ECLI:NL:RBROT:2024:8269

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
ROT 24/7401 en ROT 24/7426
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van de Opiumwet met betrekking tot een vermoedelijk drugslab

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 augustus 2024, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld van verzoeker 1 en verzoekers 2 tegen de sluiting van een woning in Rotterdam. De burgemeester had op 1 mei 2024 besloten de woning te sluiten voor drie maanden, na meldingen van verdachte activiteiten en het aantreffen van drugsgerelateerde goederen in de woning. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter had eerder op 30 mei 2024 een ordemaatregel getroffen die het bestreden besluit schorste.

Tijdens de zitting op 12 augustus 2024 werd de zaak behandeld, waarbij de voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende blijk had gegeven van een behoorlijke belangenafweging. De voorzieningenrechter concludeerde dat de noodzaak van sluiting niet opweegt tegen de gevolgen voor de huurders, die geen verwijt te maken valt. De voorzieningenrechter heeft de ordemaatregel gewijzigd, waardoor de schorsing van het bestreden besluit in stand blijft tot vier weken na de uitspraak op het beroep. Dit betekent dat de woning voorlopig open mag blijven. De burgemeester werd veroordeeld in de proceskosten van verzoeker 1 en moet ook griffierechten vergoeden aan beide verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7401 en ROT 24/7426

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoeker 1], uit [plaatsnaam 1], verzoeker 1

