ECLI:NL:RBROT:2024:8270

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
FT RK 22-52
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omzetting faillissement in schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goede trouw en niet nakomen verplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot opheffing van een faillissement en gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die in dienst is van zijn eigen B.V., heeft een verzoek ingediend om zijn faillissement op te heffen en de schuldsaneringsregeling toe te passen. De curator heeft echter negatief geadviseerd, omdat de verzoeker zijn inlichtingenplicht niet naar behoren nakomt en er twijfels zijn over zijn goede trouw bij het ontstaan van zijn schulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker sinds zijn faillissement geen inkomen heeft afgedragen aan de boedel en dat zijn salarisbetalingen onregelmatig zijn. Bovendien heeft de verzoeker geen inzicht gegeven in de boekhouding van zijn vennootschap, wat de curator bemoeilijkt heeft in zijn beoordeling.

De rechtbank heeft de voorwaarden van artikel 15b van de Faillissementswet in overweging genomen en geconcludeerd dat de verzoeker niet tijdig een verzoek tot schuldsanering heeft ingediend door omstandigheden die niet aan hem te wijten zijn. Echter, de rechtbank oordeelt dat de verzoeker niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest bij het ontstaan van zijn schulden en dat hij niet in staat zal zijn om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen. De rechtbank wijst daarom het verzoek tot opheffing van het faillissement en toepassing van de schuldsaneringsregeling af.

De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en de verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen acht dagen hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling na faillissement
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 21 augustus 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker,
curator: mr. W.P. Groenendijk.

1.De procedure

Verzoeker heeft een verzoekschrift ingediend tot opheffing van zijn op 21 juli 2022 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Verzoeker en de curator zijn gehoord ter terechtzitting van 14 augustus 2024.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Bij brief van 19 juni 2024 heeft de curator negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek. De curator heeft ter zitting verklaard dat verzoeker zijn inlichtingenplicht niet naar behoren nakomt. Vanaf maart 2024 zijn er geen inlichtingenformulieren meer verstrekt, en bij de wel verstrekte inlichtingenformulieren ontbreken salarisspecificaties. Verzoeker is sinds
1 augustus 2021 in dienst van zijn eigen B.V. voor 40 uur per week. Uit de ontvangen salarisspecificaties blijkt dat hij maximaal 26 uur per week betaald werk verricht, maar hij werkt ook geregeld minder dan 26 uur per week. De salarisbetaling aan verzoeker vindt heel onregelmatig plaats en daarnaast wordt het salaris niet overeenkomstig de salarisspecificaties uitbetaald. Niet is gebleken dat verzoeker zich maximaal heeft ingespannen ten behoeve van de schuldeisers. Daarnaast is, ondanks verzoek daartoe, geen enkel bedrag van het inkomen aan de boedel afgedragen. Verzoeker ontvangt regelmatig betalingen van zijn ouders. De curator betwijfelt of verzoeker in staat is zonder deze giften van zijn ouders nieuwe (bovenmatige) schulden voorkomen.
De curator stelt zich op het standpunt dat voor wat betreft de vordering aan de belastingdienst kan worden geoordeeld dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest bij het ontstaan of onbetaald laten van deze schulden. In juni 2023 werd er een herinnering ontvangen voor het doen van aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2023 en in mei 2024 werd er een herinnering ontvangen voor de aangifte inkomstenbelastingdienst over het jaar 2022. Indien de aangiften niet gedaan zijn of kunnen worden gedaan, zal dit resulteren in ambtshalve aanslagen. Bovendien is de digitale administratie niet beschikbaar en is de jaarrekening over het jaar 2021 van de vennootschap onder firma [naam VOF] , waarvan verzoeker vennoot was, niet ontvangen, terwijl de curator uitdrukkelijk heeft meegedeeld dat de jaarrekening beschikbaar diende te zijn in verband met het omzettingsverzoek. Nu de jaarrekening over het jaar 2021 niet is verstrekt, voldoet de administratie niet aan de daarvoor gestelde eisen.
Standpunt verzoeker
Ten aanzien van de schuld aan de belastingdienst en de goede trouw bij het laten ontstaan daarvan, heeft verzoeker ter zitting verklaard dat zijn boekhouder alle aangiftes heeft gedaan. Hij heeft ter zitting een e-mailbericht overgelegd, waarin wordt meegedeeld dat voor het doen van aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2023 uitstel is gevraagd. De aangifte over het jaar 2022 was is in eerste instantie niet ontvangen door de belastingdienst, maar is nagezonden. De aangifte over het jaar 2021 wordt in de e-mail van de boekhouder niet genoemd. Verzoeker stelt dat de aangifte over het jaar 2021 wel is gedaan, omdat de boekhouder aangeeft dat verzoeker op schema loopt met het doen van zijn aangiften. Verzoeker heeft zijn eigen B.V. opgericht op advies van een derde, waar hij sinds
1 augustus 2021 in loondienst is,. Verzoeker is in de problemen geraakt, doordat hij zijn auto bij de curator moest inleveren en niet in staat was op het werk te komen. Verzoeker heeft een lening afgesloten om een nieuwe bus aan te kunnen schaffen. De maandelijkse aflossing bedroeg € 585,-- waardoor hij niet in staat was gelden aan de boedel af te dragen boven het vrij te laten bedrag. Bovendien was er minder werk door de stikstofcrisis, waardoor hij zich moest richten op andere werkzaamheden, die hij zichzelf eerst eigen moest maken. Door deze omstandigheden kon zijn salaris niet volledig worden uitbetaald. Verzoeker heeft alles in het werk gesteld om zijn B.V. weer gezond te maken.

