ECLI:NL:RBROT:2024:829

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
C/10/624153 / FA RK 21-6329
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regeling van de uitoefening van het omgangsrecht met schriftelijk contact tussen een vader en zijn minderjarige dochter

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 31 januari 2024, wordt de regeling van het omgangsrecht tussen de man en zijn minderjarige dochter besproken. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Ben Ahmed, verzoekt om een omgangsregeling waarbij de minderjarige om de veertien dagen bij hem verblijft. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.C.D. Newoor, verzet zich tegen dit verzoek. De rechtbank heeft eerder in een beschikking van 11 april 2022 aan de man vervangende toestemming verleend voor de erkenning van de minderjarige, maar de omgangsregeling is toen aangehouden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 januari 2023 zijn beide partijen verschenen, evenals de raad voor de kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, gezien haar leeftijd, in de gelegenheid is gesteld haar mening te uiten, maar hier geen gebruik van heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat de man de verwekker is van de minderjarige en dat er sprake is van 'family life', wat hem ontvankelijk maakt in zijn verzoek tot omgang.

De raad voor de kinderbescherming heeft echter geadviseerd om de omgangsregeling niet vast te stellen, gezien de psychische problemen van de man en de huidige situatie van de minderjarige. De rechtbank concludeert dat een fysieke omgangsregeling niet haalbaar is, maar dat er wel schriftelijk contact moet komen. De man moet ten minste eens in de drie maanden een brief, kaart of liedje naar de minderjarige sturen, en de vrouw moet de man informeren over de minderjarige. De rechtbank benadrukt dat de minderjarige het tempo van het contact bepaalt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/624153 / FA RK 21-6329
Beschikking van 31 januari 2024 over de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht
in de zaak van:
[naam01], hierna: de man,
wonende te [woonplaats01],
advocaat mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
t e g e n
[naam02], hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. D.C.D. Newoor te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 11 april 2022;
  • het bericht van het hof Den Haag van 19 juli 2022;
  • het rapport van de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht van 10 mei 2023;
  • het bericht van de man van 19 mei 2023;
  • het bericht van de vrouw van 26 mei 2023;
  • het bericht van de man met bijlagen van 21 december 2023;
  • het bericht van de vrouw met bijlage van 22 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 3 januari 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam03].
1.3.
De minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier geen gebruik van gemaakt. Bij het bericht van de vrouw van 22 december 2023 is gevoegd het bericht van de minderjarige van 24 mei 2023.

2.De beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 11 april 2022 heeft de rechtbank aan de man vervangende toestemming verleend voor erkenning van de minderjarige:
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2010 te [geboorteplaats01]. Daarbij is de behandeling van de zaak aangehouden ten aanzien van de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: de omgangsregeling). De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van dit onderwerp is opgenomen in die beschikking. In diezelfde beschikking is vastgesteld dat de man de verwekker is van de minderjarige.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat bij voormelde beschikking van 11 april 2022 vergeten is te beslissen dat de taak van bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. De rechtbank zal dat alsnog doen. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator. De rechtbank zal op die manier beslissen.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw hoger beroep heeft aangetekend tegen de beschikking van 11 april 2022. In deze procedure is door het hof nog geen uitspraak gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling was nog geen datum van de mondelinge behandeling van de zaak bij het hof bekend. Omdat de man de minderjarige nog niet heeft (kunnen) erkennen moet zijn verzoek tot omgang beoordeeld worden op grond van artikel 1:377a BW.
2.4.
De man verzoekt vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht waarbij de minderjarige - na opbouw - bij de man verblijft een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag alsmede de helft van alle vakantie- en feestdagen.
2.5.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt afwijzing van het verzoek.
2.6.
Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
2.7.
