In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een huurgeschil tussen Stichting Waterweg Wonen en [gedaagde01]. De eiseres, Waterweg Wonen, heeft [gedaagde01] aangeklaagd wegens huurachterstand. De huurprijs bedraagt € 644,03 per maand en de achterstand was op het moment van dagvaarden € 3.220,15. Na de dagvaarding heeft [gedaagde01] een aantal betalingen gedaan, waardoor de achterstand is verminderd tot € 1.245,15. Waterweg Wonen eist ontbinding van de huurovereenkomst, maar de kantonrechter oordeelt dat de huurovereenkomst niet ontbonden wordt, omdat [gedaagde01] de achterstand grotendeels heeft ingelopen. De kantonrechter weegt hierbij de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat [gedaagde01] eerder geen achterstand had en dat er na de dagvaarding betalingen zijn verricht.
De kantonrechter heeft [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van € 1.245,15 aan Waterweg Wonen, verminderd met eventuele betalingen die na 13 december 2023 zijn gedaan. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten van € 462,96 toegewezen, evenals de rente over het verschuldigde bedrag. De proceskosten zijn begroot op € 1.294,57, die [gedaagde01] ook moet betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Waterweg Wonen het vonnis kan laten uitvoeren voordat het onherroepelijk is.
De kantonrechter heeft verder vastgesteld dat er geen oneerlijke bepalingen in de huurovereenkomst zijn en dat de proceskosten voor [gedaagde01] zijn, omdat zij grotendeels ongelijk heeft gekregen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. D.L. Spierings op 9 februari 2024.