ECLI:NL:RBROT:2024:8272

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
FT RK 22-53
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omzetting faillissement in schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goede trouw en niet nakomen verplichtingen

In deze zaak heeft verzoekster, die in faillissement verkeert, een verzoek ingediend tot opheffing van haar faillissement en gelijktijdig de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Rotterdam heeft op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan. De curator heeft negatief geadviseerd over het verzoek, omdat verzoekster haar inlichtingenplicht niet naar behoren nakomt. Er ontbreken belangrijke financiële documenten, zoals salarisspecificaties en bankafschriften, en verzoekster heeft geen informatie verstrekt over haar vorderingen bij het UWV en de belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster sinds 1 juli 2021 in dienst is van haar eigen B.V., maar dat de salarisbetalingen onregelmatig zijn en niet overeenkomen met de salarisspecificaties. De curator heeft ook aangegeven dat verzoekster niet te goeder trouw is geweest bij het ontstaan van haar schulden, waaronder een aanzienlijke schuld aan de belastingdienst en een vordering van het UWV in het kader van de NOW-regeling.

De rechtbank heeft beoordeeld of verzoekster voldoet aan de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het is vastgesteld dat verzoekster niet tijdig een verzoek tot toelating heeft ingediend, maar dat dit niet aan haar kan worden toegerekend. Echter, de rechtbank oordeelt dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest bij het ontstaan van haar schulden. Bovendien is er gegronde vrees dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal nakomen. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot opheffing van het faillissement en de toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling na faillissement
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 21 augustus 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster,
curator: mr. W.P. Groenendijk.

1.De procedure

Verzoekster heeft een verzoekschrift ingediend tot opheffing van haar op 21 juli 2022 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Verzoekster en de curator zijn gehoord ter terechtzitting van 14 augustus 2024.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Bij brief van 19 juni 2024 heeft de curator negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek.
De curator heeft ter zitting verklaard dat verzoekster haar inlichtingenplicht niet naar behoren nakomt. Inlichtingenformulieren worden in het faillissement niet ongevraagd verstrekt. Voor periode 8 en 9 van 2023 ontbreken salarisspecificaties, bankafschriften ontbreken vanaf de maand augustus 2023 en voor wat betreft het jaar 2024 zijn alleen voor de maanden januari en februari 2024 inlichtingenformulieren ontvangen, maar de daarbij behorende salarisspecificaties en bankafschriften ontbreken. Daarnaast heeft verzoekster geen informatie verstrekt met betrekking tot de definitieve berekening tegemoetkoming NOW-regeling en over een door verzoekster bij het UWV ingediend bezwaar. Er is sprake van een voorlopige vordering aan het UWV met betrekking tot de NOW-regeling van
€ 256.755,--. Er is tevens sprake van een schuld aan de belastingdienst van € 360.358,--.Verzoekster is sinds 1 juli 2021 in dienst van haar eigen B.V. op basis van een arbeidsovereenkomst voor 40 uur per week. De salarisbetalingen vinden onregelmatig plaats en daarnaast wordt het salaris niet overeenkomstig de salarisspecificaties uitbetaald.
Niet is gebleken dat verzoekster zich maximaal heeft ingespannen ten behoeve van de schuldeisers. Er is, ondanks verzoek daartoe, geen enkel bedrag van het inkomen aan de boedel afgedragen.
De curator stelt zich op het standpunt dat voor wat betreft de vordering aan de belastingdienst kan worden geoordeeld dat verzoekster niet te goeder trouw is geweest bij het ontstaan of onbetaald laten van deze schulden. Bovendien is de digitale administratie niet beschikbaar en is de jaarrekening over het jaar 2021 van de vennootschap onder firma [naam VOF] , waarvan verzoeker vennoot was, niet ontvangen, terwijl de curator uitdrukkelijk heeft meegedeeld dat de jaarrekening beschikbaar diende te zijn in verband met het omzettingsverzoek. Nu de jaarrekening over het jaar 2021 niet is verstrekt, voldoet de administratie niet aan de daarvoor gestelde eisen. De curator stelt zich eveneens op het standpunt dat de schuld aan het CJIB niet te goeder trouw zijn ontstaan. Het betreft hier een vordering met betrekking tot 27 verkeersboetes voor een totaalbedrag van
€ 3.006,06. Tijdens het faillissement is een nieuwe schuld ontstaan aan Wooncompas van
€ 4.390,02. De curator heeft ter zitting meegedeeld dat niet is gebleken dat deze vordering thans nog bestaat. De vordering is niet in het faillissement ingediend. Ten slotte heeft de curator meegedeeld dat in de [naam BV] , bij welke B.V. verzoekster in loondienst is, sprake is van een negatief eigen vermogen per 31 december 2022 van € 66.931,--. De moedermaatschappij [naam holding] . had per 31 december 2022 een negatief eigen vermogen van € 814,--. Dit negatieve eigen vermogen impliceert dat er nog steeds schulden worden gemaakt, maar nu op naam van de ondernemingen van verzoekster.
Standpunt verzoekster
Ten aanzien van de schuld aan de belastingdienst en de goede trouw bij het laten ontstaan daarvan, heeft verzoekster ter zitting verklaard dat de boekhouder alle aangiftes heeft gedaan. Verzoekster heeft haar eigen B.V. opgericht op advies van een derde, waar zij sinds 1 juli 2021 in loondienst is. Verzoekster erkent dat haar inkomsten wisselend zijn geweest. Bovendien was zij zich er niet van bewust dat zij een deel van haar inkomen aan de boedel moest afdragen. Verzoekster heeft met haar B.V. een moeilijke periode gehad en moest haar onderneming opnieuw opstarten. Financieel gaat het nu beter. Verzoekster genereert inkomsten uit haar B.V.. De schuld aan Wooncompas berust op een vergissing, deze vordering is voldaan.

