ECLI:NL:RBROT:2024:8267

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
FT RK 24-627
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van een onderneming met betrekking tot premieplicht en overgang van onderneming

Op 13 augustus 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure naar aanleiding van een verzoekschrift van de Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) tot faillietverklaring van een onderneming. De verzoekster stelt dat de verweerder, die premieplichtig is, in gebreke is gebleven met het afdragen van verschuldigde premies over de jaren 2021 tot en met 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat er meerdere onbetaalde schulden zijn, waaronder een dwangbevel van 73.145,91 euro. De verweerder heeft aangevoerd dat er een overgang van onderneming heeft plaatsgevonden, waardoor zijn aansprakelijkheid voor de schulden zou zijn vervallen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering van verzoekster niet is komen te vervallen, omdat er tijdig een executoriale titel is verkregen door het dwangbevel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, en heeft daarom het verzoek tot faillietverklaring toegewezen. De rechtbank benoemde mr. M. Aukema tot rechter-commissaris en mr. E.R.P. von Hegedus tot curator. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 augustus 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [nummer]
Uitspraak: 13 augustus 2024
VONNIS op het op 22 mei 2024 ingekomen verzoekschrift, met bijlage(n), van:
de stichting
STICHTING PENSIOENFONDS ZORG EN WELZIJN (PFZW)
gevestigd te Utrecht,
verzoekster,
advocaat mr. D.L.A. van Voskuilen,
strekkende tot faillietverklaring van:
[verweerder]
wonende en zaakdoende te [adres 1]
[postcode 1] [plaats 1] (gemeente [gemeente] ),
aldaar h.o.d.n. [handelsnaam]
voorheen zaakdoende te [adres 2]
[postcode 2] [plaats 2] ,
verweerder.

1.De procedure

De rechtbank heeft de behandeling van het ingekomen verzoekschrift bepaald op 18 juni 2024.
Op verzoek van verweerder heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift aangehouden tot 16 juli 2024 teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een voorstel te doen. Vervolgens heeft de rechtbank ter zitting van 16 juli 2024 de behandeling van het verzoekschrift op verzoek van verweerder nogmaals aangehouden tot 6 augustus 2024, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen duidelijkheid te verschaffen over de overdracht van de onderneming en als dit niet lukt, stukken te overleggen van schuldhulpverlening in verband met een mogelijk WSNP-verzoek.
Verweerder heeft voor de zitting op 5 augustus 2024 een aanvullend verweerschrift toegezonden.
De behandeling van het verzoekschrift is op 6 augustus 2024 voortgezet.
Ter zitting van 6 augustus 2024 is in raadkamer verschenen en gehoord:
- mr. J. Janssen, waarnemend advocaat van verzoekster;
- de heer [persoon A] , gemachtigde van verweerder.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Standpunt van partijen

Standpunt verzoekster
Verweerder drijft een onderneming die onder de werkingssfeer van verzoekster valt en is zodoende jegens verzoekster premieplichtig. Verweerder is in gebreke en in verzuim in de nakoming van haar verplichting tot het (tijdig en/of volledig) afdragen van de verschuldigde premies over de heffingsjaren 2021 tot en met 2023. Ter zake van dertien facturen met vervaldata in de periode van 27 januari 2022 tot en met 24 mei 2023 heeft verzoekster op 6 december 2023 een dwangbevel uitgevaardigd, uit hoofde waarvan zij opeisbaar van verweerder te vorderen heeft een bedrag van € 73.145,91. Verzoekster heeft uit hoofde van een tweetal facturen met vervaldata 23 augustus 2023 en 19 januari 2024 opeisbaar van verweerder te vorderen een bedrag van € 679,01.
Daarnaast laat verweerder meerdere schulden onbetaald. Er zijn steunvorderingen overgelegd van de Rabobank van € 20.984,44, stichting FCB Dienstverlenen en Arbeidsvraagstukken voor een bedrag van € 1.370,26 en een vordering van VGZ Zorgverzekeraar voor een bedrag van € 901,81.
In reactie op de stelling van verweerder (waarover hieronder meer) dat de vordering is komen te vervallen omdat er een overdracht van onderneming heeft plaatsgevonden, stelt verzoekster zich op het standpunt dat de vordering niet is komen te vervallen. Er is op 6 december 2023 een dwangbevel uitgevaardigd met betrekking tot de vordering voor een bedrag van € 73.145,91. Verzoekster stelt dat een dwangbevel een executoriale titel oplevert, waardoor de vordering in stand blijft.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat verweerder verkeerd in de toestand van hebben opgehouden te betalen. Zij heeft ter zitting van 6 augustus 2024 gepersisteerd in haar verzoek tot faillietverklaring.
Standpunt verweerder
Op eerdere zittingen heeft verweerder meegedeeld dat hij bezig is zijn bedrijfsactiviteiten over te dragen aan een derde die de vordering van verzoekster zou gaan voldoen . Hij is in overleg met de gemeente omtrent de benodigde vergunningen te verkrijgen. In het aanvullende verweerschrift heeft verweerder als nieuw verweer opgevoerd dat hij al op 8 februari 2023 een holdingstructuur heeft opgericht bestaande uit [holding A] . en [bedrijf B] Beide vennootschappen zijn op 13 februari 2023 ingeschreven in het handelsregister. Verweerder heeft de arbeidsovereenkomsten met zijn werknemers in de eenmanszaak ontbonden en overgezet naar [bedrijf B] . Vanaf 1 april 2023 worden de facturen gestuurd vanuit [bedrijf B] . Verweerder stelt zich op het standpunt dat door deze handelwijze sprake is van een overgang van onderneming (art. 7:662 BW), waardoor de rechten en plichten van de werknemers en daarmee ook die van verzoekster, zijn overgegaan op [bedrijf B] als verkrijgende vennootschap . Nu er inmiddels een jaar is verstreken na de overgang van onderneming, is verweerder niet meer hoofdelijk verbonden voor de schulden uit de eenmanszaak jegens verzoekster. Verweerder stelt voorts dat dit eveneens geldt voor de steunvorderingen.

3.De beoordeling

Bevoegdheid
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Beoordelingskader
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
Bestaan van vorderingsrecht en pluraliteit schuldeisers
De rechtbank stelt vast dat verweerder het opeisbare vorderingsrecht van verzoekster en de overgelegde steunvorderingen betwist, omdat deze vorderingen volgens het standpunt van verweerder zijn komen te vervallen door de overgang van onderneming en de hiermee samenhangende vervaltermijn zoals genoemd in art. 7:663 BW, tweede volzin.
Hoewel de rechtbank de daadwerkelijke overgang van de onderneming op grond van de stukken in het geding niet heeft kunnen vaststellen, erkent verzoekster deze overgang, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan. Het verweer van verweerder komt er op neer dat zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de openstaande pensioenpremienota’s is komen te vervallen door het verloop van de termijn van artikel 7:663 BW (overgang onderneming) en wel met ingang van 1 maart 2023. Het gevolg van het verstrijken van deze vervaltermijn van een jaar zou er op neer komen dat verzoekster de bevoegdheid om de vordering te verhalen op het vermogen van verweerder heeft verloren. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster al voordat deze termijn was verstreken aan verweerder een dwangbevel heeft uitgevaardigd op 6 december 2023 en heeft betekend op 21 december 2023, zodat verzoekster tijdig van haar bevoegdheid gebruik heeft gemaakt en een executoriale titel heeft verkregen in relatie tot verweerder. Het wordt niet bestreden dat deze titel onherroepelijk is. Nu de aansprakelijkheid binnen de vervaltermijn is geconcretiseerd in een executoriale titel slaagt het verweer niet.
Verweerder stelt dat de steunvorderingen eveneens zijn komen te vervallen nu er meer dan één jaar na de overgang van de onderneming is verstreken. Privé-schulden vervallen niet bij overgang van de onderneming. De rechtbank kan op basis van de overgelegde stukken niet beoordelen of de steunvorderingen van de Rabobank en stichting FCB Dienstverlenen en Arbeidsmarktvraagstukken een zakelijke schuld, dan wel een privé-schuld betreffen. De schuld aan VGZ Zorgverzekeraar betreft echter wel een privé-schuld, waarvoor schuldenaar ook bij overgang van de onderneming aansprakelijk blijft.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande dan ook van oordeel dat van het vorderingsrecht van verzoekster en van het bestaan van een steunvordering summierlijk is gebleken.
Faillissementstoestand
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank voorts vast dat voldoende aannemelijk is geworden dat verweerder de vordering van verzoekster en de overgelegde steunvorderingen onbetaald laat. En ook dat verweerder zijn administratie kennelijk niet op orde heeft en zijn schuldeisers niet of niet allemaal heeft geïnformeerd over de gestelde overgang van onderneming van verweerder. De rechtbank is dan ook van oordeel dat summierlijk is gebleken van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
Een en ander leidt er toe dat de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring zal toewijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart in staat van [verweerder] in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M. Aukema, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator mr. E.R.P. von Hegedus, advocaat te Rotterdam;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024 te 10:00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.