In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen [persoon01], handelend onder de naam [handelsnaam01], en Marma Vastgoed Onroerend Goed B.V. De zaak betreft de vergoeding van gevolgschade na een lekkage in een bedrijfsruimte. De kantonrechter heeft op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij [persoon01] in conventie recht heeft op een vergoeding van € 862,13 voor de kosten van vervanging van plafondplaten. Marma had zich in reconventie uitgelaten over de huurachterstand, maar de kantonrechter oordeelde dat de schade aan de plafondplaten niet onder een eerdere coulanceregeling viel en dat Marma niet voldoende had onderbouwd dat zij deze schade al had vergoed.
De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder een tussenvonnis van 13 oktober 2023. In dit tussenvonnis werd overwogen dat [persoon01] recht had op 50% van de kosten van vervanging van de plafondplaten, tenzij hij dit bedrag al vergoed had gekregen van zijn verzekeraar. De kantonrechter oordeelde dat de schade aan de plafondplaten niet was vergoed door de verzekeraar, aangezien de vergoeding slechts betrekking had op een eerdere coulance-uitkering voor een andere schade.
Marma's beroep op een exoneratiebeding werd te laat gedaan, en de kantonrechter wees de vordering van Marma tot terugbetaling van een eerder verrekend bedrag af. De kantonrechter compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.M. van Kalmthout.