ECLI:NL:RBROT:2024:8309

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
ROT 23/8091
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag overname geldschulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een inwoner van Hoek van Holland, en de minister van Financiën. Eiseres had een aanvraag ingediend voor de overname van geldschulden op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister had deze aanvraag op 2 mei 2023 afgewezen, en het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 26 oktober 2023 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 26 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiseres en haar gemachtigde niet verschenen. De rechtbank overwoog dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de geldschulden niet voldaan waren en niet opeisbaar waren voor 1 juni 2021. Eiseres had twee bedragen opgegeven die betrekking hadden op dezelfde schuld, en de rechtbank concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat er sprake was van een enkele geldschuld.

De rechtbank oordeelde verder dat de minister op basis van de Wht alleen geldschulden kan overnemen die voor 1 juni 2021 opeisbaar waren. Eiseres had niet aangetoond dat er sprake was van een betalingsachterstand van twee maanden of meer voor deze datum. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister niet verplicht was om de geldschuld van eiseres over te nemen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8091

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Hoek van Holland, eiseres

(gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal),
en

de minister van Financiën

(gemachtigde: mr. A. Divis).

Procesverloop

Met het besluit van 2 mei 2023 heeft de minister de aanvraag van eiseres om geldschulden over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) afgewezen.
Met het besluit van 26 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 2 mei 2023 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 26 juni 2024 behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft een aanvraag ingediend tot overname van geldschulden van € 595,90 en € 1.299,05 aan Tinka B.V. v/h Wehkamp B.V. op grond van artikel 4.1 van de Wht.
2. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat de genoemde bedragen dezelfde schuld betreffen en niet is gebleken dat de schuld opeisbaar is geworden voor 1 juni 2021.
3. Eiseres betoogt dat het niet duidelijk is dat sprake is van een enkele geldschuld. Bovendien was de vordering opeisbaar, nu de schuldeiser terstond nakoming kon vorderen. Uit het feit dat eiseres rente moest betalen, volgt dat sprake was van een betalingsachterstand. Op grond van het Besluit betalen private schulden kunnen ook niet-opeisbare schulden worden overgenomen.
4. De minister neemt op aanvraag een geldschuld over van een aanvrager die in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 van de Wht. De geldschulden die worden overgenomen zijn ontstaan na 31 december 2005, waren voor 1 juni 2021 opeisbaar en zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. De resterende hoofdsommen van niet-hypothecaire leningen worden niet overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. [1]
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de aanvraag van eiseres terecht afgewezen. De rechtbank licht dat hierna toe.
5.1.
De geldschuld vloeit voort uit een doorlopend krediet bij een postorderbedrijf. Uit het rekeningoverzicht van de schuldeiser van 4 september 2023 blijkt dat eiseres onder referentienummer [nummer] op 27 december 2020 een openstaand saldo had van € 1.299,05 en op 27 december 2021 € 595,90. Bij haar aanvraag heeft eiseres bij beide bedragen hetzelfde referentienummer opgegeven. Hieruit volgt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat sprake is van een enkele geldschuld.
5.2.
Uit het genoemde rekeningoverzicht volgt dat eiseres tussen 27 september 2016 en 27 september 2021 bijna iedere maand € 75,- heeft afgelost. Uit het dossier blijkt niet dat in de periode voor 1 juni 2021 een betalingsachterstand van twee maanden of meer is ontstaan. Anders dan eiseres stelt, was de schuldeiser niet steeds bevoegd het volledige openstaande saldo op te eisen. Bij een consumentenkredietovereenkomst is vervroegde opeisbaarheid in beginsel pas mogelijk als de consument ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag. [2] Rente is de vergoeding voor het ter beschikking stellen van het krediet. Dat de schuldeiser rente in rekening heeft gebracht, betekent niet noodzakelijkerwijs dat de schuld opeisbaar is geworden. De minister heeft dus terecht vastgesteld dat de geldschuld niet opeisbaar is geworden voor 1 juni 2021. Daarmee voldoet de geldschuld van eiseres niet aan de vereisten voor overname daarvan op grond van artikel 4.1 van de Wht.
5.3.
Het Besluit betalen private schulden is op 27 januari 2023 ingetrokken met terugwerkende kracht tot en met 5 november 2022. [3] Het bestreden besluit is daarna genomen. Het Besluit betalen private schulden is dus niet van toepassing op het bestreden besluit. Overigens was ook op grond van het Besluit betalen private schulden vereist dat een geldschuld opeisbaar was voor 1 juni 2021. [4]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de geldschuld van eiseres niet hoeft over te nemen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
G.J. Machwirth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 4.1, eerste lid, tweede lid en vierde lid, aanhef en onder b, van de Wht.
2.Artikel 7:77, eerste lid, aanhef en onder c, onderdeel 1, van het Burgerlijk Wetboek. Het is in deze zaak niet gebleken dat de andere in dat artikellid genoemde gronden voor vervroegde opeisbaarheid van toepassing zijn.
3.Besluit van de Staatssecretarissen van Financiën van 27 januari 2023 (
4.Artikel 3.1, aanhef en onder b, eerste gedachtestreepje, van het Besluit betalen private schulden.