In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een inwoner van Hoek van Holland, en de minister van Financiën. Eiseres had een aanvraag ingediend voor de overname van geldschulden op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister had deze aanvraag op 2 mei 2023 afgewezen, en het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 26 oktober 2023 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 26 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiseres en haar gemachtigde niet verschenen. De rechtbank overwoog dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de geldschulden niet voldaan waren en niet opeisbaar waren voor 1 juni 2021. Eiseres had twee bedragen opgegeven die betrekking hadden op dezelfde schuld, en de rechtbank concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat er sprake was van een enkele geldschuld.
De rechtbank oordeelde verder dat de minister op basis van de Wht alleen geldschulden kan overnemen die voor 1 juni 2021 opeisbaar waren. Eiseres had niet aangetoond dat er sprake was van een betalingsachterstand van twee maanden of meer voor deze datum. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister niet verplicht was om de geldschuld van eiseres over te nemen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.