Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 17 juni 2024, met bijlagen en één aanvullende bijlage;
- de producties 1 tot en met 10 van [gedaagde];
- de spreekaantekeningen namens [gedaagde].
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, heeft de kantonrechter op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser 1] en [eiser 2], handelend onder de naam [naam cafetaria], en [gedaagde]. De kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] verplicht is om het gehuurde pand, dat [eiser 1] sinds 1983 exploiteert, weer ter beschikking te stellen aan [eiser 1] in de staat waarin het zich bevond op 1 januari 2022. [eiser 1] heeft het pand op die datum ontruimd op basis van een overeenkomst die hem de mogelijkheid bood om het pand tijdelijk te verlaten voor noodzakelijke funderingswerkzaamheden. Echter, [gedaagde] heeft besloten het pand te slopen en opnieuw op te bouwen, waardoor [eiser 1] niet kan terugkeren.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet gehouden is om het pand terug te geven aan [eiser 1], omdat het pand niet meer in de oorspronkelijke staat kan worden hersteld. Wel heeft de kantonrechter [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 75.000,- aan [eiser 1], omdat [eiser 1] aanzienlijke schade heeft geleden door het niet kunnen exploiteren van zijn onderneming. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang voor [eiser 1], die al 30 maanden niet in het gehuurde kan opereren. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verhuurders in huurovereenkomsten en de gevolgen van het niet nakomen van afspraken, vooral in situaties waar de huurder afhankelijk is van het gehuurde pand voor zijn bedrijfsvoering.