De man stelt dat sprake is van family life tussen hem en de minderjarige. De vrouw betwist dit. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EVRM) heeft in een aantal uitspraken beslist dat een niet-ontvankelijk verklaring van een verzoek om omgang van een biologische vader met zijn kind, zonder inhoudelijke toetsing door de rechter, strijdig is met het recht op eerbiediging van het privéleven van de vader. Het recht op omgang kan in ieder geval gerekend worden tot het privéleven van de vader, omdat de juridische relaties tussen een biologische ouder en zijn kind een belangrijk onderdeel uitmaken van de identiteit van die ouder. Biologisch vaderschap en een aantoonbare interesse voor en betrokkenheid bij het kind voor en na de geboorte zijn een sterke aanwijzing om een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling ontvankelijk te laten zijn.
Zoals aangegeven staat tussen partijen vast dat de man de verwekker is van de minderjarige. Ten aanzien van de aantoonbare interesse en betrokkenheid overweegt de rechtbank als volgt. Uit het verslag van de bijzondere curator blijkt dat de vrouw heeft aangegeven dat de man bij de geboorte aanwezig was. In de periode daarna heeft zij niet veel steun ervaren. De relatie is geëindigd in 2011, nog voor de eerste verjaardag van de minderjarige. De man heeft bij de bijzondere curator verklaard dat hij, tot het in 2012 tussen partijen misging, bij de dagelijkse zorg betrokken was. Tot ongeveer 2015 zag de man de minderjarige nog af en toe. De vrouw erkent dat de man in de beginjaren een rol speelde maar wel een geringe. In september 2014 heeft de man meerdere malen bij de basisschool van de minderjarige gestaan, aldus de vrouw. Bij brief van juli 2021 heeft de man (opnieuw) zijn wens tot contact met de minderjarige kenbaar gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat uit bovengenoemde omstandigheden moet worden afgeleid dat sprake is van family life tussen de man en de minderjarige en verklaart de man dan ook ontvankelijk in zijn verzoek tot omgang.
2.8.
De raad acht een omgangsregeling, blijkens het rapport van 10 mei 2023 tussen de minderjarige en de man nu niet haalbaar. Deels daar er voor de minderjarige op dat moment veel speelde met de start van de middelbare school, de puberteit en zij veel ontwikkelingstaken heeft die wat van haar zullen vragen. Daarnaast zal er zowel bij man als bij de vrouw en de minderjarige iets moeten gebeuren. De man lijkt echter niet bij machte om zelfstandig iets te veranderen. Hij is beschadigd door zijn psychoses en cannabisgebruik. Mogelijk dat zijn begeleider bij Antes hem kan ondersteunen. Mogelijk kan hij eens een kaartje sturen naar de minderjarige. De vrouw kan mogelijk toch af en toe het gesprek op een pedagogische manier met de minderjarige aangaan over de man, zodat de minderjarige de ruimte krijgt om zelf een beeld van de man te verkrijgen en niet het beeld dat de vrouw van haar vader heeft. Het blijft belangrijk voor de minderjarig om te weten wie haar vader is. De vrouw zou de man een paar keer per jaar kunnen informeren over de minderjarige, zodat ook de man een beeld van de minderjarige krijgt en weet welke onderwerpen hij op een kaartje kan benoemen die hij naar de minderjarige stuurt. Het raadsadvies luidt de man het recht op omgang te ontzeggen, omdat de man kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang.
2.9.
De rechtbank overweegt op grond van de stukken en de verklaringen van partijen als volgt. De rechtbank is met de raad van oordeel dat een fysieke omgangsregeling tussen de man en de minderjarige niet haalbaar is. Dat de man te kampen heeft met psychische problemen speelt daarin mee maar is zeker niet de belangrijkste reden. Dat het meespeelt is omdat omgang voor een minderjarige altijd veilig moet zijn. Uit de brief van de behandelaar van de man van december 2023 blijkt dat de behandeling van de man in 2023 goed is verlopen en dat er sprake is van een stabiel psychiatrisch toestandsbeeld. Mogelijk zou omgang op dit moment en onder strenge voorwaarden dus wel veilig kunnen plaatsvinden. Dat de rechtbank geen fysieke omgangsregeling vaststelt heeft vooral te maken met het feit dat er al heel lang geen contact is tussen de man en de minderjarige. De minderjarige heeft aangegeven dat zij de man niet nodig zou hebben in haar leven. De rechtbank leest tussen de regels door ook wel dat de minderjarige boos is op de man dat hij er niet is geweest. Blijkbaar had zij dat eerder wel gewild. Dit alles maakt dat het vaststellen van een fysieke omgangsregeling een te grote stap is. Anders dan de raad adviseert zal de rechtbank, overeenkomstig het verweer van de vrouw, het verzoek van de man om een fysieke regeling vast te stellen afwijzen.
