ECLI:NL:RBROT:2024:8453

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
10-296798-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarige

Op 19 augustus 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van het lichaam van een 11-jarig meisje op 10 mei 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die dag alleen thuis was met het slachtoffer en haar broertje. De verklaringen van het slachtoffer en haar moeder werden als betrouwbaar en gedetailleerd beschouwd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van onvoldoende bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, waaronder DNA-sporen op de onderbroek van het slachtoffer en whatsapp-berichten van de verdachte. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de tenlastelegging had gepleegd en legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 3.000,- aan immateriële schade aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden en dat de ernst van het feit een gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-296798-21
Datum uitspraak: 19 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum 1] 1978,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. C. Ihataren en raadsman mr. O.E. Maan, advocaten te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. E.M. Loppé, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is primair aangevoerd dat de verklaring van de minderjarige [slachtoffer] (hierna: [voornaam slachtoffer] ) onvoldoende steun vindt in andere objectieve bewijsmiddelen, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum zoals is bepaald in artikel 342 lid 2 Sv. Subsidiair is aangevoerd dat de verklaringen van [voornaam slachtoffer] en haar moeder onvoldoende betrouwbaar zijn en niet gebezigd kunnen worden voor het bewijs.
4.1.2.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat de tenlastelegging is gebaseerd op artikel 244 Sr zoals dat luidde tot 1 juli 2024. Op grond van het bepaalde in artikel 1 lid 2 Sr wordt, bij een verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het ten laste gelegd feit zou zijn begaan, de voor de verdachte gunstigste bepaling toegepast. Dat is in dit geval artikel 244 (oud) Sr.
Beoordeeld moet worden of wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte op 10 mei 2021 handelingen heeft verricht die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [voornaam slachtoffer] , die op dat moment onder de twaalf jaar was. Niet ter discussie staat dat de verdachte die dag alleen thuis was met [voornaam slachtoffer] en haar broertje en dat de verdachte in de slaapkamer op bed zat. De verklaringen over wat daar vervolgens precies gebeurd is, staan echter lijnrecht tegenover elkaar. De verdachte heeft verklaard dat [voornaam slachtoffer] een film wilde kijken en dat hij en [voornaam slachtoffer] aan het trekken en duwen waren om de afstandsbediening. Hierbij is [voornaam slachtoffer] op het bed terecht gekomen. [voornaam slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte haar op bed heeft getrokken en heeft vastgehouden. Dat de verdachte vervolgens haar jurk omhoog en haar onderbroek naar beneden heeft getrokken. Daarna heeft de verdachte haar bij haar vagina en billen aangeraakt. Hierbij is de verdachte ook met zijn vinger in haar vagina gegaan. Vervolgens heeft de verdachte [voornaam slachtoffer] in haar nek en net boven haar borsten gebeten.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring(en) van [voornaam slachtoffer] in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, namelijk de verklaring van de aangeefster (de moeder van [voornaam slachtoffer] ), de whatsappgesprekken tussen de verdachte en de aangeefster en de DNA sporen op de onderbroek van [voornaam slachtoffer] . De aangeefster heeft verklaard dat haar zoontje twee dagen na de gebeurtenis aan haar heeft verteld dat hij gezien heeft dat de verdachte in de nek van [voornaam slachtoffer] heeft gebeten. Toen de aangeefster aan [voornaam slachtoffer] vroeg wat er gebeurd was heeft zij verteld dat de verdachte haar niet alleen in haar nek heeft gebeten, maar ook haar onderbroek naar beneden heeft getrokken en aan haar nono (vagina) en billen heeft gezeten. De aangeefster heeft vervolgens via whatsapp contact gehad met de verdachte. De aangeefster heeft de verdachte meermalen gevraagd waarom hij met zijn hand in de onderbroek van [voornaam slachtoffer] heeft gezeten, waarop de verdachte meermalen heeft geantwoord dat hij fout en dom is geweest. Bovendien is de onderbroek die [voornaam slachtoffer] ten tijde van de gebeurtenis aan had onderzocht. Hierbij is op drie verschillende plekken, zowel aan de buitenkant als de binnenkant van de onderbroek, DNA van de verdachte aangetroffen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat – zoals de verdediging stelt – het DNA van de verdachte op deze drie plekken terecht is gekomen doordat de onderbroek in een wasmand heeft gezeten samen met kleren van de verdachte.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van de verdachte, dat enkel geduwd en getrokken is om een afstandsbediening, onaannemelijk. De verklaringen van [voornaam slachtoffer] en haar moeder daarentegen zijn gedetailleerd, consistent en komen op de rechtbank authentiek en betrouwbaar over. De rechtbank ziet dan ook geen reden om deze verklaringen niet voor het bewijs te gebruiken.
4.1.3.
Conclusie
De verweren van de verdediging worden verworpen. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte handelingen heeft verricht die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [voornaam slachtoffer] , die destijds de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 10 mei 2021 te Rotterdam,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009,
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het (meermalen)
- brengen van zijn vinger(s) in haar vagina en
- betasten van haar schaamstreek en billen en
- bijten in haar borststreek.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft bij de destijds elfjarige [voornaam slachtoffer] ontuchtige handelingen verricht die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Dit heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer. Het slachtoffer was aan zijn zorg toevertrouwd en het slachtoffer vertrouwde de verdachte, de toenmalige partner van haar moeder. De verdachte heeft door zijn handelen op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid. Bovendien heeft de verdachte de normale en gezonde seksuele ontwikkeling van het slachtoffer doorkruist. Uit de verklaring die het slachtoffer op zitting heeft afgelegd blijkt dat het handelen van de verdachte een enorme impact op haar heeft gehad en dat de gevolgen hiervan nog steeds merkbaar zijn. De verdachte heeft hier kennelijk niet bij stilgestaan en heeft zijn eigen behoeftes voorop gesteld. Bovendien heeft de verdachte, gelet op zijn ontkennende houding, geen blijk gegeven verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft in een rapport van 22 juli 2024 omschreven dat de verdachte feitelijk op alle levensgebieden stabiliteit heeft. Vanwege zijn ontkennende houding kan de reclassering geen relatie leggen tussen mogelijke criminogene risicofactoren en het delictgedrag. De reclassering vindt interventies of toezicht niet nodig en adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De verdediging heeft verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf en eventueel een taakstraf. De rechtbank is van oordeel dat dit, gelet op de ernst van het feit en de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd, niet passend is. De rechtbank zal wel een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, mede om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 1 november 2021. Tot aan dit vonnis is een periode van twee jaren en negen maanden verstreken. Omdat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. Bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank hiermee rekening gehouden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,= aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Gevorderd is de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
Primair is verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair is verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Meer subsidiair is verzocht de vordering af te wijzen omdat deze onvoldoende onderbouwd is vanwege het ontbreken van medische gegevens. Meest subsidiair is verzocht de vordering fors te matigen.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van dat gedeelte van de vordering ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 mei 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 244 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als
algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 3.000,- (zegge: drieduizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 3.000,-(
hoofdsom, zegge: drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 3.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en S. van Driel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Voorwinden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 mei 2021 te Rotterdam,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009,
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het (meermalen)
- brengen van zijn vinger(s) in haar vagina, althans tussen haar schaamlippen, en/of
- betasten van haar schaamstreek en/of billen en/of
- bijten in en/of betasten van haar borst(en)/borststreek;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 mei 2021 te Rotterdam,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (meermalen)
- brengen van zijn vinger(s) in haar vagina, althans tussen haar schaamlippen, en/of
- betasten van haar schaamstreek en/of billen en/of
- bijten in en/of betasten van haar borst(en)/borststreek.