ECLI:NL:RBROT:2024:8238

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
11252759 VV EXPL 24-388
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belangenafweging bij gebruik van de woning na relatiebreuk en drugsincident

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen een man en een vrouw die een relatie hebben gehad en samen een dochter hebben. De vrouw is eigenaresse van de woning in Schiedam waar de man sinds 2015 woont. De vrouw heeft in mei 2024 aangekondigd terug te keren naar Nederland en de woning weer te willen betrekken. Na een drugsincident in de woning, waarbij de politie hennep en amfetamine aantrof, is de man tijdelijk elders gaan wonen. De man vordert dat de vrouw en haar kinderen de woning verlaten, terwijl de vrouw stelt dat er geen huurovereenkomst is en dat de man de woning moet verlaten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat, hoewel de man mogelijk recht heeft op gebruik van de woning, de belangenafweging in het voordeel van de vrouw uitvalt. De vrouw mag voorlopig in de woning blijven wonen, vooral vanwege de aanwezigheid van haar minderjarige kinderen. De man heeft recht op het ophalen van zijn persoonlijke spullen, maar zijn vorderingen om de vrouw te veroordelen de woning te verlaten zijn afgewezen. De vrouw wordt veroordeeld in de proceskosten van de man, omdat een deel van zijn vorderingen is toegewezen. De kantonrechter benadrukt dat de vrouw niet onvoorwaardelijk recht heeft op het gebruik van de woning en dat verdere juridische stappen mogelijk zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11252759 VV EXPL 24-388
datum uitspraak: 27 augustus 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[naam man],
woonplaats: Schiedam,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. A.F.I. Derby,
tegen
[naam vrouw],
woonplaats: Schiedam,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. A.M. Berkhout.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
De man en de vrouw hebben een relatie gehad. Uit die relatie is een dochter geboren, die inmiddels achttien jaar oud is. De vrouw is eigenaresse van de woning aan het adres [adres] [postcode] ) in Schiedam. De man heeft sinds 2015 in die woning gewoond. Tussen partijen is in geschil of dit op grond van een gebruiksovereenkomst of op grond van een huurovereenkomst is geweest. De vrouw woonde vanaf 2015 eerst in Suriname en later in België. In mei 2024 heeft de vrouw aan de man laten weten dat zij terugkomt naar Nederland en haar intrek in de woning wil nemen. Op 26 juni 2024 heeft de dochter van partijen, die sinds oktober 2023 met de man in de woning woont, de vrouw en vier minderjarige kinderen die de vrouw uit een andere relatie heeft in de woning gelaten. Vervolgens is de politie op 27 juni 2024 in de woning geweest. De politie heeft in de woning hennepgruis, hennepafval, henneptoppen en amfetamine aangetroffen. De man en de vrouw zijn toen als verdachten aangemerkt en hebben een nacht op het politiebureau doorgebracht. De man verblijft sindsdien elders. De vrouw verblijft op dit moment met haar vijf kinderen in de woning.
1.2.
De man stelt dat hij recht heeft op de huur/het gebruik van de woning. Daarom vordert hij na wijziging van zijn vorderingen – kort gezegd – dat de vrouw en haar kinderen de woning verlaten, dat hij in de woning mag blijven wonen totdat de huur- of gebruiksovereenkomst op rechtsgeldige wijze is geëindigd en dat de vrouw hem in de gelegenheid moet stellen om zijn persoonlijke spullen uit de woning te halen.
1.3.
De vrouw is het niet eens met de vorderingen van de man. Volgens de vrouw is geen sprake van een huurovereenkomst, hebben partijen mondeling afgesproken dat de man de woning zou verlaten zodra de vrouw deze weer zelf wilde bewonen en moet de huur-/gebruiksovereenkomst worden ontbonden vanwege de zaken die de politie in de woning heeft aangetroffen. De man woont volgens de vrouw bovendien niet zelf in de woning en zij heeft de woning dringend nodig voor haarzelf en haar kinderen. De tegenvordering van de vrouw is daarom dat de man wordt veroordeeld om de woning te verlaten.
1.4.