3.De beoordeling

Alvorens tot inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift over te gaan, dient de vraag te worden beantwoord of verzoeker een beroep op artikel 15b, eerste lid van de Faillissementswet (hierna: Fw) toekomt. De voorwaarde die de wet in artikel 15b, eerste lid, Fw stelt, is dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend of indien het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte van de schuldenaar. Daarnaast stelt de wet als voorwaarde dat geen verificatievergadering is gehouden noch dat de rechter-commissaris een beschikking als bedoeld in artikel 137a, eerste lid, Fw heeft gegeven.
Het faillissement is uitgesproken op rekest. Ten tijde van het indienen van het faillissementsrekest en de behandeling daarvan, was verzoekster bezig met schuldhulpverlening via Zuidweg en Partners. De behandeling van het verzoek tot faillietverklaring is diverse malen aangehouden. Ook na deze herhaalde aanhoudingen is schuldhulpverlening niet in staat geweest een voorstel aan de schuldeisers te doen en tijdig een volledig verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling bij de rechtbank in te dienen. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat voldoende is gebleken dat in het onderhavige geval omstandigheden zijn die tot het oordeel leiden dat het niet aan verzoekster toe te rekenen is dat zij niet tijdig een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft ingediend. Bovendien is geen verificatievergadering gehouden en is door de rechter-commissaris geen beschikking ex artikel 137a, eerste lid, Fw gegeven. Daarom is verzoekster ontvankelijk in haar verzoek.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat een verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke. Bij de beoordeling wordt acht geslagen op de landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling zoals opgenomen in Bijlage III van het Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekster onvoldoende zichtbaar heeft gemaakt dat alle belastingaangiften zijn gedaan. Dit geldt niet alleen voor de vennootschap onder firma [naam VOF] , maar ook voor haar eenmanszaak [naam eenmanszaak] . Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat ook de aangiftes met betrekking tot de overige belastingen, zoals loonbelasting zijn gedaan of dat het hier om ambtshalve aanslagen gaat. De rechtbank kan niet vast stellen dat de schuld aan de Belastingdienst te goeder trouw is ontstaan. Ten aanzien van de schuld aan de Belastingdienst heeft verzoekster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar daarvan geen verwijt kan worden gemaakt.
Voor wat betreft de vordering van het UWV in het kader van de NOW-regeling voor een bedrag van € 256.755,-- heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat deze vordering te goeder trouw is ontstaan. Er is geen definitieve berekening met betrekking tot de NOW-regeling overgelegd, noch is duidelijk of verzoekster tegen een mogelijke definitieve berekening bezwaar heeft aangetekend.
Bovendien wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekster de uit de regeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat dit onvoldoende aannemelijk is geworden en overweegt daartoe als volgt.
Verzoekster heeft gedurende het faillissement de curator niet steeds tijdig en volledig geïnformeerd. Over de periode 8 en 9 van 2023 ontbreken salarisspecificaties, bankafschriften ontbreken vanaf de maand augustus 2023 en voor wat betreft het jaar 2024 zijn alleen voor de maanden januari en februari 2024 inlichtingenformulieren ontvangen, maar de daarbij behorende salarisspecificaties en bankafschriften ontbreken.
Verzoekster heeft verklaard kort voorafgaand aan haar faillissement een tweetal besloten vennootschappen te hebben opgericht, bestaande uit een holdingvennootschap en een werkmaatschappij. De aandelen daarin worden deels gehouden door haar voormalige mede-vennoot die eveneens in faillissement verkeert. Ook de mede-vennoot heeft een verzoek tot omzetting naar de wettelijke schuldsaneringsregeling gedaan dat eveneens vandaag wordt behandeld. Ook de mede-vennoot heeft twee vennootschappen opgericht waarvan de aandelen deels voor verzoekster worden gehouden.
Verzoekster is fulltime in loondienst van haar vennootschap, naar eigen zeggen werkt zij 40 uur per week. Het overeengekomen loon van verzoekster bedraagt per maand exclusief vakantiegeld € 2.482,-- netto. De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 23 mei 2023 het vrij te laten inkomen ex artikel 21 onder 2 Fw vastgesteld op € 2.084,-- netto. Deze beschikking is vermeld in het openbare verslag van de curator (nummer 3 van 11 augustus 2022). Verzoekster heeft tot en met heden geen inkomen afgedragen aan de curator. De curator heeft in de verslagen gerapporteerd dat de vennootschap in de periode vanaf november 2022 minder salaris heeft betaald dan overeengekomen en dat het daadwerkelijk ontvangen salaris lager was dan het vrij te laten inkomen. Verzoekster verklaart de lagere inkomsten door problemen binnen de vennootschap, waardoor niet altijd voldoende liquiditeit aanwezig is om het overeengekomen loon voor haar werkzaamheden te betalen. De curator verklaart geen aanspraken jegens verzoekster of diens vennootschap te hebben gemaakt op betaling van het af te dragen inkomen omdat hij slechts kijkt naar het daadwerkelijk ontvangen loon.
Door de curator geen inzage te geven in de boekhouding van de vennootschap(pen), door haar vennootschap een lager dan overeengekomen loon te laten uitbetalen en door haar verdiencapaciteit niet volledig te benutten (door bijvoorbeeld bij een werkgever in dienst te gaan tegen een marktconform salaris) is het onvoldoende aannemelijk is dat verzoekster haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Verzoekster laat daarnaast de indruk bestaan dat zij met deze constructie niet te goeder trouw is geweest bij het onbetaald laten van haar schulden, nu de inkomsten uit haar werkzaamheden (bestaande uit omzet, waarvan de hoogte onbekend is) worden genoten door haar vennootschap die loon uitbetaalt dat lager is dan is afgesproken in de arbeidsovereenkomst en lager is dan het vrij te laten inkomen en ook lager is dan hetgeen verzoekster in loondienst elders zou kunnen verdienen. In de wettelijke schuldsanering gelden stringente voorwaarden waaronder de schuldenaar als ondernemer werkzaamheden kan (blijven) verrichten, zie de zogenaamde
Handreiking voor zelfstandig ondernemen binnen de wettelijke schuldsaneringsregeling. Eén van deze voorwaarden bestaat eruit dat de inkomsten binnen de onderneming hoger zullen zijn dan de verdiencapaciteit in loondienst.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat gevreesd moet worden dat verzoekster de verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling op dit moment niet naar behoren zal nakomen.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot opheffing van zijn faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.