In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoekster, die op staande voet was ontslagen door haar zus, de eigenaar van een eenmanszaak. De verzoekster, woonachtig in Zoetermeer, heeft een billijke vergoeding, transitievergoeding, achterstallig loon, vakantiegeld en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten gevorderd. De verweersters, waaronder de zus van de verzoekster, zijn niet verschenen op de zitting. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat niet voldaan was aan de wettelijke voorwaarden voor een dergelijk ontslag. De verzoekster heeft aangegeven dat zij sinds 1 augustus 2022 als restaurantmedewerker bij de eenmanszaak werkte en op 14 april 2024 op staande voet is ontslagen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen dringende reden voor het ontslag is komen vast te staan, waardoor de verzoekster recht heeft op een billijke vergoeding van € 2.449,10 en een transitievergoeding van € 1.224,55. Daarnaast is de verweerster veroordeeld tot betaling van € 2.346,93 aan achterstallig loon en € 1.665,58 aan vakantiegeld, met wettelijke rente en verhogingen. De kantonrechter heeft ook bepaald dat de verweerster deugdelijke loonstroken en een eindafrekening moet afgeven, en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval zij hier niet aan voldoet. De verzoekster heeft ook recht op een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 559,63. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van de verweerster gesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.