstelling. Een concretiserend besluit van algemene strekking is vatbaar voor bezwaar en beroep, aldus eiseres. Dit brengt mee dat de minister is ten onrechte voorbij is gegaan aan het uitzonderingsverzoek op grond van artikel 2.5 van de WNT, terwijl eiseres meent dat zij daarvoor wel in aanmerking komt.

Beoordeling door de rechtbank

21. De rechtbank beoordeelt of de minister de aanvraag van eiseres tot het maken van een uitzondering op het bezoldigingsmaximum als bedoeld in de WNT en de Regeling voor [naam 5] heeft kunnen afwijzen. Ook beoordeelt de rechtbank of de minister het bezwaar dat ziet op het verzoek op grond van artikel 2.5 van de WNT terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
22. De rechtbank is van oordeel dat de minister het verzoek van eiseres heeft mogen afwijzen en dat zij het bezwaar dat ziet op het verzoek op grond van artikel 2.5 van de WNT terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
23. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Artikel 2.4, eerste lid, van de WNT
24. Op grond van artikel 2.4, eerste lid, van de WNT kan afgeweken worden van het geldende bezoldigingsmaximum. [1] De WNT geeft geen criteria waarmee duidelijk wordt gemaakt in welke gevallen afgeweken kan worden. Uit de wetgeschiedenis blijkt dat het moet gaan om exceptionele gevallen die ten tijde van het maken van de wetgeving niet konden worden voorzien. [2] Achtergrond van artikel 2.4 van de WNT is dat waar de WNT adequate bemensing op topniveau onmogelijk maakt, het mogelijk is om van het bezoldigingsmaximum af te wijken. Het moet dus gaan om een exceptionele situatie waardoor het niet mogelijk is om tot adequate bemensing van een functie te komen.
25. De minister hanteert bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een exceptionele situatie een gedragslijn. Op grond van deze gedragslijn kijkt de minister of aan een aantal ‘gezichtspunten’ uit de Regeling wordt voldaan. De minister komt op grond van deze gedragslijn in beginsel pas toe aan de vraag of van exceptionele situatie sprake is als I) een zorginstelling de maximale score van tien punten, dan wel negen punten bij een zorginstelling met een zeer complexe karakteristiek, op de complexiteitscriteria kennisintensiteit, aantal taken en aantal relevante financieringsbronnen behaalt en II) een zorginstelling een omzet heeft boven een bedrag van EUR 500 miljoen. Dat neemt evenwel niet weg, zo heeft de minister op de zitting toegelicht, dat ook als niet aan deze ‘gezichtspunten’ wordt voldaan, sprake kan zijn van een exceptionele situatie die een uitzondering op het bezoldigingsmaximum rechtvaardigt. Ook andersom geldt dat wanneer wel aan deze ‘gezichtspunten’ wordt voldaan dit niet zonder meer betekent dat sprake is van een exceptionele situatie die een uitzondering op het bezoldigingsmaximum rechtvaardigt. De minister heeft in dit verband benadrukt dat het bij de beoordeling van het verzoek tot het maken van een uitzondering gaat om alle omstandigheden van het geval, waaronder de vereisten van de functie en de specifieke kennis, deskundigheid, kenmerken en eigenschappen van de kandidaat alsmede het al dan niet zijn van medisch specialist.
26. De rechtbank stelt voorop dat de minister bij de beoordeling van een verzoek tot het maken van een uitzondering op de maximale bezoldigingsnorm als bedoeld in de WNT beoordelingsruimte toekomt. De rechtbank toetst of de minister geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte.
27. De minister moet bij de beoordeling van een uitzonderingsverzoek alle omstandigheden van het geval betrekken. Dat de minister daarbij ook kijkt naar de complexiteit en de omvang van de betreffende rechtspersoon of instelling en daarbij de ‘gezichtspunten’ uit de Regeling betrekt, kan de rechtbank volgen. In het algemeen kan er immers van uit worden gegaan dat voor grotere, complexere rechtspersonen of instellingen voor de bestuurder(s) een zwaarder functieprofiel vereist is dan voor kleinere, eenvoudigere rechtspersonen of instellingen. Dat de minister ook andere omstandigheden in zijn oordeel betrekt, kan de rechtbank ook volgen.