(gemachtigde: mr. P.J. Winkel),

[verzoeker 2] en [verzoeker 3], uit [plaatsnaam 2], verzoekers 2,en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: mr. J.C. Avedissian en mr. R. Aghabalazedeh).
Als derde-partij is aangemerkt: [naam derde partij] (de beheerder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoeker 1 en verzoekers 2 (samen verzoekers) tegen de sluiting van de woning [adres] (de woning).
1.1.
Met het besluit van 1 mei 2024 heeft de burgemeester de sluiting van de woning bevolen voor de duur van drie maanden. Hiertegen hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze voorlopige voorziening is met de uitspraak van 30 mei 2024 toegewezen
(ROT 24/4721 en ROT 24/5006).
1.2.
De burgemeester heeft met het besluit van 11 juli 2024 (het bestreden besluit) de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard. Hiertegen hebben verzoekers beroep ingesteld.
Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft op 31 juli 2024 een ordemaatregel getroffen, waarin het bestreden besluit is geschorst.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken gelijktijdig en gevoegd op de zitting van 12 augustus 2024 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker 1, [verzoeker 2], de gemachtigden van de burgemeester en namens [naam derde partij] is [naam] (via Teams) verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
2. Verzoeker 1 is eigenaar van de woning en verzoekers 2 huren de woning.
3. In de bestuurlijke rapportage van 29 februari 2024 is – samengevat – het volgende vermeld. Op 6 februari 2024 is namens de beheerder van de woning bij de politie een melding gedaan dat al een week lang bij haar meldingen zouden zijn binnengekomen over de woning van verschillende bewoners. Bewoners verklaarden dat er al geruime tijd voor hun onbekende mensen de woning in en uit liepen. Tevens zagen zij dat er jerrycans naar binnen gebracht werden en er zou een chemische lucht geroken worden. Hierop is een onderzoek naar de woning gestart.
Na binnentreden van de woning zagen de politiefunctionarissen allerlei goederen en vloeistoffen waarvan zij vermoedden dat de woning als drugslab voor het fabriceren van “Purple Lean” werd gebruikt. Ook zagen zij dat er diverse stapeltjes met contant geld in de woning lagen. Bij de doorzoeking in de woning werden diverse vloeistoffen aangetroffen alsmede goederen die gebruikt worden voor de verwerking van verdovende middelen, waaronder een bak wit poeder (210,8 gram), meerdere dozen met lege flessen, in totaal 26 flesjes met daarin een substantie, 4 volle en 5 lege jerrycans glycerine, een kook vat en contant geld (ongeveer € 3.740,-).
Uit de testen komt de stof Alprazolam, een stof die voorkomt op lijst II van de Opiumwet. Voor verdere testen zijn de aangetroffen stoffen naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gestuurd om vast te stellen om welke stoffen het gaat.
Uit het NFI-rapport van 15 februari 2024 blijkt dat een van de vloeistoffen morfine (voorkomend op lijst I van de Opiumwet) bevat en dat de andere vloeistoffen vermoedelijk bromazolam bevatten. Verder blijkt uit het NFI-rapport dat de samenstelling van de vloeistoffen past bij een zogenaamde ‘LEAN’-siroop die wordt verdund met water, frisdrank of een andere drank voordat deze wordt ingenomen.
Het drugsfenomeen ‘LEAN’ is een paars drankje met daarin de werkzame stoffen codeïne en promethazine. De LEAN-achtige mengsels worden ook aangetroffen met andere werkzame stoffen, zoals etizolam, bromazolam of de combinatie van codeïne, efedrine en difenhydramine. Bromazolam is een nieuwe psychoactieve stof (NPS). NPS’en zijn substanties die als drugs worden gebruikt en niet zijn vermeld op de lijsten van de Opiumwet, maar voor de volksgezondheid wel een vergelijkbaar risico kunnen vormen als Opiumwetsubstanties.
Waar gaat het in deze zaak om?
4. Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage heeft de burgemeester met het besluit van 1 mei 2024 besloten de woning te sluiten voor de duur van drie maanden.
Met het bestreden besluit van 11 juli 2024 heeft de burgemeester de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard en nogmaals besloten dat de woning dient te worden gesloten voor de duur van drie maanden. Verzoekers zijn het daar niet mee eens. Zij willen met de verzoeken om voorlopige voorziening bereiken dat de woning niet zal worden gesloten. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter of de ordemaatregel inhoudende de schorsing van het bestreden besluit moet worden opgeheven of gewijzigd.
De voorzieningenrechter wijzigt de ordemaatregel
5. De voorzieningenrechter wijzigt de ordemaatregel in die zin dat de schorsing van het bestreden besluit in stand blijft tot vier weken na de uitspraak op het beroep. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Welke regels zijn van toepassing?
6.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang in de vorm van sluiting van een woning, indien in die woning een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
6.2.
De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in Rotterdam tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022 (de beleidslijn). In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning.
Is de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
7. De burgemeester is in beginsel bevoegd om de woning te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen. Bij harddrugs is er sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 0,5 gram wordt aangetroffen. Bij een geringe overschrijding van die grens kan er nog sprake zijn van eigen gebruik. Verzoeker zal dat dan aannemelijk moeten maken. Een pand kan ook worden gesloten als minder dan een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, maar wel aannemelijk is dat het desbetreffende pand wordt gebruikt voor de productie en/of handel in drugs.