De kantonrechter veroordeelt de vrouw om haar medewerking te verlenen aan het betreden van de woning door de man om zijn persoonlijke spullen op te halen en wijst de overige (tegen)vorderingen af. Dit wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 9 augustus 2024, met bijlagen 1 tot en met 3;
  • de e-mail van 12 augustus 2024 van de vrouw, met bijlagen 1 tot en met 8;
  • de e-mail van 12 augustus 2024 van de man, met bijlagen 4 en 5;
  • de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie (tegenvordering);
  • de mondelinge behandeling op 13 augustus 2024;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door partijen in het geding gebrachte stukken, waaronder een eiswijziging van de man.

3.De beoordeling

in conventie en in reconventie
Een kort geding in het algemeen
3.1.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de vordering in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat de man heeft bij toewijzing van de vordering worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor de vrouw als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
Het is allerminst onaannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure oordeelt dat de man aanspraak kan maken op gebruik van de woning
3.2.
De man woonde tot eind juni/begin juli 2024 lange tijd in de woning. De vrouw betwist dat dit op basis van een huurovereenkomst was. Maar aangezien de man tegen betaling van een vergoeding – namelijk door het voldoen van de maandelijkse hypotheekrente – en met toestemming van de vrouw gebruik maakte van de woning, is het, ook gelet op de overgelegde correspondentie tussen partijen, allerminst onaannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure oordeelt dat de man aanspraak kan maken op gebruik van de woning. In deze zaak kan in het midden blijven of dat dan op grond van een huurovereenkomst of op grond van een gebruiksovereenkomst is. Beide overeenkomsten kunnen namelijk niet zomaar door de vrouw worden opgezegd. De vraag of de man de woning als zijn hoofdverblijf had moeten gebruiken, kan in deze zaak ook onbeantwoord blijven. De vrouw heeft namelijk niet gesteld dat partijen hebben afgesproken dat de man die verplichting had. De stelling van de vrouw dat partijen mondeling hebben afgesproken dat de man direct uit de woning zou vertrekken als de vrouw de woning zelf weer zou willen betrekken, is niet aannemelijk geworden. Dat geldt ook voor de stelling van de vrouw dat zij de (huur- of gebruiks)overeenkomst in een brief van 2 augustus 2024 buitengerechtelijk heeft ontbonden. Dat blijkt namelijk nergens uit, wordt door de man betwist en de vrouw heeft die stelling ook niet onderbouwd, bijvoorbeeld met een afschrift van die brief.
De man heeft in principe recht op het gebruik van de woning
3.3.
De kantonrechter is gelet op het voorgaande voorlopig van oordeel dat de man in principe recht heeft op het gebruik van de woning. Maar de feitelijke situatie is op dit moment dat de vrouw met haar vier minderjarige kinderen en één meerderjarig kind in de woning woont. Er moet daarom een belangenafweging plaatsvinden, waarbij het belang van de vrouw om met haar kinderen in de woning te kunnen blijven wonen moet worden afgewogen tegen het belang van de man om weer in de woning te kunnen gaan wonen.
De vrouw mag voorlopig toch in de woning blijven wonen
3.4.
De belangenafweging valt uit in het voordeel van de vrouw. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat de manier waarop de vrouw zich het gebruik van de woning heeft toegeëigend, een vorm van eigenrichting is. Als het al zo is dat de drugs die de politie in de woning heeft aangetroffen van de man zijn en de vrouw op die grond de met de man gesloten huur- of gebruiksovereenkomst wil ontbinden, dan had de vrouw daarvoor de juridisch juiste route moeten bewandelen. In plaats daarvan heeft de vrouw haar jongmeerderjarige dochter gebruikt om de woning binnen te komen en gijzelt zij op dit moment als het ware de woning van de man. Dat is kwalijk en daarmee plaatst zij de kantonrechter voor een dilemma. Dat neemt niet weg dat de kantonrechter in deze zaak de belangen van de minderjarige kinderen van de vrouw in overweging moet nemen (artikel 3 lid 1 IVRK). Dat is het belangrijkste aspect van de belangenafweging. Vooral het belang van de vijfjarige dochter van de vrouw, die zwaar verstandelijk beperkt is en veel zorg nodig heeft, weegt zwaar. Het is aannemelijk dat het voor de vrouw moeilijk, zo niet onmogelijk is om met haar minderjarige kinderen bij familie terecht te kunnen of op korte termijn passende alternatieve woonruimte te krijgen. Daar staat tegenover dat de man onvoldoende heeft weersproken dat hij de afgelopen jaren weinig in de woning verbleef en dat hij in plaats daarvan bij (een) vriendin(nen) verbleef. De kantonrechter neemt mede daarom aan dat het voor de man gemakkelijker is om bij familie of vriend(inn)en te verblijven of aan alternatieve woonruimte te komen. Alles tegen elkaar afwegende weegt het belang van de minderjarige kinderen van de vrouw om voorlopig in de woning te kunnen blijven wonen zwaarder dan het belang van de man om weer in de woning te kunnen wonen.