2.10.
De vrouw blijft na lezing van het raadsadvies bij haar standpunt. De rechtbank begrijpt de vrouw zo dat zij haar dochter in bescherming wil nemen tegen contact met de man. Het gaat goed met de minderjarige, zij zit er niet op te wachten en wat gaat toenadering betekenen, aldus de vrouw. De man heeft in reactie op het raadsrapport aangegeven in te stemmen met opbouw van het contact door het schrijven van een brief waarbij de minderjarige het tempo bepaalt. Dat lijkt de rechtbank een goede eerste stap, of het in briefvorm is of bijvoorbeeld in de vorm van een liedje. Want met de raad is de rechtbank van oordeel dat de minderjarige voor de helft ook uit de man bestaat en dat het voor haar ontwikkeling van belang is dat zij die kant van zichzelf ook leert kennen. Dat is misschien laat maar beter dan nooit. De rechtbank zal daarom beslissen dat er wel contact moet komen tussen de man en de minderjarige, maar dan op dit moment in de vorm van een kaartje, brief of bijvoorbeeld lied. De man kan de minderjarige wat over zichzelf en zijn leven vertellen en hoe zijn leven er uit zag toen hij dertien of veertien was. Daarbij is het belangrijk dat de man steeds bedenkt dat het voor de minderjarige leuk en interessant moet zijn om te lezen. Het zou goed zijn als de man hulp vraagt bij het schrijven. De rechtbank gaat ervanuit dat de vrouw de minderjarige in ieder geval op het eerste bericht van de man zal voorbereiden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven daar geen hulp bij nodig te hebben. De rechtbank wijst nogmaals op de mogelijkheid dat de vrouw en de minderjarige eens samen kijken op de website van Villa Pinedo. De vrouw dient de man te informeren over de minderjarige zodat de man bij een volgend schriftelijk contact kan aansluiten bij wat hij over de minderjarige heeft gehoord, zolang de minderjarige niet zelf schriftelijk contact heeft met de man. Het gaat dan om zaken als hobby’s, interesses en schoolprestaties.
De rechtbank zal concreet bepalen dat de man ten minste een keer in de drie maanden, te beginnen in het eerste kwartaal van 2024, een brief, kaart of liedje aan de minderjarige stuurt en dat de vrouw de man een keer in de drie maanden informeert zolang de minderjarige niet zelf, eventueel samen met de vrouw of een derde, op de brief, kaart of liedje reageert. De rechtbank realiseert zich dat niet om een informatieregeling is verzocht. De rechtbank stelt deze regeling vast als vorm van omgangs-/contactregeling, waarbij de vrouw de minderjarige dient te ondersteunen. De rechtbank meent dat dit in het belang van de minderjarige is.
De rechtbank vindt het belangrijk om op te merken dat dit voor nu het hoogste haalbare lijkt, dat het mooi zou zijn als uit dit contact iets meer groeit maar dat de minderjarige degene is die het tempo bepaalt. Voor nu is er dus alleen contact op papier.
2.11.
Proceskosten
2.11.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing van 11 april 2022 – de werkzaamheden van de bijzondere curator, mr. N. Schuerman, advocaat te Rotterdam, voor deze procedure met ingang van 31 januari 2024 als beëindigd;
3.2.
bepaalt dat de man ten minste een keer in de drie maanden, te beginnen in het eerste kwartaal van 2024, een brief, kaart of liedje aan de minderjarige stuurt en dat de vrouw de man een keer in de drie maanden over de minderjarige informeert zolang de minderjarige niet zelf, eventueel samen met de vrouw of een derde, op de brief, kaart of liedje reageert;
3.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van A.D. Lavieren, griffier, op 31 januari 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.