8. Verzoekers betwisten dat de burgemeester bevoegd is de woning te sluiten. Het is niet vast komen te staan hoeveel morfine is aangetroffen. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat er sprake is van een vermoeden van het produceren van “Purple Lean”, maar dit is niet vast komen te staan. De burgemeester heeft nagelaten hier verder onderzoek naar te doen.
9. De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester in beginsel bevoegd was om de woning te sluiten. Hoewel uit de rapporten niet blijkt hoeveel harddrugs precies zijn aangetroffen, acht de voorzieningenrechter het echter aannemelijk dat de woning werd gebruikt voor de productie van drugs, gelet op het geheel van aangetroffen goederen.
De voorzieningenrechter betrekt daarbij ook dat uit het NFI-rapport van 15 februari 2024 blijkt dat de stoffen die zijn aangetroffen passen bij de samenstelling van “Purple Lean”.
De verklaring die de vorige huurder van de woning gaf, namelijk dat hij de stoffen gebruikte voor het produceren van zeep, is onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Is er een noodzaak om de woning te sluiten en is de sluiting evenwichtig?
10.1.
Als de burgemeester bevoegd is om een pand te sluiten, is de volgende vraag of er ook een noodzaak is om een pand te sluiten. Daarbij is van belang of de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. [1] Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding wordt beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. [2]
Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de vraag of er vanuit de woning werd gehandeld, maar ook om andere omstandigheden, zoals de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk.
10.2.
Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
11.
11.1.
De voorzieningenrechter volgt de burgemeester in zijn standpunt dat - gelet op de aangetroffen hoeveelheid (hard)drugs in combinatie met de overige aangetroffen goederen - sprake is van een ernstig geval, waardoor de sluiting in beginsel noodzakelijk was.
Uit de bestuurlijke rapportage blijkt echter niet dat er sprake is van overlast of meldingen van handel in drugs. Ook is niet gebleken dat in de afgelopen maanden, na het opmaken van de bestuurlijke rapportage, sprake is geweest van overlast zoals bijvoorbeeld loop op de woning. De burgemeester beschikt verder niet over recente aanvullende informatie van de politie. Dat op dit moment sprake is van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of voor de omwonenden, acht de voorzieningenrechter daarom onvoldoende aannemelijk.
Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de beheerder van de woning naar aanleiding van berichten uit de wijk zelf gelijk aan de bel heeft getrokken bij de gemeente en de huurovereenkomst met de vorige huurder direct heeft ontbonden waarna de woning is ontruimt. De kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten door de vorige huurder is dus nihil. Verzoeker 1 heeft de woning vervolgens gerenoveerd, waardoor de woning een aantal maanden leeg heeft gestaan.
Eind april 2024 heeft verzoeker 1 de woning verhuurd aan verzoekers 2, na een - zoals door verzoeker 1 en de beheerder gesteld - gedegen onderzoek naar de achtergrond van verzoekers 2.
Niet in geschil is dat verzoekers 2 geen enkele betrokkenheid hebben gehad bij het vermoedelijke drugslab in de woning en dat hen geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
11.2.
Gelet op bovenstaande omstandigheden weegt de noodzaak van een sluiting niet op tegen de gevolgen die de sluiting met zich meebrengt. Verzoekers 2 zullen, als opvolgende huurders van de woning, ingeval van sluiting van de woning drie maanden niet in de woning kunnen, waardoor zij genoodzaakt zijn ergens anders te moeten wonen, terwijl hen geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
De voorzieningenrechter overweegt in dit verband verder dat van de doelen die de burgemeester met de sluiting van een woning nastreeft volgens de beleidslijn, enkel nog de signaalfunctie overblijft. Er zijn op dit moment immers geen recente meldingen van overlast binnengekomen, waardoor aannemelijk is dat de verstoring van de openbare orde inmiddels is beëindigd. De burgemeester heeft in het licht hiervan en gelet op de belangen van verzoekers onvoldoende blijk gegeven van een behoorlijke belangenafweging.
Hoewel de voorzieningenrechter het standpunt van de burgemeester kan volgen dat het verzoeker 1 valt aan te rekenen dat hij zonder navraag bij de burgemeester de woning opnieuw heeft verhuurd, doet dit niet af aan het feit dat de burgemeester ten aanzien van verzoekers 2 een behoorlijke belangenafweging diende te maken nu een eventuele woningsluiting grote gevolgen voor hen heeft. Gelet op alle omstandigheden acht de voorzieningenrechter het belang van verzoekers dat de woning open kan blijven, groter dan het belang dat de burgemeester nog heeft bij het sluiten van de woning.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijzigt de ordemaatregel in die zin dat het bestreden besluit geschorst blijft tot vier weken na de uitspraak op beroep. De woning mag dus vooralsnog open blijven.
13. Omdat de voorzieningenrechter de schorsing van het bestreden besluit handhaaft, bestaat er aanleiding de burgemeester te veroordelen in de proceskosten van verzoeker 1 in de zaak met nummer ROT 24/7401. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). Daarnaast dient de burgemeester het door verzoeker 1 betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden. In de zaak met nummer ROT 24/7426 is niet gebleken dat proceskosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient de burgemeester het door verzoekers 2 betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijzigt de ordemaatregel in die zin dat het bestreden besluit geschorst blijft tot vier weken na de uitspraak op het beroep;
- bepaalt dat de burgemeester zowel het door verzoeker 1 betaalde griffierecht van € 187,- als het door verzoekers 2 betaalde griffierecht van € 187,- moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker 1 tot een bedrag van
€ 1.750,- (in de zaak met nummer ROT 24/7401).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916 en ECLI:NL:RVS:2022:1910.