In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen STICHTING HEF WONEN en een gedaagde, die zonder recht of titel in de huurwoning verblijft. De tijdelijke huurovereenkomst tussen Hef Wonen en de gedaagde liep van 9 mei 2023 tot 9 mei 2024. Hef Wonen heeft de gedaagde tijdig geïnformeerd over het aflopen van het huurcontract en heeft ontruiming gevorderd, omdat de gedaagde, samen met haar twee minderjarige kinderen, nog steeds in de woning verblijft. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen ruimte is voor een belangenafweging die de gedaagde in de woning zou kunnen laten blijven, aangezien zij geen recht meer heeft om daar te wonen. De rechter heeft de ontruimingstermijn vastgesteld op één maand na de uitspraak, om de gedaagde de gelegenheid te geven vervangende woonruimte te vinden, mede in het licht van artikel 3 lid 1 IVRK, dat de belangen van minderjarige kinderen beschermt. De proceskosten zijn toegewezen aan Hef Wonen, die in het gelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat.