ECLI:NL:RBROT:2024:8237

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
10-217389-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke schietpartij met vrijspraak van moord en veroordeling voor doodslag en wapenbezit

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 29 augustus 2023 in Hoogvliet Rotterdam het slachtoffer dodelijk in de borst heeft geschoten. De verdachte werd vrijgesproken van moord, omdat de rechtbank oordeelde dat de ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend was bewezen. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan doodslag, het voorhanden hebben van een vuurwapen en het bezit van MDMA. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. De rechtbank verwierp het beroep op (putatief) noodweerexces, omdat niet aannemelijk was geworden dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich met een geladen vuurwapen in een ruzie had gemengd en dat hij, na het schieten, geen hulp aan het slachtoffer had verleend. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd. Daarnaast werden er vorderingen tot schadevergoeding toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer, die elk €17.500 aan affectieschade vorderden, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-217389-23
Datum uitspraak: 30 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1996,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsvrouw mr. M.G.J. Plat, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord;
  • bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag, het onder 2 ten laste gelegde wapenbezit en het onder 3 ten laste gelegde drugsbezit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering van moord (feit 1, impliciet primair)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring van doodslag (feit 1, impliciet subsidiair) en bezit MDMA (feit 3)
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht door hem met een vuurwapen in zijn borst te schieten.
Het onder feit 3 ten laste gelegde (MDMA bezit) is door de verdachte bekend. Dit feit wordt zonder nadere bespreking bewezen verklaard.
4.3.
Bewijswaardering feit 2 (voorhanden hebben vuurwapen)
4.3.1.
Standpunt verdediging
In het dossier ontbreekt een kwalificatie van een deskundige die een link legt tussen de aangetroffen munitie en het wapen waarmee geschoten is en de categorieën waaronder deze munitie en dit wapen geschaard dienen te worden in het kader van de Wet wapens en munitie. Er dient daarom vrijspraak te volgen voor het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.3.2.
Beoordeling
In het dossier zit geen deskundigenrapport waarin onderzoek is gedaan naar het vuurwapen, omdat de verdachte zich heeft ontdaan van dit wapen. De verdachte heeft echter bekend dat hij met een pistool (waarbij meerdere kogels in het magazijn zaten) één kogel heeft afgevuurd, waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. Gelet hierop staat het vast dat de verdachte een vuurwapen van categorie III met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. Bewezen zal worden verklaard dat de verdachte ook het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij
op 29 augustus 2023
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met een vuurwapen, een kogel door de borst, van die [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2
hij
op 29 augustus 2023
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de
vorm van een pistool
en munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten
kogelpatronen voorhanden heeft gehad;
3
hij
op 29 augustus 2023
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad 482,2 gram, MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten en strafbaarheid verdachte

5.1.
Het beroep op (putatief) noodweerexces
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair een beroep gedaan op noodweerexces en subsidiair op putatief noodweerexces, als gevolg waarvan de verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Op hetgeen daartoe is aangevoerd zal hierna door de rechtbank worden ingegaan.
5.1.2.
Beoordeling
Voor de beoordeling wordt uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden, welke de rechtbank op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk acht.
Aanleiding
Op 29 augustus 2023 zijn het slachtoffer en zijn vriendin [naam] onder invloed van alcohol en cocaïne al ruziënd voor de voordeur van de verdachte aan de [adres] beland. De verdachte hoorde deze ruzie en heeft een vuurwapen wat op zijn bank lag gepakt, in zijn broekzak gestopt en heeft vervolgens zijn voordeur geopend. Nadat hij kort contact had gemaakt met beiden, heeft de verdachte de voordeur weer dichtgedaan. Even later hoorde de verdachte opnieuw ruzie en hij heeft toen voor een tweede keer zijn voordeur geopend, nog steeds met het vuurwapen in zijn broekzak. De verdachte heeft op enig moment het vuurwapen éénmaal afgevuurd, waardoor het slachtoffer dodelijk is geraakt in zijn borst.
Ter plaatse aan de [adres] te Hoogvliet
Uit de processen-verbaal van de politie blijkt dat de verbalisanten op 29 augustus 2023 omstreeks 03:10 uur ter plaatse komen. Voor de woning aan de [adres] zien zij een man op zijn rug op de grond liggen met een schotwond in zijn borst. De voordeur van de woning aan de [adres] is op dat moment gesloten. Naast de linkerknie van het slachtoffer zien verbalisanten een rugtas liggen en direct rechts naast deze rugtas ligt een patroon op de grond. De verbalisanten hebben (na)bij het slachtoffer of in de gevonden rugtas geen (steek)wapens aangetroffen. De verbalisanten hebben even later vastgesteld dat niemand in de woning aan de [adres] aanwezig was.
Handelingen van de verdachte na het schietincident
De verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij het schot had gelost en had gezien dat hij de man had geraakt, zijn voordeur heeft dichtgedaan, zich heeft omgekleed en vervolgens over het lichaam van het slachtoffer heen naar buiten is gestapt. De verdachte heeft het appartementencomplex niet via de normale toegangsdeuren verlaten, maar is via de eerste verdieping via een plat dak naar beneden gesprongen. De verdachte is hierdoor buiten het zicht van de in het appartementencomplex aanwezige camera’s gebleven. De verdachte heeft vervolgens nog een plastictas met onder andere munitie uit zijn kelderbox gepakt en heeft deze weggegooid in een container nabij het appartementencomplex. Het vuurwapen heeft de verdachte meegenomen en heeft hij, zo heeft de verdachte verklaard, teruggegeven aan de eigenaar. Twee vrienden, getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , hebben de verdachte vervolgens met de auto opgehaald. Op diezelfde dag, 29 augustus 2023, omstreeks 13:45 uur is de verdachte aangehouden in een auto in het bijzijn van enkele vrienden.
Schotrestenonderzoek
Het NFI heeft aan de hand van de aangetroffen schotresten op de kleding van het slachtoffer geconcludeerd dat de resultaten van het schotrestenonderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de schootsafstand tussen de 25 en 100 cm is geweest, dan wanneer deze kleiner is geweest dan 25 cm of groter dan 100 cm. Verder is forensisch onderzoek gedaan naar de schotrestdeeltjes op verschillende delen in en net buiten de woning van de verdachte. Op de jas en de tas in de hal van de woning van de verdachte en links en rechts op de muren aan de buitenzijde nabij de voordeur zijn de meeste schotresten aangetroffen. Volgens het NFI zijn de bevindingen van dit onderzoek even waarschijnlijk wanneer de schutter ten tijde van het schot zich in zijn woning tegen de woonkamerdeur bevond als wanneer de schutter zich ten tijde van het schot bij de voordeur en het wapen zich buiten de woning bevond.
Toxicologisch onderzoek
In het lichaam van het slachtoffer zijn verschillende stoffen aangetroffen, namelijk: ethanol (alcohol), cocaïne, omzettingsproducten en een antipsychotica. De effecten op het lichaam zijn afhankelijk van de mate van gewenning aan alcohol en stimulantia, aldus de deskundige.
Noodweerexces/Putatief noodweerexces?
De rechtbank stelt bij de vraag of de door de verdachte beschreven noodweersituatie aannemelijk is geworden voorop dat een verklaring in zijn algemeenheid aan geloofwaardigheid wint als deze vroeg in het opsporingsonderzoek wordt afgelegd. Daarnaast is van belang dat deze verklaring bevestiging vindt in overige stukken uit het dossier, zoals latere getuigenverklaringen van objectieve derden en/of in technische onderzoeksresultaten.
De verdachte heeft aanvankelijk een ontkennende verklaring afgelegd en heeft op
28 september 2023, dus bijna een maand na het schietincident, verklaard dat hij uit noodweer zou hebben gehandeld. Hij heeft toen het navolgende verklaard.
