ECLI:NL:RBROT:2024:8454

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
10-096946-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding met voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 19 augustus 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De verdachte, geboren in 1995 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het dwingen van de aangeefster tot ontuchtige handelingen op 18 september 2020. Tijdens de zitting op 5 augustus 2024 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster, die stelde dat de verdachte haar tegen de muur had geduwd en haar had betast, geloofwaardig waren. Dit werd ondersteund door whatsappberichten waarin de verdachte zijn excuses aanbood voor zijn gedrag. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de aangeefster met geweld en feitelijkheden had gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank oordeelde dat het feit feitelijke aanranding van de eerbaarheid opleverde en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De verdachte had geen strafblad voor soortgelijke feiten, maar de rechtbank vond de ernst van het feit zodanig dat een gevangenisstraf noodzakelijk was. Gezien de schending van de redelijke termijn van berechting, werd de gevangenisstraf voorwaardelijk opgelegd voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet aan een strafbaar feit mocht schuldig maken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-096946-22
Datum uitspraak: 19 augustus 2024
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1995,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
zonder vaste woon of verblijfplaats hier te lande.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. E.M. Loppé, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Vooropgesteld wordt dat de tenlastelegging is gebaseerd op artikel 246 Sr zoals dat luidde tot 1 juli 2024. Op grond van het bepaalde in artikel 1 lid 2 Sr wordt, bij een verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het ten laste gelegde feit zou zijn begaan, de voor de verdachte gunstigste bepaling toegepast. Dat is in dit geval artikel 246 (oud) Sr.
Beoordeeld moet worden of wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de aangeefster door geweld en/of andere feitelijkheden heeft gedwongen ontuchtige handelingen te dulden. Niet ter discussie staat dat de verdachte en de aangeefster op 18 september 2020 in de woning van de aangeefster waren. De verklaringen over wat daar vervolgens precies gebeurd is, staan echter lijnrecht tegenover elkaar. De verdachte heeft verklaard dat hij in de woning alleen met de aangeefster gesproken en gedronken heeft en dat er verder niets is gebeurd. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar, toen zij weg wilde gaan, tegen de muur heeft geduwd en begon te zoenen. Toen de aangeefster los wist te komen heeft de verdachte haar weer naar zich toegetrokken en heeft hij haar borsten betast. Deze verklaring van de aangeefster wordt ondersteund door whatsappberichten tussen de verdachte en de aangeefster, kort nadat zij samen in de woning waren. Hierin geeft de aangeefster aan dat zij zich vreselijk voelt door wat er gebeurd is waarop de verdachte zijn excuses aanbiedt. Zo stuurt de verdachte: “Sorry, ik wil niets verkeerd doen.”, “Het spijt me als ik je van streek heb gemaakt” en “Ik dacht dat jij ook bij mij wou zijn”. Ook geeft de aangeefster aan dat zij alleen vrienden met de verdachte kan blijven als hij zich normaal kan gedragen en van haar af kan blijven. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van de verdachte, dat er in de woning behalve praten en alcohol drinken niets gebeurd is, onaannemelijk. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de verklaring van de aangeefster.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte door de aangeefster tegen de muur te duwen, naar zich toe te trekken en onverhoeds te zoenen en haar borsten te betasten de aangeefster met geweld en feitelijkheden heeft gedwongen ontuchtige handelingen te dulden.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 18 september 2020 te Rotterdam,
door geweld en andere feitelijkheden iemand, te weten [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handeling(en), namelijk
- het zoenen van die [slachtoffer] in haar gezicht en nek en
- het betasten/aanraken van de borsten van die [slachtoffer] ,
het geweld en andere feitelijkhedenhebben bestaan uit het
- onverhoeds die [slachtoffer] (met kracht) tegen een muur duwen en
- vasthouden van de handen van die [slachtoffer] en
- ( vervolgens) onverhoeds zoenen van die [slachtoffer] in haar gezicht en nek en
- ( met kracht) naar zich toe trekken van die [slachtoffer] en
- ( vervolgens)onverhoeds aanraken/betasten van de borsten van die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft de aangeefster aangerand door haar beet te pakken en tegen een muur te duwen en haar vervolgens onverhoeds te zoenen en te betasten. Dit heeft plaatsgevonden in haar eigen woning. De verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster en heeft bij haar gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. De verdachte heeft zijn eigen behoefte aan intimiteit vooropgesteld en geen rekening gehouden met de mogelijke impact daarvan op de aangeefster.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 2 maart 2022. Tot aan dit vonnis is een periode van 2 jaar en 5 maanden verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden.
Mede gelet hierop zal de rechtbank de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Deze voorwaardelijk straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de door officier van justitie geëiste voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, en 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als
algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en S. van Driel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Voorwinden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 september 2020 te Rotterdam,
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en),
namelijk
- het zoenen van die [slachtoffer] op/in haar gezicht en/of nek en/of
- het betasten/aanraken van de borst(en), althans de borststreek, van die [slachtoffer] ,
het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
- onverhoeds die [slachtoffer] (met kracht) tegen een muur duwen en/of
- vasthouden van de handen, althans de armen, van die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) onverhoeds zoenen van die [slachtoffer] op/in haar gezicht en/of nek en/of
- ( met kracht) naar zich toe trekken van die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens)onverhoeds aanraken/betasten van de borst(en), althans de borststreek, van die [slachtoffer] .