28. De rechtbank is van oordeel dat, nu het hier gaat om een uitzondering op de hoofdregel, degene die verzoekt om toepassing van die uitzondering argumenten naar voren moet brengen waarom in dit geval van de hoofdregel moet worden afgeweken. De bewijslast dat sprake is van een exceptionele situatie ligt bij eiseres.
29. Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij een bijzonder karakter heeft, dat de arbeidsmarktomstandigheden exceptioneel zijn waardoor adequate bemensing onmogelijk is, dat er sprake is van een inkomstenterugval van [naam 5] . Daarnaast heeft zij gewezen op de bijzondere kwalificaties van [naam 5] .
30. De rechtbank volgt de minister is zijn stelling dat het bijzondere karakter van eiseres reeds is verdisconteerd in de Regeling. Dat eiseres een universitair ziekenhuis en daarmee een complexe organisatie is, rechtvaardigt op zichzelf geen uitzondering. Zou hier immers anders over gedacht worden, dan zou dat betekenen dat voor alle universitaire ziekenhuizen een uitzondering zou gelden. Artikel 2.4 van de WNT impliceert dat er geen categorale uitzonderingen worden gemaakt. [3]
31. Voor wat betreft de uitzonderlijke arbeidsmarktomstandigheden die maken dat adequate bemensing onmogelijk is zonder uitzondering op het bezoldigingsmaximum, heeft de minister gesteld dat de arbeidsmarktomstandigheden niet zodanig waren dat adequate bemensing onmogelijk is gebleken. De minister legt daaraan mede ten grondslag dat [naam 5] bereid was zijn functie te accepteren tegen betaling van een salaris dat gelijk is aan het bezoldigingsmaximum, ondanks dat dit voor hem een inkomstenterugval inhield. In zijn aanstellingsbrief is weliswaar bepaald dat een uitzondering op het bezoldigingsmaximum zal worden aangevraagd, maar daarbij is uitdrukkelijk vermeld dat dit geen garanties biedt. De rechtbank volgt de minister in deze redenering. De minister heeft daaraan de conclusie mogen verbinden dat adequate bemensing niet onmogelijk is gebleken.
32. Eiseres heeft ook gewezen op de bijzondere kwalificaties van [naam 5] . Met de minister is de rechtbank evenwel van oordeel dat de genoemde kwaliteiten niet dusdanig exceptioneel zijn dat dit tot een uitzondering op het bezoldigingsmaximum zou moeten leiden. Van iedere bestuurder op het niveau van [naam 5] mogen immers bijzondere kwalificaties worden verwacht.
33. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres met de door haar aangevoerde argumenten, op zichzelf maar ook in onderlinge samenhang bezien, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een exceptionele situatie die een uitzondering op het bezoldigingsmaximum rechtvaardigt.
34. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met het discriminatieverbod, het gelijkheidsbeginsel of het verbod op willekeur. De rechtbank begrijpt de stellingen van eiseres in dit verband zo dat zij meent dat door de afwijzing van het uitzonderingsverzoek [naam 5] anders wordt behandeld dan andere topfunctionarissen waarvoor het uitzonderingsverzoek wél is toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende toegelicht waarom geen sprake is van gelijke gevallen. Daarbij heeft de minister duidelijk gemaakt dan, anders dan dat eiseres kennelijk meent, het zijn van medisch specialist als zodanig niet maakt dat een uitzonderingsverzoek wordt toegewezen. Gelijk het niet zijn van medisch specialist niet maakt dat een uitzonderingsverzoek wordt afgewezen. Het is één van de criteria die wordt meegewogen en waarbij de inkomensterugval een rol speelt. Het beroep op het discriminatieverbod, het gelijkheidsbeginsel of het verbod op willekeur kan daarom niet slagen.
35. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister op goede gronden heeft besloten de afwijzing van het uitzonderingsverzoek op grond van artikel 2.4 van de WNT te handhaven. Het bestreden besluit is, gelet op het voorgaande, dan ook voldoende gemotiveerd.
Artikel 2.5 van de WNT
36. Op grond van artikel 2.5 van de WNT is het mogelijk af te wijken van het
bezoldigingsmaximum [4] voor één of meer functies van topfunctionarissen bij een rechtspersoon of instelling als bijzondere arbeidsmarktomstandigheden een hoger bedrag rechtvaardigen. In geschil is of een besluit op grond van dit artikel al dan niet aan te merken is als een algemeen verbindend voorschrift. In dat geval staat tegen de afwijzing van een verzoek van eiseres op grond van artikel 2.5 van de WNT geen bezwaar of beroep open. [5]
37. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft
gesteld dat een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 2.5 van de WNT een algemeen verbindend voorschrift is. . In het systeem van deze bepaling zou de verzochte ministeriële regeling voor een groep van topfunctionarissen in dienst van eiseres een maximale bezoldiging vaststellen die hoger ligt dan de maximale bezoldiging als bedoeld in artikel 2.3 van de WNT. Wanneer er wisselingen in de Raad van Bestuur plaatsvinden, zou de verzochte ministeriële regeling zich richten tot een anders samengestelde groep dan ten tijde van het verzoek. Dat maakt dat het hier gaat om een "open groep". De ministeriële regeling houdt dus een zelfstandige normstelling in en niet, zoals eiseres stelt, een concretisering van een zelfstandige norm. Deze naar buiten werkende en voor eenieder bindende ministeriële regeling leent zich bovendien voor herhaalde, concrete toepassing. [6]
38. De door eiseres gemaakte vergelijking met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij het ging om een het verzoek om bij ministeriële regeling te worden aangewezen als hulpverleningsdienst die voorrangssignalen mag gebruiken [7] , gaat niet op. In dat geval ging het immers om het aanwijzen van een categorie hulpverleningsdiensten die, naast de bij algemeen verbindend voorschrift aangewezen diensten, gebruik mogen maken van voorrangssignalen. Daarmee wordt het toepassingsbereik van de in het algemeen verbindend voorschrift gegeven besloten norm nader naar object bepaald. De beslissing dat een bepaalde hulpdienst daar niet toe behoort, treft alleen die hulpdienst en houdt geen zelfstandige norm in en wijzigt ook niet de bestaande norm. In dit geval gaat het – zoals hiervoor overwogen – echter wel om een zelfstandige norm en de wijziging van een bestaande norm.
39. Omdat tegen de weigering een algemeen verbindend voorschrift vast te stellen geen
bezwaar openstaat, heeft de minister het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard. Gelet hierop behoeft wat eiseres inhoudelijk over de uitzondering van artikel 2.5 van de WNT naar voren heeft gebracht geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

40. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres
krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.L. van Dijkman, voorzitter, en mr. E. Lunenberg en mr. V. van Dorst, leden, in aanwezigheid van E.J. van den Doel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet normering topinkomens (WNT)
Artikel 2.3
1. De bezoldiging van een topfunctionaris bedraagt per kalenderjaar ten hoogste
€ 233.000.
2. Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt telkens per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd aan de ontwikkeling van de contractuele loonkosten voor de overheid zoals deze in het jaar van vaststellen van de ministeriële regeling voor het daaraan voorafgaande jaar door het Centraal Bureau voor de Statistiek is vastgesteld, en wordt naar boven afgerond op een duizendvoud in euro’s.
3. Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt niet op grond van het tweede lid gewijzigd, indien de toepassing van het tweede lid niet leidt tot een verhoging van het bedrag.
4. De ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, wordt bekend gemaakt vóór 1 november voorafgaand aan het jaar waarop de wijziging betrekking heeft.
Artikel 2.4
1. Onze Minister wie het aangaat en Onze Minister kunnen in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad gezamenlijk besluiten dat partijen een bij dat besluit vast te stellen bezoldiging mogen overeenkomen die hoger is dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3.
2. Een verzoek tot het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend bij Onze Minister wie het aangaat.
3. Onze Minister wie het aangaat kan zelfstandig besluiten tot afwijzing van een verzoek als bedoeld in het tweede lid.
4. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 2.5
Onze Minister wie het aangaat en Onze Minister kunnen gezamenlijk bij ministeriële regeling, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, voor een of meer functies van topfunctionarissen bij een rechtspersoon of instelling een maximum vaststellen dat hoger is dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, indien de bijzondere arbeidsmarktomstandigheden een hoger bedrag rechtvaardigen, doch niet hoger dan 130 procent van de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 2.3 van de WNT.
2.Kamerstuk 32600, nummer 3, pagina 45.
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:838.
4.Als bedoeld in artikel 2.3 van de WNT.
5.Op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 6:2 aanhef en onder a van de Algemene wet bestuursrecht.
6.Zie ook de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 februari 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:536 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:838.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1067.