Nadat hij voor de tweede keer de voordeur had geopend, hing het slachtoffer dreigend boven [naam] . Op enig moment is het slachtoffer agressief richting hem geworden, heeft het slachtoffer hem bedreigd en geprobeerd te slaan. Om het slachtoffer af te schrikken heeft de verdachte het vuurwapen uit zijn broekzak gehaald, aan het slachtoffer getoond en voor zijn benen doorgeladen. Het slachtoffer was hiervan niet onder de indruk en bleef zich agressief gedragen. Toen de verdachte zijn voordeur dicht wilde doen, heeft het slachtoffer zijn voet tussen de deur gezet waardoor deze opensloeg. Vervolgens is het slachtoffer naar de verdachte toe gesprongen. De verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment vanuit zijn heup met zijn ogen dicht een schot heeft gelost met het vuurwapen.
[naam] heeft verklaard dat de verdachte, nadat hij voor de tweede keer zijn voordeur had geopend, het slachtoffer meteen heeft neergeschoten. Het slachtoffer heeft volgens haar niks gedaan om de verdachte te “triggeren” om te schieten. Uit het dossier blijkt dat [naam] ten tijde van het schietincident onder invloed was van alcohol en cocaïne en dat zij zich – ook later – niet precies kan herinneren wat er is gebeurd. De rechtbank concludeert dat de verklaring van [naam] in elk geval niet kan bijdragen aan het aannemelijk maken van het door de verdachte geschetste noodweerscenario.
Op 7 september 2023 heeft getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) bij de politie een verklaring afgelegd. Hij heeft toen verklaard niets te weten over de schietpartij. Vervolgens hebben de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) meermaals contact met de verdachte. Zo blijkt uit tapgesprekken dat op 8 september 2023 onder andere het volgende wordt gezegd: “(…) gewoon alles van hun kant, van mijn kant hoef je niks te zeggen (…) dus eh, ja, we gaan ook voor eh, voor eh nood (…) en geen geen lompe dingen gaan zeggen, gewoon”. Op 2 oktober 2023 bezoeken [getuige 1] en [getuige 2] de verdachte in de Penitentiaire Inrichting in Dordrecht. Uit de OVC-gesprekken blijkt dat de drie mannen opnieuw praten over de zaak en over de verklaringen die zij zullen gaan afleggen. Er wordt onder andere meerdere keren gezegd dat “je” en “wij” dat ook moeten zeggen. Zo zegt één van de drie mannen: “Ik wou die deur dichtdoen, hij zet zijn voet ertussen, de deur gaat heel (onverstaanbaar) dat is het.”, waarop een ander zegt: “Dat moeten wij ook zeggen.” en “Je hebt haar meerdere keren gewoon echt gewaarschuwd.” waarop een ander weer zegt: “(…) Dat moet je er ook gewoon bij vertellen he”. Nadat de verdachte de hiervoor aangehaalde verklaring op 28 september 2023 heeft afgelegd, verklaren de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] op 22 oktober 2023 respectievelijk 28 maart 2024 dat zij het schietincident en de aanleiding daartoe hebben gehoord via de headsets van de Playstation waarop zij op dat moment met de verdachte in contact stonden. Deze verklaringen bevestigen (grotendeels) de verklaring van de verdachte. Gelet op voornoemde contacten tussen de getuigen en de verdachte kan de rechtbank niet langer vaststellen in hoeverre de verklaringen van deze getuigen berusten op hun eigen waarnemingen en herinneringen en in hoeverre deze (deels) berusten op invullingen door de achteraf gevoerde gesprekken met de verdachte. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] kunnen gelet op het voorgaande niet overtuigend bijdragen aan het aannemelijk maken van het door de verdachte geschetste noodweerscenario.
Ook de objectieve gegevens, zoals de plek waar het lichaam van het slachtoffer en de huls zijn aangetroffen, steunen de verdachte niet in zijn verklaring. Op grond van al het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een situatie waarin de verdachte zichzelf of [naam] diende te verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het slachtoffer. Daarmee is geen sprake van een noodweersituatie. Omdat de verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich ook niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging. Het beroep op noodweerexces kan dus niet slagen. Het beroep op putatief noodweerexces kan evenmin slagen, omdat ook op basis van het voorstaande niet aannemelijk is geworden dat verdachte daadwerkelijk, maar achteraf ten onrechte, in de veronderstelling heeft verkeerd dat sprake was van een dreigend gevaar van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding. Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat de verdediging van de verdachte ook zag op de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding tegen [naam] , volgt de rechtbank haar niet. De verdachte heeft immers uitdrukkelijk ter zitting verklaard dat hij tijdens de ruzie tussen het slachtoffer en [naam] niet bang was. Zijn angst ontstond naar eigen zeggen toen het slachtoffer zich naar hem toe richtte en in de opening/gang van zijn woning stond.