De conclusie
3.5.
Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie. De primaire en subsidiaire vorderingen van de man om de vrouw te veroordelen om de woning te verlaten en om de vrouw te gebieden om aan de man het exclusief gebruik van de woning te verlenen, worden – uitsluitend op grond van de belangenafweging – afgewezen. Ook de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. De vrouw wordt wel veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan het betreden van de woning door de man om zijn persoonlijke spullen, zoals inboedel, kleding, sieraden, toiletartikelen en post, op te halen. De man heeft voldoende spoedeisend belang bij die veroordeling. Aangezien de man op dit moment al niet meer in de woning woont en hij zijn persoonlijke spullen uit de woning gaat halen, bestaat er geen grond om de man nog te veroordelen om de woning te ontruimen. De daartoe strekkende tegenvordering van de vrouw wordt daarom afgewezen. Het door de vrouw gevorderde verbod voor de man om de woning te betreden, wordt ook afgewezen. De vrouw heeft niet onderbouwd dat zo’n verbod (onder druk van een dwangsom) nodig is. De man heeft de woning eind juni/begin juli 2024 immers vrijwillig verlaten en hij heeft aangegeven niet samen met de vrouw in de woning te willen verblijven.
3.6.
De kantonrechter hecht er wel aan op te merken dat het oordeel in deze zaak niet betekent dat de vrouw nu een onvoorwaardelijk en oneindig recht heeft op het gebruik van de woning. Zij heeft het slechts aan de aanwezigheid van haar minderjarige kinderen in de woning te danken dat zij voorlopig in de woning mag blijven wonen. Dat ontslaat de vrouw niet van haar verplichting om met de man in overleg te treden over het vinden van een oplossing voor de door haar toedoen ontstane situatie. De kantonrechter sluit niet uit dat het voor partijen noodzakelijk is om een gewone procedure te starten om de status van het huur- of gebruiksrecht van de man met betrekking tot de woning te laten beoordelen.
De proceskosten
3.7.
De vrouw wordt in conventie in de proceskosten van de man veroordeeld. De reden hiervoor is dat een gedeelte van de vorderingen van de man wordt toegewezen en dat de afwijzing van de overige vorderingen van de man het gevolg is van een door eigenrichting van de vrouw ontstane situatie.
Onder deze omstandigheden is een proceskostenveroordeling op zijn plaats, in afwijking van het uitgangspunt dat in zaken tussen ex-partners iedere partij de eigen proceskosten betaalt. De kantonrechter begroot de proceskosten aan de kant van de man op € 136,72 aan dagvaardingskosten, € 87,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.172,72. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt ook toegewezen.
3.8.
De proceskosten in reconventie worden gecompenseerd, omdat de kantonrechter in reconventie gaan aanleiding ziet om van het uitgangspunt af te wijken dat iedere partij in dit soort zaken de eigen proceskosten betaalt.
De veroordelingen in conventie is uitvoerbaar bij voorraad
3.9.
De veroordelingen in conventie worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat de man dat vordert en de vrouw daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat de veroordelingen in conventie meteen mogen worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
veroordeelt de vrouw om haar medewerking te verlenen aan het betreden van de woning door de man om zijn persoonlijke spullen, zoals inboedel, kleding, sieraden, toiletartikelen en post, op te halen;
4.2.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten, die aan de kant van de man worden begroot op € 1.172,72 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst al het andere af;
in reconventie
4.5.
wijst de vorderingen af;
4.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken.
38671