3.De beoordeling

Alvorens tot inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift over te gaan, dient de vraag te worden beantwoord of verzoeker een beroep op artikel 15b, eerste lid van de Faillissementswet (hierna: Fw) toekomt. De voorwaarde die de wet in artikel 15b, eerste lid, Fw stelt, is dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend of indien het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte van de schuldenaar. Daarnaast stelt de wet als voorwaarde dat geen verificatievergadering is gehouden noch dat de rechter-commissaris een beschikking als bedoeld in artikel 137a, eerste lid, Fw heeft gegeven.
Het faillissement is uitgesproken op rekest. Ten tijde van het indienen van het faillissementsrekest en de behandeling daarvan, was verzoeker bezig met schuldhulpverlening via Zuidweg en Partners. De behandeling van het verzoek tot faillietverklaring is diverse malen aangehouden. Ook na deze herhaalde aanhoudingen is schuldhulpverlening niet in staat geweest een voorstel aan de schuldeisers te doen en tijdig een volledig verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling bij de rechtbank in te dienen. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat voldoende is gebleken dat in het onderhavige geval omstandigheden zijn die tot het oordeel leiden dat het niet aan verzoeker toe te rekenen is dat zij niet tijdig een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft ingediend. Bovendien is geen verificatievergadering gehouden en is door de rechter-commissaris geen beschikking ex artikel 137a, eerste lid, Fw gegeven. Daarom is verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat een verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke. Bij de beoordeling wordt acht geslagen op de landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling zoals opgenomen in Bijlage III van het Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken.
Bovendien wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker de uit de regeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De rechtbank oordeelt dat dit onvoldoende aannemelijk is geworden en overweegt daartoe als volgt.
Verzoeker heeft verklaard kort voorafgaand aan zijn faillissement een tweetal besloten vennootschappen te hebben opgericht, bestaande uit een holdingvennootschap en een werkmaatschappij. De aandelen daarin worden deels gehouden door zijn voormalige mede-vennoot die eveneens in faillissement verkeert. Ook de mede-vennoot heeft een verzoek tot omzetting naar de wettelijke schuldsaneringsregeling gedaan dat eveneens vandaag wordt behandeld. Ook de mede-vennoot heeft twee vennootschappen opgericht waarvan de aandelen deels voor verzoeker worden gehouden.
Verzoeker is fulltime in loondienst van zijn vennootschap, naar eigen zeggen werkt hij
60 uur per week. Het overeengekomen loon van verzoeker bedraagt per maand exclusief vakantiegeld € 2.667,-- netto. De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 26 augustus 2022 het vrij te laten inkomen ex artikel 21 onder 2 Fw vastgesteld op € 1.916,-- netto. Deze beschikking is vermeld in het openbare verslag van de curator (nummer 2 van 18 november 2022). Verzoeker heeft tot en met heden geen inkomen afgedragen aan de curator. De curator heeft in de verslagen gerapporteerd dat de vennootschap in de periode vanaf november 2022 minder salaris heeft betaald dan overeengekomen en dat het daadwerkelijk ontvangen salaris lager was dan het vrij te laten inkomen. Verzoeker verklaart de lagere inkomsten door problemen binnen de vennootschap, waardoor niet altijd voldoende liquiditeit aanwezig is om het overeengekomen loon voor zijn werkzaamheden te betalen. De curator verklaart geen aanspraken jegens verzoeker of diens vennootschap te hebben gemaakt op betaling van het af te dragen inkomen omdat hij slechts kijkt naar het daadwerkelijk ontvangen loon.
Door de curator geen inzage te geven in de boekhouding van de vennootschap(pen), door zijn vennootschap een lager dan overeengekomen loon te laten uitbetalen en door zijn verdiencapaciteit niet volledig te benutten (door bijvoorbeeld bij een werkgever in dienst te gaan tegen een marktconform salaris) is het onvoldoende aannemelijk dat verzoeker zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Verzoeker laat daarnaast de indruk bestaan dat hij met deze constructie niet te goeder trouw is geweest bij het onbetaald laten van zijn schulden, nu de inkomsten uit zijn werkzaamheden (bestaande uit omzet, waarvan de hoogte onbekend is) worden genoten door zijn vennootschap die loon uitbetaalt dat lager is dan is afgesproken in de arbeidsovereenkomst en lager is dan het vrij te laten inkomen en ook lager is dan hetgeen verzoeker in loondienst elders zou kunnen verdienen.
In de wettelijke schuldsanering gelden stringente voorwaarden waaronder de schuldenaar als ondernemer werkzaamheden in het belang van de boedel kan (blijven) verrichten, zie de zogenaamde
Handreiking voor zelfstandig ondernemen binnen de wettelijke schuldsaneringsregeling. Eén van deze voorwaarden bestaat eruit dat de inkomsten binnen de onderneming hoger zullen zijn dan de verdiencapaciteit in loondienst.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat gevreesd moet worden dat verzoeker de verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling op dit moment niet naar behoren zal nakomen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.
De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot opheffing van zijn faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.