5.1.3.
Conclusie
Nu de daarvoor aangevoerde feiten niet aannemelijk zijn geworden, wordt het beroep op noodweerexces en putatief noodweerexces verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De feiten en de verdachte zijn dus strafbaar.
De bewezen feiten leveren op:

1.doodslag;

2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen met daarin munitie en het opzettelijk voorhanden hebben van een hoeveelheid MDMA. Het moge duidelijk zijn dat bij de beslissing van de rechtbank over de op te leggen straf, de nadruk vooral zal liggen op de bewezenverklaarde doodslag.
De verdachte heeft tot twee keer toe de keuze gemaakt om zich met een geladen vuurwapen in een ruzie tussen het slachtoffer en zijn vriendin te mengen. Nadat de verdachte voor de tweede keer zijn voordeur opende heeft hij op enig moment het slachtoffer van dichtbij in zijn borst geschoten. De verdachte heeft zich daarna omgekleed en is uit zijn woning gevlucht. Daarbij is hij over het slachtoffer heengestapt, zonder hem hulp te verlenen of de hulpdiensten te bellen. Het slachtoffer is ter plekke aan de schotwond overleden.
Doodslag is één van de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De verdachte heeft met zijn vuurwapengeweld een man het leven ontnomen en de nabestaanden van het slachtoffer daarmee groot leed aangedaan, zoals door hen treffend werd verwoord in de voorgelezen slachtofferverklaringen. Hierin is omschreven wat voor gemis en verdriet het handelen van de verdachte bij de naasten van het slachtoffer teweeg heeft gebracht. Daarnaast heeft het handelen van de verdachte ook grote gevoelens van onveiligheid en onrust met zich gebracht voor de buurt en de samenleving als geheel.
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 februari 2024, gezien dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd, dat wil zeggen zaken waarbij sprake is van doodslag door middel van één schot met een vuurwapen. Daarnaast heeft de rechtbank – meer dan de officier van justitie – rekening gehouden met de relatief jonge leeftijd van de verdachte.
Alles overwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde hebben zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd: [benadeelde 1] (moeder van het slachtoffer) en [benadeelde 2] (vader van het slachtoffer). De benadeelde partijen hebben elk afzonderlijk een vergoeding gevorderd van €17.500,= aan affectieschade.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De benadeelde partijen vorderen een schadevergoeding conform het Besluit vergoeding affectieschade. De vorderingen zijn voor toewijzing vatbaar.
7.2.
Standpunt verdediging
In geval van een veroordeling heeft de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
7.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. Gelet op het Besluit vergoeding affectieschade zullen de vorderingen volledig worden toegewezen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 29 augustus 2023.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
7.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 2] ieder afzonderlijk een schadevergoeding betalen van €17.500,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
29 augustus 2023.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57, 287 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Vordering [benadeelde 3]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 3] te betalen een bedrag van
€17.500,= (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro),bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 29 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 3] te
betalen €17.500,= (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van €17.500,= niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 (honderdtweeëntwintig) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Vordering [benadeelde 2]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 2] te betalen een bedrag van
€17.500,= (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro),bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 29 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 2]te betalen
€17.500,= (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van €17.500,= niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 (honderdtweeëntwintig) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Brouwer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 30 augustus 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
op of omstreeks 29 augustus 2023
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, van het
leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm
beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, een kogel door de borst, althans door
het lichaam, van die [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer]
is overleden;
2
hij
op of omstreeks 29 augustus 2023
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de
vorm van een pistool
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten
(een) of meer kogelpatro(o)n(en)
voorhanden heeft gehad;
3
hij
op of omstreeks 29 augustus 2023
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 482,2 gram, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.