In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Capelle aan den IJssel, beroep ingesteld tegen een besluit van de Dienst Toeslagen. Dit besluit, genomen op 28 september 2022, verklaarde het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit van 25 april 2021 ongegrond. Eiseres had verzocht om een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) vanwege schade door institutionele vooringenomenheid. De Dienst Toeslagen oordeelde dat eiseres niet in aanmerking kwam voor deze compensatie, omdat zij in de relevante jaren geen kinderopvangtoeslag had aangevraagd.
De rechtbank heeft de zaak op 26 juni 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigden en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen aanwezig waren. Eiseres betoogde dat de Dienst Toeslagen ook de aanvraag van haar partner bij de beoordeling had moeten betrekken. De rechtbank oordeelde echter dat de Dienst Toeslagen niet verplicht was om de aanvraag van de partner te betrekken bij de heroverweging van het besluit over eiseres. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht had op het gevraagde bedrag, omdat zij in 2017 geen aanvraag had gedaan en de Dienst Toeslagen niet verplicht was om de aanvraag van haar partner te onderzoeken.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter R.J.P. Ferwerda, in aanwezigheid van griffier G.J. Machwirth, en werd openbaar uitgesproken op 30 augustus 2024. Eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.